ECLI:NL:RBOBR:2017:2288

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
01/997021-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het op grote schaal opslaan en verhandelen van professioneel vuurwerk met betrekking tot privacy en procesrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op grote schaal professioneel vuurwerk had opgeslagen en verhandeld. De verdachte werd veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verwierp het beroep van de verdediging op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, dat was gebaseerd op een vermeende schending van het recht op privacy van de verdachte. De rechtbank constateerde dat er sprake was van een vormverzuim, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De verdachte had in de periode van 15 oktober 2015 tot en met 17 november 2015 een aanzienlijke hoeveelheid professioneel vuurwerk opgeslagen en verhandeld, wat leidde tot ernstige risico's voor de veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet had gehouden aan de wettelijke voorschriften omtrent de opslag en verkoop van vuurwerk, wat resulteerde in een zware straf. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van normhandhaving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997021-15
Datum uitspraak: 25 april 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 februari 2017. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. h
ij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2015 tot en met 17 november 2015, in 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten ongeveer
- 88.700, althans een of meer, stuks nitraten FP3 en/of
- 210, althans een of meer, stuks Super Cobra 6 en/of
- 8, althans een of meer, stuks Cobra 8 en/of
- 220, althans een of meer, stuks Butterfly Crackers,

althans een (grote) hoeveelheid professioneel vuurwerk, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;

2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met 17 november 2015, te 's-Hertogenbosch en/of Nuenen en/of Doetinchem en/of Roermond en/of Apeldoorn en/of Zuilichem, althans een of meer plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, een of meer stuks professioneel vuurwerk (zoals hieronder vermeld), bestemd voor particulier gebruik, aan één of meer personen (zoals hieronder vermeld), althans aan een ander ter beschikking heeft gesteld, te weten - 14, althans een of meer, stuks Cobra 8 en/of 186, althans een of meer, stuks Super Cobra 6 en/of 10, althans een of meer, stuks Cobra TT en/of 2 stuks vuurpijlen (type Dark Ghost) en/of 480, althans een of meer, stuks nitraten FP3, aan [betrokkene 1] (zie zaakdossier Reijnen p. 2411-2534 van het dossier) en/of
- ongeveer 2240, althans een of meer, stuks nitraten FP3, aan [betrokkene 2] (zie bijlage 29 Algemeen Dossier, p.1455) en/of
- ongeveer 213, althans een of meer, stuks Super Cobra 6 en/of een of meer nitraten FP3 aan [betrokkene 3] (zie bijlage 32 Algemeen Dossier, p.1643) en/of - één of meer Super Cobra 6 en/of nitraten FP3 en/of vlinders, althans een of meer stuks professioneel vuurwerk, aan [betrokkene 4] (zie bijlage 33 Algemeen Dossier, p.1737) en/of
- ongeveer 300, althans een of meer, stuks Super Cobra 6 en/of 1.000, althans een of meer, stuks nitraten FP3, althans een of meer stuks professioneel vuurwerk, aan [betrokkene 5] (zie bijlage 34 Algemeen Dossier, p. 1783),

althans een of meer stuks professioneel vuurwerk, aan een ander of anderen ter beschikking heeft gesteld.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bepleit. Kort samengevat is daartoe aangevoerd dat een ongeoorloofde inbreuk is gemaakt op het recht van privacy van verdachte, waardoor diens recht op een eerlijk proces eveneens is geschonden. De inbreuk heeft er op de eerste plaats in bestaan dat de woning van verdachte is doorzocht zonder dat daartoe een machtiging was afgegeven. Op de tweede plaats heeft die inbreuk erin bestaan dat de telefoon van verdachte is onderzocht terwijl daarvoor - in het licht van het recente arrest van de Hoge Raad met vindplaats ECLI:NL:HR:2017:584 - de wettelijke grondslag ontbrak. De raadsman concludeert dat sprake is van een situatie waarin een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarmee het openbaar ministerie doelbewust, althans met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort heeft gedaan. Om die reden dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft - kort samengevat - naar voren gebracht dat de telefoon van verdachte digitaal (met de applicatie ‘UFED-reader’) is onderzocht, waarmee in dit geval een meer dan beperkte inbreuk werd gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Derhalve had dit onderzoek, gelet op het voormelde arrest van de Hoge Raad, in beginsel dienen plaats te vinden met tussenkomst van de officier van justitie, hetgeen niet is gebeurd. De officier van justitie concludeert dat in dit geval kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Gelet op de strenge criteria die daarvoor gelden, acht de officier van justitie een niet-ontvankelijkheidsverklaring niet aan de orde.
