ECLI:NL:RBOBR:2017:2943

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
16_2856
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van reclamebelasting voor zorginstellingen en de interpretatie van vrijstellingsgronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 mei 2017 uitspraak gedaan over de aanslagen reclamebelasting die aan eiseres, een besloten vennootschap met een fysiotherapiepraktijk, zijn opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Oirschot voor de belastingjaren 2014 en 2016. Eiseres heeft zich beroepen op een vrijstellingsgrond in de verordeningen voor reclamebelasting, die vrijstelling biedt voor openbare aankondigingen op zorginstellingen die betrekking hebben op de functie van het gebouw. De rechtbank heeft de interpretatie van de heffingsambtenaar van het begrip 'zorginstelling' als te beperkt beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de verordeningen geen duidelijke definitie geven van wat onder een zorginstelling moet worden verstaan en dat de heffingsambtenaar niet kan volstaan met een verwijzing naar de WTZi om de vrijstelling te beperken tot alleen die zorginstellingen die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. De rechtbank concludeert dat de ruime interpretatie van eiseres, die stelt dat haar fysiotherapiepraktijk onder de vrijstelling valt, niet onaannemelijk is. De rechtbank vernietigt de aanslagen en verklaart het beroep van eiseres gegrond. Tevens wordt de gemeente Oirschot gelast om het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 16/2856 en SHE 16/3226

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2017 in de zaak tussen

[bedrijfsnaam] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: P. van der Heijden),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oirschot, verweerder

(A.G.M. Schoenmakers).

Procesverloop

Bij afzonderlijke aanslagbiljetten van 31 mei 2014 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) en 29 februari 2016 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) heeft verweerder aan eiseres aanslagen reclameheffing opgelegd voor het jaar 2014 en 2016 tot een bedrag van € 535 respectievelijk € 487 .
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 25 augustus 2016 (de bestreden uitspraken) heeft verweerder de aanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraken beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep met betrekking tot belastingjaar 2014 onder zaaknummer 16/2856 en met betrekking tot belastingjaar 2016 onder zaaknummer 16/3226 geregistreerd.
Verweerder heeft afzonderlijke verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen, vergezeld van zijn medewerker [naam] .

