ECLI:NL:RBOBR:2017:2767

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
17_216
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschade en de relatie met meerwaarde-clausule in overeenkomsten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 19 mei 2017, gaat het om een geschil over planschade die door derde-partij is geleden als gevolg van een wijziging in het bestemmingsplan 'De Tiend, Haaren'. Derde-partij, eigenaar van een perceel, heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de planschade, die deels is toegewezen. Eisers, waaronder een projectontwikkelaar en de buurman van derde-partij, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren, dat het bezwaar van eisers ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van eiser 1 besproken en vastgesteld dat ook hij in deze procedure kan worden betrokken.

De rechtbank heeft overwogen dat de schade die derde-partij heeft geleden, niet anderszins verzekerd is. Dit oordeel is gebaseerd op de overeenkomst tussen derde-partij en eiser 2, waarin een meerwaarde-clausule is opgenomen. De rechtbank concludeert dat deze clausule niet is bedoeld ter compensatie van de geleden planschade, maar eerder als een regeling voor waardevermeerdering van de grond. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat bij de beoordeling van planschade alle relevante feiten en omstandigheden in acht moeten worden genomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij geen aanleiding zag voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] bv, te [vestigingsplaats] , eiser 1 en

[eiser], te [woonplaats] , eiser 2,
(gemachtigde: mr. A.A.M. van der Aa),
gezamenlijk te noemen: eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Martens).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: R. van Laarhoven).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van derde-partij om een tegemoetkoming in de planschade deels toegewezen voor een bedrag van
€ 3.650,00 ten behoeve van [adres] .
Bij besluit van 30 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. Namens eisers is de gemachtigde verschenen
.Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De derde-partij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.2
Derde-partij is sinds 27 april 1988 eigenaar van het perceel en het daarop gelegen woonhuis met garage, ondergrond, erf en grond aan de [adres] . Eiser 2 is zijn buurman en woont aan de [adres] . Eiser 1 is projectontwikkelaar. Derde-partij heeft bij aanvraag van 28 juli 2015 verzocht om vergoeding van schade die het gevolg is van het bestemmingsplan "De Tiend, Haaren". Dat bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk in een gebied ten zuiden van het perceel van aanvrager dat daarvoor de bestemming ‘Bedrijf’ had. Volgens derde-partij zorgt het bestemmingsplan voor een waardedaling van het perceel en pand [adres] .
2.3
Tussen derde-partij en eiser 2 is in 2013 een overeenkomst gesloten met betrekking tot de verkoop van een stuk grond van 160 m² door derde-partij aan eiser 2. In de overeenkomst is bepaald dat voor de strook grond een bedrag van € 1.500,00 aan derde-partij wordt betaald. Verder is opgenomen dat aan derde-partij een tegenprestatie van € 22.500,00 wordt voldaan bij de afgifte van de bouwvergunning ten behoeve van de bouw van woningen op percelen gelegen achter het pand [adres] . Deze tegenprestatie wordt niet voldaan op het moment dat de betreffende bouwvergunning niet binnen 10 jaar wordt verleend. Ook is in de overeenkomst opgenomen dat de bouw van de woningen in verband staat met het op dat moment in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan “De Tiend, Haaren”.
2.4
De oude planologische situatie is opgenomen in het bestemmingsplan “Kom Haaren”, vastgesteld op 18 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 11 december 2013.
Op dit moment geldt het bestemmingsplan "De Tiend, Haaren", vastgesteld op 12 juni 2014, in werking getreden op 15 augustus 2014 en nadien onherroepelijk geworden.
2.5
Verweerder heeft aan het primaire besluit en het bestreden besluit het definitieve advies van Gloudemans van 19 april 2016 ten grondslag gelegd. In dat advies is het planologische regime van het oude bestemmingsplan vergeleken met dat van het nieuwe bestemmingsplan. Gloudemans heeft geconcludeerd dat de planologische wijzigingen hebben geleid tot een planologisch nadeel. Zij heeft de waardevermindering van het object ten gevolge van het nieuwe plan op € 20.000,00 gesteld. Zij heeft op dit bedrag een bedrag gelijk aan 3% van de waarde van het object op de peildata voor het ontstaan van de schade in mindering gebracht wegens het normaal maatschappelijk risico, te weten € 16.350,00. Gloudemans heeft geconcludeerd dat derde-partij in aanmerking komt voor een tegemoetkoming van
