ECLI:NL:RBOBR:2017:2161

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
17_984
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen gebiedsverbod na schietincident in woonwijk

Op 14 april 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die betrokken was bij een schietincident op 20 maart 2017, had bezwaar gemaakt tegen een door de burgemeester van 's-Hertogenbosch opgelegd gebiedsverbod. Dit verbod was ingesteld op basis van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, en had als doel de openbare orde te waarborgen na het schietincident waarbij de woning van verzoeker onder vuur werd genomen. De burgemeester stelde dat er een ernstig risico op herhaling bestond en dat de veiligheid van verzoeker en omwonenden in het geding was.

Tijdens de zitting op 3 april 2017 werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker betoogde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat het gebiedsverbod al was ingegaan en hij zijn woning wilde betrekken. De burgemeester voerde aan dat verzoeker niet ingeschreven stond op het adres van de woning, waardoor hij geen spoedeisend belang had. De voorzieningenrechter oordeelde dat, ondanks het ontbreken van inschrijving, verzoeker feitelijk op het adres verbleef en dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat er sprake was van onverwijlde spoed.

De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker en de burgemeester tegen elkaar af. Hoewel het gebiedsverbod een inbreuk maakt op de grondrechten van verzoeker, oordeelde de voorzieningenrechter dat het belang van de burgemeester om de openbare orde te handhaven zwaarder weegt. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de burgemeester voldoende redenen had om het gebiedsverbod op te leggen en dat de motiveringsgebreken in het besluit naar verwachting hersteld konden worden in het te nemen besluit op bezwaar. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 april 2017.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/984
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.P.J.C. Heuvelmans),
en

de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder

(gemachtigde: mr. E.B.A.M. Gerritse en R. van Gijn).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester met toepassing van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet aan verzoeker met ingang van 21 maart 2017 voor de periode van drie maanden een gebiedsverbod opgelegd volgens de daarbij gevoegde overzichtskaart.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat het gebiedsverbod wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2017. Verzoeker en de burgemeester hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

