In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank beoordeelt of het bezwaar van eiseres tegen een besluit van verweerder terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres had op 19 september 2016 bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit, maar verweerder verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat de bewindvoerder pas na de bezwaartermijn had aangegeven het bezwaar voor haar rekening te nemen. De rechtbank oordeelt dat de bewindvoerder, die de rechthebbende vertegenwoordigt, ook na afloop van de bezwaartermijn medewerking kan verlenen binnen een hersteltermijn. De rechtbank verwijst naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken van de Hoge Raad, en concludeert dat het bezwaar van eiseres ontvankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen. Tevens wordt verweerder opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.