ECLI:NL:RBOBR:2017:1304

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
01/845400-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor weigeren medewerking aan ademonderzoek

Op 10 maart 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1982, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van drie politieagenten, alsook van vernieling van een politieauto en het niet meewerken aan een ademonderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 juni 2016 in Helmond met zijn voertuig, een Jeep 4x4, een aanrijding heeft veroorzaakt met een geparkeerde politieauto tijdens een worsteling met de agenten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de opzettelijke handelingen die aan de verdachte werden verweten, en sprak hem vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het niet meewerken aan het ademonderzoek, wat in strijd is met de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.100,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen, de betrokken politieagenten, werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de zwaardere aanklachten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/845400-16
Datum uitspraak: 10 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 janauri 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juni 2016 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
- [politieambtenaar 1] , politieambtenaar in Oost Brabant, en/of
- [politieambtenaar 2] , politieambtenaar in Oost Brabant, en/of
- [politieambtenaar 3] politieambtenaar in Oost Brabant,
opzettelijk van het leven te beroven, met een door hem -verdachte- bestuurd motorvoertuig (een Jeep 4x4, vierwiel aangedreven motorvoertuig waarachter een aanhangwagen was gekoppeld) en welk motorvoertuig stilstond op de Europaweg te Helmond, met dat motorvoertuig is gaan rijden en/of (met aanzienlijke versnelling) heeft opgetrokken, terwijl voornoemde politieambtena(a)r(en), zich met het bovenlichaam (grotendeels) in dat motorvoertuig bevond(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juni 2016 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
- [politieambtenaar 1] , politieambtenaar in Oost Brabant, en/of
- [politieambtenaar 2] , politieambtenaar in Oost Brabant, en/of
- [politieambtenaar 3] politieambtenaar in Oost Brabant,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door hem -verdachte- bestuurd motorvoertuig (een Jeep 4x4, vierwiel aangedreven motorvoertuig waarachter een aanhangwagen was gekoppeld) en welk motorvoertuig stilstond op de Europaweg te Helmond, met dat motorvoertuig is gaan rijden en/of (met aanzienlijke versnelling) heeft opgetrokken, terwijl voornoemde politieambtena(a)r(en), zich met het bovenlichaam (grotendeels) in dat motorvoertuig bevond(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 24 juni 2016 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan politie Brabant Zuid Oost, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
3.
hij op of omstreeks 24 juni 2016 te Helmond, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een (personen)auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan - conform de vordering van de officier van justitie - behoort te worden vrijgesproken.
Ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde wordt het volgende overwogen.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat het door verdachte bestuurde voertuig, na een achtervolging door de politie, op enig moment stil is komen te staan. Verbalisant [verbalisant 1] heeft zijn dienstvoertuig vervolgens ongeveer anderhalve meter voor het voertuig van verdachte geparkeerd. Verbalisanten [politieambtenaar 1] , [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] hebben getracht verdachte vanaf de bestuurderszijde uit het - dan nog stilstaande - voertuig te trekken waarbij een worsteling is ontstaan. Tijdens die worsteling zat verdachte op de bestuurdersstoel en bevonden de agenten zich deels in het voertuig. Het voertuig van verdachte is op een gegeven moment weer in voorwaartse richting gaan rijden en in aanrijding gekomen met de daarvoor geparkeerd staande politieauto. De politieauto is door deze botsing in een sloot terecht gekomen. Na de aanrijding is het de verbalisanten gelukt verdachte uit het voertuig te halen en is verdachte geboeid. Uit het dossier en de beelden van een bodycam van één van de verbalisanten - welke beelden door de rechtbank ter terechtzitting zijn bekeken - leidt de rechtbank af dat de tijd die is verstreken vanaf het moment van de worsteling tot het moment van het boeien van verdachte slechts enkele seconden heeft bedragen.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij geen gas meer heeft gegeven nadat het voertuig tot stilstand was gekomen. Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het gaspedaal van zijn voertuig niet heeft ingeduwd. Verdachte heeft zich niet kunnen herinneren of hij een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt.