De feiten
1. Op maandag 20 maart 2017 was er rond 02.50 uur een schietincident op het adres [adres] te ’s-Hertogenbosch, waarbij de voorkant van de woning op dit adres met vermoedelijk een automatisch wapen onder vuur werd genomen. Niemand raakte hierbij gewond. Op het moment van het incident lagen de bewoners in de woning te slapen. De politie Oost-Brabant, team ’s‑Hertogenbosch (de politie), heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de toedracht van dit incident.
De politie heeft een bestuurlijke rapportage met BVH-nummer [nummer] opgesteld waarin onder meer is vermeld dat zij er rekening mee houdt dat de aanleiding voor het schietincident in het criminele circuit gezocht kan worden. Ook heeft de politie op 29 maart 2017 een aanvullende bestuurlijke rapportage opgesteld. In die aanvullende rapportage heeft de politie onder meer vermeld dat herhaling niet uit te sluiten valt. Verder heeft de burgemeester een rapport van de FIOD overgelegd in een onderzoek naar onder anderen verzoeker.
Op 21 maart 2017 heeft de burgemeester aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd voor het gebied rondom de woning aan de [adres] te ’s-Hertogenbosch, waarbij hij heeft verwezen naar de bestuurlijke rapportage van de politie.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
2. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. In dat artikel is verwoord dat wanneer tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Onverwijlde spoed
3. Verzoeker is van mening dat sprake is van onverwijlde spoed, omdat het gebiedsverbod al is ingegaan en hij op zo kort mogelijke termijn weer de woning wil betrekken.
4. De burgemeester heeft tijdens de zitting aangevoerd dat geen sprake is van onverwijlde spoed, omdat verzoeker niet in de Basisregistratie Personen (BRP) staat ingeschreven op het adres [adres] te ’s‑Hertogenbosch, zodat hij ook geen spoedeisend belang heeft om bij die woning te verblijven.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de bestuurlijke rapportages van de politie en het rapport van de FIOD blijkt dat verzoeker feitelijk verblijft in de woning aan de [adres] . Het enkele feit dat verzoeker niet in de BRP op dit adres is ingeschreven en in de aanvullende bestuurlijke rapportage van 29 maart 2017 is aangegeven dat verzoeker regelmatig wordt gezien op het adres, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om er van uit te gaan dat hij daar niet feitelijk woont. Het gebiedsverbod beperkt dan ook het woonrecht van verzoeker tot en met 21 juni 2017. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed.
Beoordeling van het bestreden besluit
6. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester, onder verwijzing naar de bestuurlijke rapportage van de politie, aan verzoeker een gebiedsverbod opgelegd voor het gebied rondom de woning aan de [adres] te ‘s-Hertogenbosch. De burgemeester heeft verzoeker op grond van artikel 4:11, onder a, van de Awb geen gelegenheid geboden tot het indienen van een zienswijze, omdat de vereiste spoed zich hiertegen volgens de burgemeester verzet. De burgemeester heeft bij het opleggen van het gebiedsverbod gebruik gemaakt van de bevoegdheid van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet. Hierbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een zeer ernstige verstoring van de openbare orde en dat een ernstig risico op herhaling daarvan bestaat. Volgens de burgemeester is er nog ernstige vrees voor de veiligheid van verzoeker en van andere bewoners en buurtbewoners als verzoeker in de woning zou verblijven, terwijl de situatie onveranderd is. De woning is volgens de burgemeester een plek waar verzoeker feitelijk verblijft en overduidelijk niet anoniem is. Bij de belangenafweging heeft de burgemeester betrokken dat er ook andere mensen in de buurt wonen en dat er voorbijgangers zijn. Bovendien woont het gezin van verzoeker in de woning.
7. Op de zitting heeft verzoeker betoogd dat de burgemeester ten onrechte met toepassing van artikel 4:11, aanhef en onder a, van de Awb heeft afgezien van het bieden van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester mogen afzien van de zienswijzemogelijkheid, gelet op de spoedeisendheid van de situatie. De burgemeester heeft daarbij van belang kunnen achten dat na het schietincident sprake was van spanning in de omgeving en de bij het incident horende dreiging. Verzoekers vergelijking met een soortgelijke Eindhovense zaak, waar aan het slachtoffer van een schietincident de mogelijkheid tot het geven van een mondelinge zienswijze was geboden, gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat het slachtoffer in die zaak enige tijd in het ziekenhuis heeft gelegen, waardoor er geen zicht was op een onmiddellijke terugkeer naar de woonomgeving. Anders dan in het in deze procedure aan de orde zijnde geval was er in die zaak dan ook geen sprake van “vereiste spoed” zoals omschreven in artikel 4:11, aanhef en onder a, van de Awb.
9. Verzoeker heeft ook aangevoerd dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Volgens verzoeker kan een gebiedsverbod niet worden opgelegd wanneer anderen dan de aan het besluit onderworpene zelf, de (verwachte) ordeverstoorders zijn. De burgemeester heeft ten onrechte aangenomen dat verzoeker het doelwit was van het schietincident. De schoonmoeder van verzoeker is in december 2016 met de dood bedreigd, waardoor verzoeker het vermoeden heeft dat zij het doelwit was. De burgemeester heeft niet gemotiveerd op grond van welke concrete feiten en omstandigheden sprake zou zijn voor risico voor herhaling van de verstoring van de openbare orde. Het enkele feit dat verzoeker betrokken is (geweest) bij strafbare feiten, rechtvaardigt het gebiedsverbod niet. Het besluit maakt een buitenproportionele inbreuk op verzoekers grondrechten. Verzoekers bewegingsvrijheid wordt beperkt en zijn recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is ernstig in gedrang. Verzoeker kan door het bestreden besluit zijn daar wonende familieleden en vrienden niet meer bezoeken en kan bepaalde zakelijke beslommeringen niet meer uitvoeren. Niet is gebleken dat de burgemeester heeft onderzocht of met minder vergaande maatregelen hetzelfde resultaat kon worden bereikt.
