ECLI:NL:RBOBR:2017:295

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
01/879250-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van contant geld door verdachte met een totaalbedrag van euro 130.000,-

Op 24 januari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2012 tot en met 31 mei 2012 grote contante geldbedragen, tot een totaal van € 130.000,-, gestort op een Duitse bankrekening en deze vervolgens doorgestort naar een Spaanse bankrekening. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen gericht waren op het veiligstellen van crimineel geld. De verdachte heeft in een laat stadium van het onderzoek verklaard over de herkomst van het geld, maar zijn verklaring was te vaag en niet verifieerbaar, waardoor het Openbaar Ministerie niet verder hoefde te onderzoeken. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn en dat de inzet van een arrestatieteam gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit misdrijf en dat hij niet in staat was om een concrete verklaring te geven voor de herkomst van het geld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879250-13
Datum uitspraak: 24 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1965,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 maart 2016, 9 november 2016 en 10 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 maart 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari2012 tot en met 31 mei 2012, te 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland en/of in Duitsland en/of in Spanje, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op een of meer tijdstippen in genoemde periode (telkens) - van (een) voorwerp(en), te weten (een) hoeveelheid/heden (contant) geld (tot een totaalbedrag van euro 130.000,-), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat hoeveelheid/heden (contant) geld was/waren en/of voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs (moest)en) vermoeden dat die/dat hoeveelheid/heden (contant) geld -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf en/of
- (een) voorwerp(en), te weten (een) hoeveelheid/heden (contant) geld (tot een totaalbedrag van euro 130.000,-), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet of van die/dat voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat hoeveelheid/heden (contant) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank als volgt.
Door diverse verdachten is ter zitting aangegeven dat de actiedag met aanhoudingen en doorzoekingen, waarbij sprake is geweest van de inzet van een arrestatieteam, grote impact heeft gehad en dat zij nog steeds kampen met de psychische gevolgen daarvan. In een aantal zaken is in dit verband de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Gelet op de samenhang in zaken overweegt de rechtbank in alle zaken - mitsdien ambtshalve in zaken waarin het betreffende verweer niet (specifiek) is gevoerd - het volgende over de start van het onderzoek en de rechtmatigheid van de doorzoekingen.
Uit het dossier volgt dat het woonwagencentrum aan de [adresgegevens 3] te ’s-Hertogenbosch op 15 april 2013 door de Burgemeester van ’s-Hertogenbosch is aangemerkt als zogenaamd handhavingsknelpunt, als bedoeld in het
Convenant ten behoeve van de bestuurlijke en geïntegreerde aanpak georganiseerde criminaliteit, bestrijding handhavingsknelpunten en bevordering integriteitsbeoordelingen.
Blijkens punt 1.7 van dit convenant wordt onder handhavingsknelpunt verstaan (een) door de stuurgroep RIEC (Regionaal Informatie- en Expertise Centrum) als zodanig aangewezen personen of groep personen, gebied of branche, waarover verschillende overheden of bestuursorganen signalen bereiken dat de vigerende regelgeving structureel niet wordt nageleefd, hetgeen mogelijk leidt tot een maatschappij ondermijnende situatie, bestaande uit bestuursrechtelijk of strafrechtelijk te sanctioneren gedragingen.