De rechtbank overweegt als volgt. De raadsman doelt in zijn betoog kennelijk op het binnentreden in de woning aan [adresgegevens 2] op 17 november 2015. De rechtbank merkt op dat dit niet de woning van verdachte is. Dit is enkel het vestigingsadres van de rijschool van verdachte en de woning van onder andere de moeder van verdachte (pagina 12 van het procesdossier). Blijkens het proces-verbaal op pagina 2217 van het procesdossier hebben de verbalisanten deze woning betreden met toestemming van de bewoonster [betrokkene 6] . Om die reden werd er geen machtiging tot binnentreden getoond. De door de bewoonster ondertekende schriftelijke toestemmingsverklaring bevindt zich op pagina 2219. De rechtbank komt tot de conclusie dat van een onrechtmatig binnentreden geen sprake is, nog daargelaten dat dit niet de woning van verdachte betrof.
Ten aanzien van het door de politie aan de telefoon van verdachte verrichtte onderzoek overweegt de rechtbank het volgende. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het onderzoek dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het handmatig verrichte onderzoek en het geautomatiseerde onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van het programma UFED-reader.
De handmatige zoekslagen van [verbalisant 1] op 17 november 2015 (pagina 158) en van [verbalisant 2] op 18 november 2015 (pagina 165) leveren naar het oordeel van de rechtbank geen méér dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte op, zodat de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 94, in verbinding met de artikelen 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering, daarvoor in beginsel voldoende wettelijke grondslag bood. In dit verband slaat de rechtbank acht op de omvang en de intensiteit van deze handmatige onderzoeken en met name de vluchtigheid ervan, zoals door de voormelde verbalisanten is gerelateerd, waarbij een gering aantal bepaalde op de telefoon opgeslagen gegevens werd geraadpleegd. Deze onderzoeken kunnen dan ook niet worden aangemerkt als onderzoeken waarmee “een min of meer compleet beeld werd verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte” (zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017 met vindplaats ECLI:NL:HR:2017:584, rechtsoverweging 2.6). Nu er voldoende wettelijke legitimatie bestond, is van een vormverzuim geen sprake.
Dat ligt anders waar het gaat om het onderzoek dat is verricht aan de gegevens die uit de telefoon van verdachte zijn veiliggesteld. Daarbij is - zo blijkt uit het door de officier van justitie bij haar requisitoir overgelegde proces-verbaal d.d. 7 april 2017 van [hoofdagent] , generalist tactische opsporing van de eenheid Oost-Brabant - gebruik gemaakt van het technische hulpmiddel UFED-reader. Dit software programma heeft het - zo begrijpt de rechtbank - praktisch mogelijk gemaakt visueel via een beeldscherm onderzoek te doen aan die veiliggestelde gegevens. Dit onderzoek heeft er volgens [verbalisant 3] in bestaan dat hij van alle bestanden en gegevens heeft bekeken of deze “woorden, termen of aanwijzingen” bevatten die betrekking zouden kunnen hebben op het bezit van en/of handel in vuurwerk. Indien daarvan sprake was, werd de inhoud nader onderzocht. Een aanzienlijk deel van de berichtenwisseling via WhatsApp, sms en dergelijke is ook feitelijk opgenomen in het proces-verbaal. Daarnaast heeft [verbalisant 3] alle foto’s en afbeeldingen afzonderlijk bekeken en is het e-mailverkeer door de verbalisant handmatig onderzocht. De rechtbank constateert dat men derhalve alle opgeslagen en beschikbare gegevens heeft onderzocht met gebruikmaking van technische hulpmiddelen. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte door stelselmatig onderzoek in alle gegevens en bestanden van verdachte’s iPhone zichtbaar en inhoudelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat met het onderzoek aan de iPhone van verdachte zoals dat blijkens genoemd proces-verbaal van [verbalisant 3] is verricht, een meer dan beperkte, zij het niet zeer ingrijpende inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte.
De algemene bevoegdheid van de opsporingsambtenaar zoals neergelegd in artikel 94 in verbinding met de artikelen 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering gaf daarvoor naar het oordeel van de rechtbank geen voldoende legitimatie.
Met de officier van justitie en de raadsman merkt de rechtbank deze schending aan als een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Met betrekking tot de vraag, of daaraan het rechtsgevolg van de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie dient te worden verbonden, overweegt de rechtbank het navolgende.