10. De omstandigheid dat verzoeker het slachtoffer is van het incident op 20 maart 2017 en dat hij niet degene is die de openbare orde heeft verstoord, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de burgemeester niet bevoegd is tot het opleggen van een gebiedsverbod. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 5 augustus 2010 (ECLI:NL:RBSHE:2010:BN3313). Hierin is overwogen dat het doel van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is het voorkomen van verstoring van de openbare orde en rust. Van belang is dus dat het bevel moet zijn gericht op en kunnen leiden tot de verwezenlijking van dit doel. Onder omstandigheden kan dit doel worden bereikt met een bevel aan een ander, bijvoorbeeld aan diegene die de aanleiding is van de (dreigende) verstoring van de openbare orde. In dat geval zal daar wel rekening mee moeten worden gehouden bij de afweging van het algemeen belang en het belang van degene aan wie het bevel wordt gegeven. Het belang van verzoeker bij het respecteren van zijn rechten weegt in zo’n geval wel zwaarder dan wanneer de dreiging wel van hem zou uitgaan, zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen in de uitspraak van 1 februari 2016 met nummer ECLI:NL:RBOBR:2016:370.
11. Verzoekers betoog dat gelet op de specifieke omstandigheden van het geval geen gebiedsverbod aan hem kon worden opgelegd, omdat onduidelijk is of hij het doelwit van het schietincident was, treft geen doel. Dat de schoonmoeder van verzoeker het doelwit van het schietincident was, kan niet worden gevolgd. Hoewel uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat verzoekers schoonmoeder wel stond ingeschreven op het adres, blijkt uit dezelfde rapportages dat zij daar feitelijk niet woonachtig is. Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het enkele feit dat de bestuurlijke rapportages niet op ambtseed zijn opgemaakt, niet betekent dat niet van de juistheid daarvan uit zou mogen worden gegaan. De rapportages zijn opgesteld door een opgeleide politieambtenaar, waarvan niet aannemelijk is dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van informatie waarover de politie beschikt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:554). Daar komt bij dat de gestelde doodsbedreiging gericht aan verzoekers schoonmoeder op dit moment onvoldoende is onderbouwd. De door verzoeker overgelegde uitdraai van een Whatsapp-gesprek waaruit die bedreiging zou blijken, bevat geen afzender, ontvanger en datum. Evenmin is gebleken dat er aangifte is gedaan van bedreiging. De opmerking van verzoeker ter zitting dat zijn echtgenote ook beoogd doelwit zou kunnen zijn, acht de voorzieningenrechter eveneens onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft de burgemeester ter zitting aangegeven dat de politie onderzoek heeft gedaan naar de andere personen die op het betreffende adres staan ingeschreven en dat hij geen concrete aanknopingspunten heeft ontvangen dat zij het mogelijke doelwit waren. Dit betekent dat de burgemeester er gelet op de thans beschikbare informatie van uit mocht gaan dat het schietincident was gericht op verzoeker. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat de burgemeester dit in het nog te nemen besluit op bezwaar nader zal moeten motiveren.
12. De vrees voor herhaling van verstoring van de openbare orde heeft de burgemeester gebaseerd op de bestuurlijke rapportage van 29 maart 2017. De omstandigheid dat deze rapportage is opgesteld na het bestreden besluit, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de burgemeester zich niet hierop heeft kunnen baseren. Tijdens de zitting heeft de burgemeester voldoende toegelicht dat die informatie al mondeling door de politie aan hem was meegedeeld voordat het bestreden besluit werd genomen. Uit die rapportage blijkt dat de politie er rekening mee houdt dat de schoten die op de woning zijn gelost op 20 maart 2017 een waarschuwing zijn uit het criminele milieu en dat herhaling niet valt uit te sluiten. Hoewel deze mededeling van de politie erg summier is, heeft de burgemeester zich hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter toch op kunnen baseren, mede gelet op de vermelding in de rapportage dat verzoeker niet wilde meewerken aan het onderzoek waardoor er nog geen dreigingsanalyse voorhanden is. Dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van willekeur, zoals door verzoeker betoogd, volgt de voorzieningenrechter niet. Wel zal de burgemeester ook dit in het nog te nemen besluit op bezwaar uitgebreider moeten motiveren.
13. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat met het treffen van minder vergaande maatregelen zoals bijvoorbeeld het plaatsen van camera’s of extra surveillance, het gevreesde gevaar eveneens kan worden afgewend. Dat volgt reeds uit de aard van dat gevaar, te weten het risico dat passanten, omwonenden of anderen die zich in verzoekers buurt bevinden, het slachtoffer worden van een (naar zijn aard onverwachte) aanslag op verzoekers leven. Ter zitting heeft de burgemeester verklaard dat voorafgaand aan het opleggen van het gebiedsverbod wel is bekeken of met andere maatregelen kon worden volstaan, maar dat dit niet mogelijk was.
14. De motivering van het bestreden besluit is niet erg uitgebreid en er kleven een aantal motiveringsgebreken aan het bestreden besluit. Die gebreken zijn echter naar verwachting te herstellen in het te nemen besluit op bezwaar. Dit terwijl de overige door verzoeker aangevoerde stellingen – zoals hiervoor is geoordeeld – niet slagen. Het belang van de burgemeester om het gevaar af te wenden dat passanten en anderen die zich in verzoekers nabijheid bevinden, het slachtoffer worden van geweld dat tegen verzoeker is gericht, is groot. Er is geschoten in een woonwijk. Het belang van verzoeker om gedurende de drie maanden dat het gebiedsverbod geldt, zijn gezin en vrienden in de wijk vrijelijk te kunnen bezoeken, is ook groot. Het bestreden besluit maakt een inbreuk op zijn zowel op Europees als nationaal niveau gewaarborgde grondrechten. Toch is de voorzieningenrechter van oordeel, alles bijeengenomen en de belangen tegen elkaar afwegend, dat aan het belang van de burgemeester in dit geval een groter gewicht toe dient te komen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het gebiedsverbod het verzoeker niet onmogelijk maakt om zijn gezin en vrienden die in de wijk wonen te zien; hij kan ze immers op een andere plaats, buiten het gebied waar het gebiedsverbod geldt, ontmoeten. Verder betrekt de voorzieningenrechter daarbij het feit dat de gestelde zakelijke beslommeringen, zoals ze zijn aangeduid in het bezwaarschrift, niet nader zijn toegelicht zodat niet duidelijk is welk gewicht moet worden toegekend aan het belang om aan die beslommeringen invulling te geven.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek, gezien het voorgaande, af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. M.H. Dworakowski-Kelders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Langen-Wouda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.