Overwegingen

Omvang van het geding
In het beroepschrift noemt eiseres ook de aanslagen reclameheffing over de jaren 2013 en 2015. Ten aanzien van belastingjaar 2015 ligt geen uitspraak op bezwaar voor. Verweerder heeft aangegeven over dat jaar van eiseres geen bezwaar te hebben ontvangen. Ten aanzien van belastingjaar 2013 blijkt uit de stukken van een toezegging van verweerder aan eiseres, inhoudende dat zij de aanslag over dat jaar niet hoeft te betalen. Verweerder heeft daartoe besloten vanwege het feit dat de afhandeling van de bezwaren van eiseres met betrekking tot de aanslagen 2013, 2014 en 2016 erg lang heeft geduurd. Verweerder heeft deze toezegging ter zitting bevestigd en daarnaast toegezegd dat hij de uitspraak van de rechtbank in de onderhavige zaken ambtshalve zal toepassen op de aanslag over belastingjaar 2015. Eiseres heeft daarop het beroep, voor zover betrekking hebbend op de aanslagen reclameheffing over de belastingjaren 2013 (SHE 16/3225) en 2015 ingetrokken. Het beroep met betrekking tot de aanslagen reclameheffing over de belastingjaren 2014 en 2016 heeft eiseres gehandhaafd.
FeitenEiseres is mede-gebruikster van het pand aan [adres] , waarin zij in een gezondheidscentrum een fysiotherapiepraktijk heeft. In het pand zijn eveneens een podotherapie, een ergotherapie en een diagnostisch centrum gevestigd. Aan de buitenzijde van het pand, alsmede achter een raam van het pand, zijn borden met de aanduiding “ [bedrijfsnaam] ” aangebracht. Deze borden zijn vanaf de openbare weg zichtbaar.
Geschil en beoordeling
In geschil is of verweerder eiseres terecht aanslagen reclameheffing voor de belastingjaren 2014 en 2016 heeft opgelegd.
Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven.
3. De in geding zijnde aanslagen reclameheffing zijn gebaseerd op de Verordeningen op de heffing en de invordering van een reclameheffing van de gemeente Oirschot voor de belastingjaren 2014 en 2016 (hierna: de Verordeningen) en bijbehorende kaarten, die door de raad van de gemeente Oirschot in zijn openbare vergaderingen van 17 december 2013 respectievelijk 15 december 2015 zijn vastgesteld en per 1 januari 2014 respectievelijk 1 januari 2016 in werking zijn getreden.
4. Op grond van artikel 3 van de Verordeningen wordt onder de titel ‘reclameheffing’ binnen het gebied als bedoeld in artikel 2 een directe reclamebelasting geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg. Op grond van artikel 2 zijn de Verordeningen van toepassing binnen het gebied van de gemeente Oirschot zoals aangegeven op de bij deze verordeningen behorende kaarten.
5. Op grond van artikel 4 van de Verordeningen wordt de reclameheffing geheven van de gebruiker van de onroerende zaak, waarop en waarbij één of meerdere reclameobjecten worden aangetroffen.
6. Het tarief bedraagt ingevolge artikel 6 van de Verordeningen een vast bedrag van € 250 per onroerende zaak en voor zover de WOZ-waarde van de onroerende zaak meer bedraagt dan € 213.675,21 (belastingjaar 2014) dan wel € 184.501,80 (belastingjaar 2016), wordt dit bedrag vermeerderd met € 1,17 respectievelijk € 1,32 per € 1.000 WOZ-waarde, met een maximum van € 650 per onroerende zaak.
7. In artikel 9 van de Verordeningen zijn vrijstellingen opgenomen. Voor zover hier van belang, staat in artikel 9, aanhef en onder k vermeld dat de reclameheffing niet wordt geheven voor openbare aankondigingen die zijn aangebracht op zorginstellingen en die betrekking hebben op de functie van het gebouw.
8. Verweerder heeft met de term ‘heffing’ kennelijk beoogd een belasting te heffen als bedoeld in artikel 227 van de Gemeentewet. Daar waar partijen de belasting als reclameheffing aanduiden, moet dus reclamebelasting worden verstaan.
9. Eiseres voert aan dat zij vrijgesteld moet worden van reclameheffing. In de visie van eiseres is het pand, waar naast haar praktijk voor fysiotherapie, ook praktijken voor podotherapie en ergotherapie en een diagnostische praktijk voor bloedprikken en oogfunctiemeting zijn gevestigd, aan te merken als een zorginstelling, zodat de vrijstelling genoemd in artikel 9, aanhef en onder k, van de Verordeningen van toepassing is. Eiseres is van mening dat onder ‘zorginstelling’ moet worden verstaan een instelling waar zorg wordt verleend.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met ‘zorginstellingen’ in artikel 9, aanhef en onder k, van de Verordeningen bedoeld worden ziekenhuizen, bejaardentehuizen of verpleegtehuizen. Een zorginstelling heeft een toelating nodig en moet aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen wanneer zij zorg wil aanbieden die op grond van de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg voor vergoeding in aanmerking komt. De toelating van een zorginstelling wordt geregeld in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). Het bedrijf van eiseres voldoet niet aan alle kwaliteitseisen en staat niet geregistreerd als toegelaten instelling op grond van de WTZi en kan dan ook niet worden aangemerkt als een daartoe aangewezen zorginstelling. Eiseres voldoet daarmee niet aan de definitie van ‘zorginstelling’, zodat de vrijstelling volgens verweerder niet op haar van toepassing is.
11. De rechtbank constateert dat verweerders definitie van het begrip ‘zorginstelling’ niet kenbaar voortvloeit uit de Verordeningen. De Verordeningen bevatten geen begripsomschrijving van dit begrip en/of een verwijzing naar de WTZi. Een dergelijke omschrijving of verwijzing is evenmin neergelegd in nadere regels of beleid, zoals verweerder desgevraagd ter zitting heeft bevestigd.
12. Partijen zijn het, zo is ter zitting gebleken, erover eens dat het begrip ‘zorginstelling’ zowel ruim als beperkt kan worden geïnterpreteerd. Verweerder houdt echter vast aan zijn definitie van het begrip, die weliswaar beperkter is dan die van eiseres, maar afkomstig is van (op internet) algemeen toegankelijk informatie van de rijksoverheid over zorginstellingen.
13. De rechtbank overweegt dat de betekenis van het begrip ‘zorginstelling’ in het algemeen spraakgebruik niet beperkt is tot die zorginstellingen of zorgverleners die zijn toegelaten op grond van de WTZi en aan de daaraan verbonden kwaliteitseisen voldoen. Dat geldt ook voor de (op internet) algemeen toegankelijke informatie van de rijksoverheid over zorginstellingen. Zo wordt in die informatie onder meer verwezen naar de website ‘zorgkaartnederland.nl’, waarop niet alleen WTZi-toegelaten zorginstellingen staan, maar ook fysiotherapeuten, podologen en ergotherapeuten. De rechtbank concludeert dat het dus niet zonder meer evident is dat verweerders definitie van ‘zorginstelling’ doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag of sprake is van een zorginstelling als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder k, van de Verordeningen. Gelet op het feit dat de raad van de gemeente Oirschot er bij de vaststelling van de Verordeningen voor heeft gekozen geen uitleg te geven aan het begrip ‘zorginstelling’, is de reikwijdte van de in artikel 9, aanhef en onder k, van de Verordeningen opgenomen vrijstelling niet duidelijk.
14. De rechtbank oordeelt dat, nu op geen enkele wijze kenbaar is dat de vrijstelling van artikel 9, aanhef en onder k, van de Verordeningen enkel van toepassing is op zorginstellingen die voldoen aan de voorwaarden zoals voortvloeiend uit de WTZi en de door eiseres voorgestane ruime definitie van zorginstelling de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt, verweerder onvoldoende heeft betwist dat eiseres, zijnde een fysiotherapiepraktijk, onder de vrijstelling van artikel 9, aanhef en onder k, van de Verordeningen valt. Daarbij heeft de rechtbank eveneens betrokken het feit dat, zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, bij het opstellen van de Verordeningen niet expliciet is beoogd om voor deze vrijstelling aan te sluiten bij de WTZi, maar dat daartoe eerst bij het opleggen van de aanslagen reclamebelasting is besloten. Dat betekent dat verweerder de in geding zijnde aanslagen reclamebelasting ten onrechte aan eiseres heeft opgelegd.
15. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraken en de bij afzonderlijke aanslagbiljetten van 31 mei 2014 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) en 29 februari 2016 (aanslagnummer [aanslagnummer] ) aan eiseres opgelegde aanslagen reclamebelasting voor het jaar 2014 en 2016. De rechtbank wijst verweerder op de door hem ter zitting bevestigde toezegging ten aanzien van de reclamebelasting over de jaren 2013 en 2015, zoals weergegeven onder het kopje ‘Omvang van geding’ in deze uitspraak.
16. De rechtbank gelast verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraken;
- vernietigt de aan eiseres opgelegde aanslagen reclamebelasting voor het jaar 2014 en 2016;
- gelast verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 334 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, voorzitter, en mr. L. Soeteman en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.