Het verweer van de raadsman dat in dit geval, waarin volgens hem meermalen een onrechtmatige inbreuk op het aan verdachte toekomende recht op privacy zou zijn gemaakt, sprake is van een situatie waarin daardoor een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarmee het openbaar ministerie doelbewust, althans met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort heeft gedaan verwerpt de rechtbank reeds vanwege de hierboven weergegeven vaststelling dat er geen sprake is van onrechtmatig binnentreden van de woning aan [adresgegevens 2] en er dus geen sprake is van het meermalen inbreuk maken op het recht op privacy. Voorts acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd op grond waarvan de vormfout met betrekking tot het onderzoek aan de iPhone van verdachte zou hebben geleid tot een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Op grond van hetgeen uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Het door de raadsman gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wordt verworpen.
De officier van justitie kan derhalve in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen verklaard, met dien verstande dat ten aanzien van de onder 2. ten laste gelegde levering aan [betrokkene 1] uitsluitend de levering van nitraten FP3 kan worden bewezen.
Met betrekking tot het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot bewijsuitsluiting, heeft de officier van justitie aangevoerd dat het door de opsporingsambtenaren handmatig verrichtte onderzoek aan de telefoon van verdachte rechtmatig is geschied. Daarentegen levert het door de opsporingsambtenaren verrichte onderzoek aan de telefoon van verdachte wél een meer dan beperkte inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer op, zodat artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering op dit punt onvoldoende wettelijke grondslag bood. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met de enkele vaststelling van het vormverzuim, omdat het verzuim niet ernstig is en de verdachte erdoor niet in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. Daarbij is redengevend dat de opsporingsambtenaren niet verwijtbaar hebben gehandeld.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen wettelijke basis bestond voor het onderzoek dat verbalisanten hebben verricht aan de telefoon van verdachte, hetgeen een onherstelbaar verzuim oplevert. Door de raadsman is aangevoerd dat deze schending, gelet op het belang dat met het geschonden voorschrift wordt gediend, de ernst van het verzuim en de aard van het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, dient te leiden tot bewijsuitsluiting voor alle uit de telefoon afkomstige gegevens, maar ook voor de vruchten die het onderzoek op basis van die gegevens voorts heeft opgeleverd (verhoren incluis). Dat resulteert erin dat er ten aanzien van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten onvoldoende bewijs overblijft, zodat verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om verdachte vrij te spreken van het gedeelte van de het onder 2. ten laste gelegde feit dat betrekking heeft op de levering van vuurwerk aan afnemer Reijnen.
Het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting:
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het betreden van de opslagbox bij Allsafe en de inbeslagname van het aldaar aangetroffen vuurwerk, het handmatige onderzoek aan de iPhone van verdachte door [verbalisant 1] (pagina 158 van het procesdossier) tezamen met de op dat moment tegen verdachte gerezen verdenking ten grondslag ligt. Bij dat onderzoek aan de iPhone werden onder meer een afbeelding van een toegangscode (met de vermelding ‘Allsafe’) en een afbeelding van een sleutel aangetroffen. Zoals hierboven bij de bespreking van de formele voorvragen reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat met dit handmatige onderzoek geen “min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker”, zodat de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren (ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering) daarvoor voldoende legitimatie bood en de resultaten van het mede daarop gebaseerde onderzoek in de opslagbox dus niet als onrechtmatig verkregen bewijs worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat er - naar aanleiding van de pseudokoop en het aantreffen van de grote hoeveelheid professioneel vuurwerk bij Allsafe - verder onderzoek is ingesteld in de telefoon van verdachte. Daarbij is gebruik gemaakt van het technische hulpmiddel UFED-reader, waarmee alle op de telefoon aanwezige data visueel konden worden uitgelezen en geanalyseerd. Naar het hierboven reeds weergegeven oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Met betrekking tot de vraag of dit verzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting, zoals door de raadsman is bepleit, overweegt de rechtbank het navolgende.
Rekening dient te worden gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde beoordelingsfactoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan, waarbij ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol kan spelen. Bij de beoordeling van het nadeel is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Door de raadsman is aangevoerd dat het nadeel dat door het verzuim aan verdachte is toegebracht erin bestaat dat de privacy van verdachte is geschonden en dat daardoor diens vertrouwen in de rechtsstaat is aangetast. Deze kale stelling is naar het oordeel van de rechtbank te abstract geformuleerd.