€ 3.650,00.
3. Ter zitting is de ontvankelijkheid van eiser 1 besproken en gebleken is dat de planschadeovereenkomst ook voorziet in een bijdrage van eiser 1, zodat ook eiser 1 ontvankelijk is in deze procedure.
4.1
Eisers voeren aan dat in deze zaak de planschade anderszins verzekerd is, zodat de planschade op grond hiervan voor rekening van de aanvrager dient te blijven.
Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het geen harde eis dat in een overeenkomst uitdrukkelijk bedongen is, dat deze ziet op schadeloosstelling of vergoeding van planschade. Bij de beantwoording van de vraag of vergoeding van schade anderszins verzekerd is, moet rekening worden gehouden met alle relevante feiten of omstandigheden. Ten onrechte wordt door verweerder in het bestreden besluit voorbij gegaan aan de verwijzing door eisers naar een uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:182). Uit deze uitspraak volgt dat waardevermeerdering die een gevolg is van dezelfde planologische maatregel in aanmerking mag worden genomen bij het beoordelen van een verzoek om tegemoetkoming in planschade. In dit geval speelt als feitelijke omstandigheid een relevante rol dat de uitbetaling van de vergoeding van € 22.500,00 gekoppeld is aan het verkrijgen van de benodigde bouwvergunningen, hetgeen onmiskenbaar verband houdt met de wijziging van het planologisch regime. Bovendien heeft derde-partij door het aangaan van deze overeenkomst actief meegewerkt aan het realiseren van de bestemmingswijziging.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van het anderszins verzekerd zijn van de schade. Verweerder erkent dat onder invloed van bijzondere, feitelijke omstandigheden het criterium ‘anderszins verzekerd’ van toepassing kan zijn en verwijst naar de door eisers genoemde uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014. Echter de door eisers genoemde omstandigheden leveren volgens verweerder juist een contra-indicatie op dat de overeengekomen bedragen strekken tot vergoeding van de planschade, maar uitgelegd moet worden als meerwaardeclausule. Immers een vergoeding voor de waardevermeerdering van de grond staat in beginsel los van een tegemoetkoming voor planschade. Die houdt alleen en uitsluitend verband met een nadelige wijziging van het planologisch regime. Wanneer er niet gebouwd wordt of als een derde de grond koopt, staat derde partij met lege handen. Ook in dat geval is de planschade ‘niet anderszins verzekerd’ want die zou dan ten onrechte niet vergoed worden.
Verder stelt verweerder, in navolging van de gemeentelijke bezwaarcommissie, dat de aanvrager door de verkoop van de strook grond, weliswaar wetenschap had van de planologische ontwikkeling, maar er geen sprake is van actieve risicoaanvaarding nu de verkoop van de strook grond nog niet lijkt te zijn geeffectueerd.
5.1
In geschil is of de door derde-partij geleden schade - deels - anderszins verzekerd is door de verkoop van de strook grond en de bijbehorende clausule in de overeenkomst. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 21 mei 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD2119) en van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:182) moet bij de beantwoording van de vraag of de schade anderszins is verzekerd, rekening worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerders conclusie dat door deze koopovereenkomst niet (deels) in vergoeding van de geleden planschade is voorzien, gerechtvaardigd is. Zij overweegt daartoe ten eerste dat uit de overeenkomst noch anderszins blijkt dat de meerwaarde-clausule in de overeenkomst ter overdracht van de grond is opgenomen ter compensatie van door derde-partij geleden of te lijden planschade. Eisers hebben weliswaar terecht opgemerkt dat hetgeen is overeengekomen niet allesbepalend is en dat rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, maar die omstandigheden rechtvaardigen in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat de schade - voor een deel -anderszins is verzekerd. De rechtbank acht het betoog van verweerder aannemelijk dat de overeengekomen bedragen moeten worden uitgelegd als meerwaardeclausule. Immers een vergoeding voor de waardevermeerdering van de grond staat in beginsel los van een tegemoetkoming voor planschade. Die houdt alleen en uitsluitend verband met een nadelige wijziging van het planologisch regime.
5.3
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder zich, gelet op alle omstandigheden, terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door derde-partij geleden schade niet anderszins is verzekerd.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.H. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.