Wat betreft het strafrechtelijk traject is op 5 september 2013 onder gezag van de officier van justitie een opsporingsonderzoek gestart. Uit de verscheidene, ten aanzien van de verdachten in dit onderzoek opgemaakte processen-verbaal van verdenking volgt dat op 24 september 2013 de volgende betrouwbaar aangemerkte CIE/TCI-informatie voorhanden was, onder andere inhoudende - kort samengevat -:
1) dat de omzet van de weedhandel van de groepering van [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum 2] en wonende op de [adresgegevens 3] ) gigantisch is, dat [medeverdachte 1] astronomische winsten maakt in de weedhandel, dat de succesvolle handel in drugs het woonwagenkamp aan de [adresgegevens 3] ontzettend ‘machtig’ heeft gemaakt en dat de [familie] en de familie van [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum 3] en wonende op de [adresgegevens 3] 20), zich ook als zodanig manifesteren;
2) dat op het woonwagenkamp deur voor deur vuurwapens aanwezig zijn;
3) dat vrijwel alle bewoners van het woonwagencentrum aan de [adresgegevens 3] een dure auto met Duits kenteken in hun bezit hebben, dat deze voertuigen op naam van diverse Duitse postadressen staan en dat alle bewoners van het woonwagencentrum illegale inkomsten hebben; de informant heeft daarbij aan de hand van een luchtfoto van het woonwagencentrum aangegeven wie waar op het woonwagencentrum zou wonen, waarna een GBA-check heeft plaatsgevonden, die deels met de opgave van de informant overeen komt. Volgens de informant zitten [medeverdachte 2] ( [adresgegevens 4] ), [medeverdachte 1] ( [adresgegevens 3] ), [bijnaam] ( [adresgegevens 3] tussen [huisnummers] , betreft de bijnaam van [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 4] ) en [medeverdachte 4] ( [adresgegevens 5] ) in de weed-/drugshandel.
De onder 1 en 2 vermelde informatie dateert uit de jaren 2010/2011, terwijl de onder 3 vermelde informatie in september 2013 is binnengekomen, derhalve kort voor de doorzoeking op 31 oktober 2013.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 3 vermelde recente informatie inzake de weedhandel van diverse bewoners, het bezit van dure auto’s door
vrijwel allebewoners en de illegale inkomsten van
allebewoners, bezien tegen de achtergrond van de onder 1 vermelde informatie met betrekking tot (eerdere) omvangrijke weedhandel, een verdenking ter zake van witwassen en de daarop volgende doorzoekingen op het woonwagencentrum op 31 oktober 2013 rechtvaardigt. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat tussen de verschillende verdachten veelal sprake is van (familie)relaties door geboorte of huwelijk/partnerschap. Aldus is sprake van concrete en voldoende specifieke informatie die ziet op een min of meer vastomlijnde groep personen in een beperkte kring en in een beperkt gebied, welke situatie niet vergelijkbaar is met de door een van de raadslieden in het onderzoek genoemde doorzoeking in, bijvoorbeeld, een flatgebouw. Dat in casu sprake zou zijn geweest van etnisch profileren kan, gelet op de beschikbare CIE-/TCI-informatie, niet worden gevolgd. Dat geldt ook voor de stelling dat de officier van justitie enkel op instigatie van de burgemeester, zonder eigen strafvorderlijke afweging c.q. beoordeling, tot het opsporingsonderzoek zou zijn overgegaan. Deze stellingen zijn ook niet onderbouwd.
Wat betreft de inzet van het arrestatieteam overweegt de rechtbank dat de hoofdofficier van justitie ter zake een belangenafweging dient te maken tussen enerzijds de inbreuk op de privacy van een verdachte en diens directe omgeving en anderzijds de risico’s voor de politie. In casu was sprake van een verdenking van witwassen tegen de achtergrond van (grootschalige) weedhandel door meerdere personen op het woonwagencentrum.
De rechtbank is van oordeel dat, nu naar algemene ervaringsregels bij een dergelijke achtergrond van grootschalige drugshandel regelmatig wapens aanwezig zijn en deze aanwezigheid in casu ook door een informant was benoemd, het in casu redelijkerwijs te rechtvaardigen was dat bij deze belangenafweging de veiligheid van de politie bij de arrestatie voorop stond en dat besloten is tot de inzet van een arrestatieteam.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat geen sprake is geweest van een vormverzuim.
Dat neemt niet weg dat zonder meer kan worden aangenomen dat aanhouding en doorzoeking met inzet van een arrestatieteam een bijzonder grote impact heeft op de personen die daaraan zijn onderworpen. Dit enkele gegeven leidt evenwel niet reeds tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daarvoor is vereist dat sprake is geweest van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan dan wel dat sprake is geweest van een handelwijze van de officier van justitie die in strijd is met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt. Van een dergelijke situatie is de rechtbank evenwel niet gebleken.
Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie in zijn vervolging kan worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Verdachte wordt verweten dat hij een geldbedrag van € 130.000,-- heeft witgewassen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen in de zin van het voorhanden hebben en omzetten van het tenlastegelegde geldbedrag van in totaal € 130.000,--. Door verdachte is geen concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Zijn verklaring dat hij het geldbedrag heeft verdiend met het venten van pannen in de jaren ‘90 is niet concreet. Ter zitting heeft hij immers geen verklaring willen afleggen over - onder meer - de omvang van zijn vermogen aan het begin van 2012, over de behaalde winstmarges, over de omvang van zijn handel, over de gemaakte kosten, over de hoeveelheid Duitse marken die hij moest inwisselen voor euro’s, noch heeft hij inzage gegeven in zijn administratie of de bereidheid uitgesproken dat alsnog te doen. Volgens verdachte was het veel en gigantisch, maar dat is niet concreet. Gelet daarop kan het niet anders zijn dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit vrijspraak. Verdachte heeft het geldbedrag van € 130.000,-- verdiend met het venten van keukenartikelen met name in de jaren ’80 en ’90 in het buitenland en heeft dit ter terechtzitting onderbouwd met stukken, getuigenverklaringen en beeldmateriaal. Verdachte heeft een min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de legale herkomst van het geldbedrag. Er is ook geen sprake van dat hij de herkomst van dat bedrag heeft verhuld. Hij heeft een contant geldbedrag in Duitsland op een bankrekening gestort en overgeboekt naar een andere bankrekening in Spanje. De raadsman verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:2015:3169.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Beoordelingskader witwassen.De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd van het uit enig misdrijf afkomstig zijn van het geldbedrag van
€ 130.000,--. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de hierna te noemen feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Kort samengevat betreft dit het contant storten van grote geldbedragen in februari en maart 2012, te weten € 55.000,-- en € 75.000,-- op de Duitse bankrekening van verdachte, het direct doorboeken van die bedragen naar de Spaanse bankrekening van verdachte en het binnen korte tijd daarna weer opnemen van die bedragen, waarna het saldo van de Spaanse bankrekening op 21 mei 2012 weer op nul komt te staan. [2]
De rechtbank betrekt daarbij dat van verdachte in Nederland geen inkomensgegevens bekend zijn in de periode van 2007 tot en met 2013, dat verdachte gelet op zijn omzetcijfers in de jaren 2009 tot 2012 in Duitsland nauwelijks inkomsten uit venten genoot en dat blijkens de eenvoudige kasopstelling er een negatief verschil van € 68.730,74 is geconstateerd tussen de contante uitgaven en de legale contante inkomsten van verdachte in de periode 1 januari 2007 tot en met 1 november 2013. [3] De rechtbank realiseert zich dat het hier gaat om een benadering maar acht dit verschil tussen inkomsten en uitgaven dermate groot dat het zonder meer bijdraagt aan het vermoeden dat de betreffende geldmiddelen – direct dan wel indirect - van misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 26 juni 2015 geen verklaring afgelegd over de contante stortingen. Dit onderwerp is niet aan bod gekomen door de opstelling van verdachte. Hij was geïrriteerd en heeft na anderhalf uur verhoor het politiebureau verlaten. [4]
De rechtbank is van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het geldbedrag van in totaal € 130.000,-- uit enig misdrijf afkomstig is en dat daarom van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Hij heeft dat nagelaten.
Verdachte heeft eerst ter terechtzitting van 9 november 2016 verklaard dat hij gigantische bedragen heeft verdiend met het venten van keukenartikelen in Oost-Europa, met name in de voormalige DDR. Hij ventte vanaf 1989; rond zijn 40e was hij klaar met venten en is hij rustiger aan gaan doen.
Verdachte wilde zijn vermogenspositie in 2012 niet prijs geven ter terechtzitting en verklaarde niet eenduidig over zijn omzet, winstmarges, kosten en uitgaven. De door hem genoemde winstmarges die neer zouden komen op 400% tot 1000% en omzetten van 50.000,-- tot 100.000,-- DM per tien weken komen de rechtbank gelet op de aard van de nering en bij gebreke van stukken die verdachtes betoog op dit onderdeel zouden kunnen schragen hoogst onaannemelijk voor. In vergelijkbare strafzaken die door de rechtbank in het onderzoek Munt zijn behandeld werd door verdachten die ventten met keukenartikelen soortgelijk aan die van verdachte gesproken over marges van (maximaal) 100%. Verdachte heeft ook overigens zijn verklaring niet onderbouwd met stukken en weigerde openheid te geven door geen toestemming te verlenen voor een onderzoek van zijn boekhouding in Duitsland.