Voor wat betreft de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, betrekt de rechtbank in haar overweging dat het handelen van de opsporingsambtenaren op het moment in kwestie niet verwijtbaar is geweest. Gelet op de wetgeving en de jurisprudentie zoals die golden op het moment dat het onderzoek aan de telefoon van verdachte plaatsvond, was het voor de verbalisanten niet duidelijk dat artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering voor een dergelijk vergaand onderzoek naar de opgeslagen gegevens in de iPhone onvoldoende wettelijke basis bood. Immers was het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017 waarin is overwogen dat een op zodanig onderzoek toegesneden wettelijke regeling vooralsnog ontbreekt, nog niet gewezen en werd gehandeld in overeenstemming met de op dat moment gangbare praktijk. Daar komt bij dat er - gelet op hetgeen de officier van justitie hieromtrent naar voren heeft gebracht - genoegzaam vanuit kan worden gegaan dat de betrokken zaaksofficier van justitie, indien deze daartoe zou zijn benaderd, zou hebben bepaald dat een dergelijk ingrijpend onderzoek naar de op de iPhone opgeslagen gegevens zou moeten worden verricht..
Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim betrekt de rechtbank voorts dat het geautomatiseerde onderzoek aan de telefoon van verdachte plaatsvond tegen de achtergrond van de redelijke verdenking dat verdachte op grote schaal handelde in professioneel vuurwerk. In aanmerking genomen het gevaarzettende karakter van (het voorhanden hebben en de opslag van) het vuurwerk en het grote belang van voorkoming van (verdere) verspreiding daarvan, was het door de opsporingsambtenaren verrichte onderzoek aan de iPhone naar het oordeel van de rechtbank in het belang van het opsporingsonderzoek naar illegale handelingen met vuurwerk en in dat kader geenszins disproportioneel.
De hiervoor beschreven weging en waardering van de in aanmerking te nemen beoordelingsfactoren brengt de rechtbank tot de slotsom dat weliswaar sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, maar niet van een dermate ernst en gewicht dat daaraan de consequentie van bewijsuitsluiting dient te worden verbonden. De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, in deze zaak volstaan met de constatering dat een vormverzuim is begaan.
Bewijsmiddelen t.a.v. feit 1 en feit 2:
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage (pagina’s 12 tot en met 32) bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 15 oktober 2015 tot en met 17 november 2015 in ’s-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te weten ongeveer
- 88.700 stuks nitraten FP3 en
- 210 stuks Super Cobra 6 en
- 8 stuks Cobra 8 en
- 220 stuks Butterfly Crackers,

heeft opgeslagen;

2.
op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 17 november 2015 te 's-Hertogenbosch en/of Apeldoorn en/of een andere plaats in Nederland, opzettelijk professioneel vuurwerk (zoals hieronder vermeld), bestemd voor particulier gebruik, aan personen (zoals hieronder vermeld) ter beschikking heeft gesteld, te weten - 480 stuks nitraten FP3 aan [betrokkene 1] en
- ongeveer 2240 stuks nitraten FP3 aan [betrokkene 2] en
- ongeveer 213 stuks Super Cobra 6 en nitraten FP3 aan [betrokkene 3] en - twee Super Cobra 6 en nitraten FP3 aan [betrokkene 4] en
- ongeveer 300 stuks Super Cobra 6 en 1.000 stuks nitraten FP3 aan [betrokkene 5] .
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel dient als algemene voorwaarde een reclasseringstoezicht te worden verbonden en tevens dient daaraan de bijzondere voorwaarde te worden verbonden dat verdachte zich na zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland en zich daar zal blijven melden, zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Voor zover de rechtbank tot een strafoplegging zou komen, heeft de raadsman verzocht om op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering strafvermindering toe te passen vanwege de eerdergenoemde schendingen. Verder heeft de raadsman verzocht om geen langere vrijheidsstraf op te leggen dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daartoe is onder meer aangevoerd dat een nieuwe detentieperiode geen recht zou doen aan de positieve ontwikkelingen die verdachte na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft laten zien en dat met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hem al zijn perspectief zou worden ontnomen. De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven om aan verdachte een taakstraf op te leggen, met daarnaast eventueel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander opslaan van professioneel vuurwerk, te weten in totaal 88.700 nitraten FP3, 220 Butterfly Crackers, 210 stuks Super Cobra 6 en acht stuks Cobra 8. Uit het procesdossier volgt dat het inbeslaggenomen vuurwerk een totaalgewicht had van meer dan 1.250 kilogram. Daarnaast heeft verdachte binnen een periode van anderhalve maand, meerdere malen professioneel vuurwerk aan minimaal vijf personen ter beschikking gesteld.
