Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2017 in de zaak tussen
[eiseres], te [vestigingsplaats/woonplaats], eiseres
Procesverloop
Overwegingen
.Het bedrijf is gevestigd aan [adres].
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een agrarisch bedrijf en de staatssecretaris van Economische Zaken. Het agrarisch bedrijf, eiseres, kreeg een bestuurlijke boete opgelegd van € 17.677,25 wegens overtredingen van de Meststoffenwet. De staatssecretaris had eerder een boete van € 60.309,50 opgelegd, maar na bezwaar van eiseres werd deze verlaagd. Eiseres voerde verschillende beroepsgronden aan tegen de boete, waaronder dat de lange behandeltermijn van het bezwaar haar in de weg stond om adequaat te reageren op het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris bevoegd was om handhavend op te treden, ondanks de lange behandeltermijn.
De rechtbank behandelde ook de argumenten van eiseres met betrekking tot de berekening van de meststoffen en de toepassing van de gebruiksnormen. Eiseres stelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met bepaalde factoren, zoals het stikstofgat van graasdierenmest en de bezinklaag van varkensmest. De rechtbank verwierp deze argumenten, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht was uitgegaan van de door eiseres zelf aangeleverde gegevens en dat de boete terecht was opgelegd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de opgelegde boete. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van agrarische bedrijven met betrekking tot de naleving van de Meststoffenwet en de bewijslast die op hen rust.