Ook de getuigen die ter terechtzitting zijn gehoord hebben weinig gedetailleerd verklaard. Zij hebben een beeld geschetst over het venten in de jaren 1989 tot 2004 maar geen inzicht gegeven in het vermogen waar verdachte over kon beschikken. Vanaf zijn 40e (derhalve vanaf 2005) is verdachte het volgens zijn eigen verklaring rustiger aan gaan doen en had hij minder inkomsten uit het venten. De rechtbank leidt daaruit af dat hij vanaf 2005 geen substantieel vermogen meer zal hebben opgebouwd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de verdachte eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren over de herkomst van het geldbedrag en hetgeen hij dienaangaande naar voren heeft gebracht bovendien niet als een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring kan gelden, het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking onvoldoende aanleiding heeft gegeven voor een nader onderzoek door het openbaar ministerie naar de herkomst van het geld. Verdachtes vage en niet-gesubstantieerde verklaring biedt eenvoudigweg onvoldoende concrete aanknopingspunten voor een dergelijk onderzoek. Op grond hiervan acht de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag van € 130.000,-- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat moet hebben geweten. De bewijsverweren worden aldus verworpen.
De omstandigheid dat verdachte, naar hij meent, niet gehouden is om aan de Nederlandse belastingautoriteiten informatie te verstrekken omdat hij niet in Nederland woonachtig is betekent niet dat in de onderhavige strafzaak van verdachte, geconfronteerd met genoemd vermoeden van witwassen, geen concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet volstrekt onaannemelijke verklaring voor de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 130.000,- kan worden gevergd.
Bewijsmiddelen.
[medeverdachte 3] is houder van de Spaanse bankrekening [bankrekeningnummer 1] bij La Caixa-bank en van de Duitse bankrekening [bankrekeningnummer 2] Kontokorrent.
Op 8 februari 2012 is een geldbedrag van € 55.000,-- contant gestort op de Duitse bankrekening [bankrekeningnummer 2] . Dezelfde dag is het geldbedrag overgeschreven naar de Spaanse bankrekening [bankrekeningnummer 1] .
Op 14 maart 2012 is een geldbedrag van € 75.000,-- contant gestort op de Duitse bankrekening [bankrekeningnummer 2] . Dezelfde dag is het geldbedrag overgeschreven naar de Spaanse bankrekening [bankrekeningnummer 1] .
Op 7, 11 en 21 mei 2012 is respectievelijk een bedrag van € 25.000,--, € 50.000,-- en
€ 121.070,01 van de Spaanse bankrekening van verdachte met nummer [bankrekeningnummer 1] , opgenomen. Het saldo van deze bankrekening was nul op 21 mei 2012 [5] .
Op 8 februari 2012 was [medeverdachte 3] uitgeschreven op het adres [adresgegevens 6] (Duitsland) en sinds 7 maart 2012 was hij op het adres [adresgegevens 7] (Spanje) ingeschreven. [6]
Er is onderzoek verricht naar het inkomen van [medeverdachte 3] in de periode van 2007 tot en met 2013. Uit dit onderzoek blijkt dat [medeverdachte 3] in de periode van 2007 tot en met 2013 in Nederland geen inkomen heeft ontvangen. Verder zijn er geen inkomensgegevens uit Duitsland en Spanje bekend geworden. Dit houdt in dat er geen inkomensgegevens van [medeverdachte 3] bekend zijn.
