ECLI:NL:RBOBR:2017:2227

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
16_3688
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar door bewindvoerder in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank beoordeelt of het bezwaar van eiseres tegen een besluit van verweerder terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres had op 19 september 2016 bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit, maar verweerder verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat de bewindvoerder pas na de bezwaartermijn had aangegeven het bezwaar voor haar rekening te nemen. De rechtbank oordeelt dat de bewindvoerder, die de rechthebbende vertegenwoordigt, ook na afloop van de bezwaartermijn medewerking kan verlenen binnen een hersteltermijn. De rechtbank verwijst naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken van de Hoge Raad, en concludeert dat het bezwaar van eiseres ontvankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen. Tevens wordt verweerder opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 16/3688

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(vertegenwoordigd door haar bewindvoerder [bewindvoerder] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. C.L. Schuren).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 augustus 2016 (het primaire besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017. Eiseres en haar bewindvoerder zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich in dit geding voor de vraag gesteld of verweerder terecht en op goede gronden het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daaromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
2. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, van 10 augustus 2015 zijn alle goederen die (zullen) toebehoren aan eiseres onder bewind gesteld. De bewindvoerder heeft verweerder bij brief van 10 september 2015 op de hoogte gesteld van de onderbewindstelling.
3. Op 19 september 2016 is er (digitaal) een bezwaarschrift ingediend bij verweerder tegen het primaire besluit. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het primaire besluit liep tot en met 20 september 2016. Niet in geschil is dat dit bezwaarschrift tijdig is ingediend.
4. De bewindvoerder voert in het beroepschrift aan dat zij namens en met toestemming van eiseres op 19 september 2016 bezwaar heeft gemaakt en dat zij daarbij gebruik heeft gemaakt van de DigiD van eiseres. Dit wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank overweegt dat het bezwaarschrift is ondertekend met de DigiD van eiseres, een persoonlijke inlogcode, voorzien van een wachtwoord, waarmee een persoon zich kan identificeren op websites van de overheid en de zorg. De rechtbank overweegt verder dat er in het bezwaarschrift weliswaar wordt gesproken over eiseres in de derde persoon, maar dat in het bezwaarschrift geen melding wordt gemaakt van de onderbewindstelling of de naam van de bewindvoerder. Er bestond dan ook geen aanleiding voor verweerder om na te gaan of het bezwaarschrift door iemand anders dan eiseres was ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank gaat verweerder terecht ervan uit dat het bezwaarschrift op 19 september 2016 is ingediend door eiseres. Overigens merkt de rechtbank op dat op de website van verweerder duidelijk is aangegeven dat digitaal bezwaar maken alleen door de betrokkene zelf kan gebeuren. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat de mogelijkheid bestaat als bewindvoerder zelf een DigiD-code aan te vragen om daarmee in de hoedanigheid van bewindvoerder digitaal handelingen te kunnen verrichten.
5. Bij brief van 5 oktober 2016 heeft verweerder de bewindvoerder verzocht om aan te geven of zij het bezwaarschrift voor haar rekening wil nemen. Volgens verweerder is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat het bericht dat de bewindvoerder het bezwaarschrift voor haar rekening neemt, is ontvangen buiten de bezwaartermijn en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
6. De rechtbank acht het volgende van belang. Uit artikel 1:438, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat tijdens het beschermingsbewind de rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of, indien deze weigerachtig is, met machtiging van de kantonrechter over de onder het bewind staande goederen kan beschikken. De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (artikel 1:441, eerste lid, van het BW). In dit verband is van belang de uitspraak van de Hoge Raad van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR: 2014:525). De Hoge Raad oordeelt in rechtsoverweging 3.4.2 als volgt:
“In een geding met betrekking tot een onder bewind gesteld goed dient de bewindvoerder, en dus niet de rechthebbende, in rechte te worden betrokken. Indien een wederpartij die niet met het bewind bekend was of had behoren te zijn, echter een geding tegen de rechthebbende zelf aanhangig heeft gemaakt, kan de bewindvoerder in rechte verschijnen om dit als formele procespartij over te nemen. Daarvoor zijn geen bijzondere formaliteiten vereist; een daartoe strekkende brief aan de wederpartij en de rechter volstaat. Indien een rechtsmiddel wordt aangewend tegen een rechterlijke uitspraak in een geding waarin de bewindvoerder niet optrad als formele procespartij maar waarin de rechthebbende zelf partij was, dient dit (eveneens) te geschieden door of tegen de bewindvoerder. Wordt het rechtsmiddel aangewend door of tegen de rechthebbende zelf, dan is het vorenstaande overeenkomstig van toepassing.
In het geval de wederpartij in de loop van het geding bekend wordt met het bewind, kan hij de bewindvoerder oproepen, desgewenst bij aangetekende brief, om in het geding te verschijnen teneinde dit verder ten behoeve van de rechthebbende te voeren. Indien de rechter in de loop van het geding van het bewind op de hoogte raakt dient hij, zo nodig ambtshalve, in een tussenuitspraak de meest gerede partij in staat te stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen.”
7. De rechtbank ziet, in tegenstelling tot verweerder, in de overwegingen van de Hoge Raad zoals hiervoor geciteerd, geen aanleiding voor het standpunt dat slechts sprake is van een ontvankelijk bezwaar, als de bewindvoerder het door de onder bewind gestelde gemaakte bezwaar voor zijn rekening neemt binnen de bezwaartermijn. De bewindvoerder kan de procedure als formele procespartij overnemen en uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat daarvoor geen bijzondere formaliteiten gelden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank voor de onderhavige zaak dat de van de bewindvoerder benodigde medewerking – in dit geval het instemmen met en voor haar rekening nemen van het door eiseres gemaakte bezwaar – ook na afloop van de bezwaartermijn, binnen de daarvoor geboden hersteltermijn, kan worden verleend. Het argument van verweerder dat de termijnen zoals opgenomen in hoofdstuk 6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van openbare orde zijn, hetgeen op zichzelf juist is, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Er is immers binnen de termijn van artikel 6:7 van de Awb door eiseres bezwaar gemaakt en de bewindvoerder heeft binnen de termijn die verweerder daarvoor heeft gesteld, kenbaar gemaakt dat zij met dit bezwaar instemt en dit voor haar rekening neemt. Dat de bewindvoerder eiseres in en buiten rechte vertegenwoordigt, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres niet zelf bezwaar kon maken tegen een besluit van verweerder betreffende haar uitkering. Wel heeft eiseres daarvoor de medewerking van haar bewindvoerder nodig en die medewerking heeft zij in het onderhavige geval ook daadwerkelijk gekregen. Als de bewindvoerder die medewerking niet binnen de daarvoor door verweerder gestelde hersteltermijn had verleend, zou dat naar het oordeel van de rechtbank wel tot een niet-ontvankelijkheid van het bezwaar hebben geleid.
8. Om de hiervoor vermelde redenen wordt het beroep van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Omdat door verweerder niet inhoudelijk is beslist op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit, dient verweerder het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen en een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.A. van Bree, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.