Uit het dossier komt het beeld naar voren van een handelaar die grote hoeveelheden professioneel vuurwerk inkocht, in de door hem gehuurde box opsloeg en daarna via websites op internet te koop aanbood aan willekeurige derden. Daarbij schakelde hij familie en een kennis in. Uit de camerabeelden blijkt dat hij vrijwel dagelijks bij die box kwam. Hij heeft te gelden als een handelaar die ongecontroleerd professioneel vuurwerk in Nederland in omloop bracht, waarbij het ook ging om bangers die behoorden tot de zwaarste categorie.
Het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat voornoemd vuurwerk als bijzonder gevaarlijk aangemerkt kan worden en dat daarom hoge eisen worden gesteld aan de plaats en de wijze van opslag. De gevolgen bij een ongecontroleerde detonatie kunnen immers rampzalig zijn. Dit soort vuurwerk kan massa-explosief reageren, waardoor de gehele voorraad op nagenoeg hetzelfde moment met een geweldige kracht explodeert. Dat gevaar heeft verdachte er evenwel niet van weerhouden om dergelijk vuurwerk op te slaan in een opslagbox van Allsafe die daartoe volstrekt ongeschikt was, zonder dat hierbij enige voorziening was getroffen ter bescherming of beheersing van ontploffingsgevaar. Bovendien heeft verdachte bewust levensgevaarlijke risico’s genomen door meermalen deel te nemen aan het wegverkeer terwijl zijn vervoermiddel was beladen met zwaar professioneel vuurwerk. Dat door het handelen van verdachte grote risico’s in het leven zijn geroepen voor de veiligheid van (nietsvermoedende) medeweggebruikers en andere huurders van opslagboxen en hun bezittingen, rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Ook het vuurwerk dat verdachte aan anderen ter beschikking heeft gesteld betreft professioneel vuurwerk. Dergelijk vuurwerk mag uitsluitend onder strenge voorwaarden door deskundigen worden afgestoken. Bij ondeskundig gebruik brengt het grote gevaren met zich mee voor de gebruiker, maar ook voor anderen. Verdachte heeft zich hiervan kennelijk geen rekenschap gegeven en heeft enkel zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van zijn strafblad d.d. 28 februari 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 21 december 2015, alsmede op het aanvullende advies van de reclassering van 22 maart 2017 en de daarop ter terechtzitting door de toezichthouder gegeven toelichting. De reclassering adviseert om aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarde een meldplicht te verbinden.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat met de oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk zou zijn aan het reeds ondergane voorarrest, ook in combinatie met een maximale taakstraf, ernstig tekort zou worden gedaan aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. Bovendien zou een dergelijke straf in geen verhouding staan tot de straffen die er in vergelijkbare gevallen door deze en door andere rechtbanken plegen te worden opgelegd als het gaat om dergelijke hoeveelheden professioneel vuurwerk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat - mede gelet op een juiste normhandhaving - niet volstaan kan worden met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank ziet aanleiding om deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering in het aanvullend advies van 22 maart 2017 zijn geformuleerd.
De raadsman heeft verzocht om strafoplegging ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering strafvermindering toe te passen, vanwege de door hem gestelde inbreuken. Gelet op hetgeen hierboven bij de bespreking van de bewijsuitsluiting is overwogen, ziet de rechtbank evenmin reden voor strafvermindering.
Alles afwegende acht de rechtbank de strafmodaliteit en -duur zoals gevorderd door de officier van justitie passend en geboden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. feit 1:Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer (artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit), opzettelijk begaan. t.a.v. feit 2:Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer (artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit), opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;

Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich binnen een week na zijn invrijheidsstelling onder begeleiding stelt van een door het secretariaat voor het arrondissement ’s-Hertogenbosch van de Stichting Reclassering Nederland nader aan te wijzen (officiële) instelling belast met het uitvoeren van reclasseringswerkzaamheden;
  • zich houdt aan alle aanwijzingen die hem in het kader van die begeleiding door of namens de leiding van die instelling zullen worden gegeven.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis dat op 4 januari 2016 reeds is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. W.F. Koolen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2017.