Uit de van de Duitse belastingdienst verkregen omzetgegevens blijkt dat verdachte omzetten heeft gerealiseerd van € 7.462,00 over 2009 en € 8.282,00 over 2010 en dat hij over 2011 en 2012 geen omzetten heeft gerealiseerd. [7]
Eenvoudige kasopstelling [medeverdachte 3] over de periode 2007 t/m 2013:
Beginsaldo contant geld : € 0,00
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen : € 227.163,57
-/- Eindsaldo contant geld :
€ 295,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven : € 226.868,57
-/- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen :
€ 295.599,31
Verschil : € 68.730,74 negatief
Uit de eenvoudige kasopstelling over de periode van 1 januari 2007 tot en met
31 oktober 2013 voor [medeverdachte 3] volgt dat hij over die periode een negatief kassaldo van € 68.730,74 had. [8]

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 01 februari 2012 tot en met 31 mei 2012, in Duitsland en in Spanje, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, op tijdstippen in genoemde periode voorwerpen, te weten hoeveelheden contant geld (tot een totaalbedrag van euro 130.000,-) voorhanden gehad en omgezet terwijl hij, verdachte, wist dat die hoeveelheden contant geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het verweer van de raadsman dat het slechts gaat om het voorhanden hebben van contant geld en het omzetten van contant geld in giraal geld door het te storten op een bankrekening gaat niet op.
De verdachte heeft twee grote contante geldbedragen gestort op een door hem in Duitsland aangehouden bankrekening en vervolgens doorgestort naar een door hem in Spanje gehouden bankrekening op welke rekening het is vermengd met ander giraal geld, waarna verdachte het in drie opnames tot andere bedragen en een in totaal hoger geldbedrag van die bankrekening weer heeft omgezet naar contant geld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit handelingen die gericht waren op het veilig stellen van crimineel geld. Door het storten, verplaatsen, vermengen en opnemen van het geld heeft verdachte getracht de criminele herkomst van het geld te verbergen of te verhullen. Door verdachte is overigens niet verklaard, noch is anderszins aannemelijk geworden, dat die geldbedragen slechts onmiddellijk afkomstig kunnen zijn uit een of meer door verdachte zelf gepleegde strafbare feiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 6 maanden en teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd, gelet op zijn pleidooi tot vrijspraak. De in beslag genomen voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende, zoals de officier van justitie heeft geëist.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Door zijn gedragingen heeft verdachte ertoe bijgedragen dat verdiensten uit criminele activiteiten aan het zicht worden onttrokken van de opsporingsautoriteiten . Dit opsporingsbelang is tevens een breed gedragen maatschappelijk belang en raakt daarmee de samenleving als zodanig. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van en het vertrouwen in het financiële en economische verkeer ernstig aan.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn niet is overschreden. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden in deze zaak, te weten de omvang van het opsporingsonderzoek, de wenselijkheid van gelijktijdige berechting van de strafzaken tegen medeverdachten van verdachte, de ter gelijktijdige berechting aangebrachte zaken tegen de verdachte, onderzoekshandelingen die onder meer in het buitenland hebben plaatsgevonden als ook de gekozen proceshouding van verdachte respectievelijk zijn medeverdachten.
De rechtbank weegt wel in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop het gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad inmiddels geruime tijd is verstreken.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving een taakstraf dient te worden opgelegd, gecombineerd met een gevangenisstraf voor de duur van één maand. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de beslagene nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 5 (oud), 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 420bis.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Witwassen, meermalen gepleegd

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.

Taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

Gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de beslagene, te weten: - een motorfiets, Honda cross, goednr. 587377;
- een geldbedrag van EUR 240,--, goednr. 591276;
- een geldbedrag van EUR 50,--, goednr. 591309;
- een geldbedrag van EUR 5,--, goednr. 591283.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 24 januari 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen
2.Delictproces-verbaal, p. 20-23 (algemeen relaas)
3.Delictproces-verbaal, p. 16-19 (algemeen relaas), p. 756-762 (proces-verbaal inkomensgegevens) en p. 2513-2516 (eenvoudige kasopstelling)
4.Persoonsdossier verdachte, p. 48-51
5.Delictproces-verbaal, p. 20 t/m 22.
6.Delictproces-verbaal, p. 22.
7.Delictproces-verbaal, p. 16 en proces-verbaal van bevindingen inkomensgegevens van [medeverdachte 3] en [betrokkene] ,
8.Delictproces-verbaal, p. 19, Proces-verbaal kasopstellingen [medeverdachte 3] , bijlage 19, p. 2482 en p. 2513 t/m 2516.