Uit de door de verbalisanten opgemaakte processen-verbaal en de processen-verbaal van aangifte volgt evenwel dat verdachte het gaspedaal van het voertuig meermaals heeft ingedrukt en ook een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat, mede indachtig het zeer korte tijdsbestek waarin het gebeurde zich heeft afgespeeld, de korte afstand tussen het voertuig van verdachte en het geparkeerde politievoertuig alsmede de worsteling die in de auto plaatshad, niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde willens en wetens - en dus opzettelijk - heeft gehandeld. Niet is uitgesloten dat verdachte gedurende de kortstondige worsteling, waarbij zowel verdachte als de agenten zich (deels) in het bestuurdersgedeelte van het voertuig bevonden, het gaspedaal per ongeluk heeft beroerd waardoor het voertuig is gaan rijden en tegen de geparkeerde politieauto is gebotst. Voor zover deze gedraging van verdachte - het aangaan van een worsteling met agenten in een stationair lopende auto - de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel de vernieling c.q. beschadiging van de politieauto in het leven heeft geroepen, kan - gelet op het voorgaande - niet worden gezegd dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
Het vorenstaande brengt mee dat verdachte eveneens van het hem onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Het oordeel van de rechtbank [1]
1. Het proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 [2] :
‘Ik, verbalisant [politieambtenaar 2] , heb op 24 juni 2016 gezien dat verdachte, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , als bestuurder van een Mitsubishi reed op de Europaweg te Helmond. De adem van verdachte rook naar alcohol en zijn ogen waren bloed doorlopen’. [3]
2. Het proces-verbaal van bevindingen, gesloten en getekend op 25 juni 2016 door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , hoofdagenten van de politie Oost-Brabant [4] :
‘Op 24 juni 2016, waren wij verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , doende met de noodhulp in de gemeente Helmond. Wij hoorden van de centralist, dat er collega’s achter een voertuig zaten. Wij hoorden onderweg dat het voertuig tot stoppen was gedwongen, op de Europaweg. Wij verbalisanten, kregen het verzoek van de collega’s ter plaatse om de aangehouden verdachte, [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , over te brengen naar het hoofdbureau te Eindhoven. Wij verbalisanten merkten dat de verdachte naar alcohol rook. Ik, [verbalisant 4] , zag dat de verdachte rood doorlopende ogen had. Toen wij verbalisanten aankwamen op het hoofdbureau in Eindhoven en doende waren met de insluiting van de verdachte zagen wij dat de verdachte onvast te been stond. Ik, [verbalisant 4] , heb de verdachte op het hoofdbureau gevorderd mee te werken aan een ademonderzoek. Ik hoorde verdachte zeggen: “Nee, ik werk niet mee. Ik ga niet mee blazen”.’ [5]
3. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 24 februari 2017:
‘Ik heb op 24 juni 2016 niet meegewerkt aan het ademonderzoek op het politiebureau’.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat:
3.
hij op 24 juni 2016 in Nederland als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat ter zake van het tenlastegelegde aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren wordt opgelegd alsmede dat hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt ontzegd voor een periode van 22 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit en overigens aangevoerd dat verdachte ter zake van het hem onder 3 tenlastegelegde slechts een geldboete van € 1.000,- dient te worden opgelegd. De raadsman heeft verzocht verdachte niet tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen aangezien verdachte zijn rijbewijs hard nodig heeft om 2 van zijn kinderen, voor wie hij - sinds de scheiding van zijn vrouw - de zorg draagt, naar school te brengen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Uit die oriëntatiepunten volgt dat bij een dergelijk feit - wanneer sprake is van een first offender - een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden wordt aanbevolen. Ten slotte houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht. In dat verband heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het reclasseringsadvies van 8 september 2016.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan door het openbaar ministerie is geëist aangezien de rechtbank, anders dan de officier van justitie, slechts het onder 3 tenlastegelegde bewezen acht. Ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan het gevorderde ademonderzoek terwijl er tegen hem een verdenking bestond dat hij als bestuurder van een auto onder invloed van alcohol verkeerde. Verdachte heeft daarmee gehandeld in strijd met belangen die gemoeid zijn met de verkeersveiligheid en heeft niet de verantwoordelijkheid getoond die in een dergelijk geval van een verkeersdeelnemer mag worden verwacht. In beginsel ziet de rechtbank aanleiding om voor wat betreft de aan verdachte op te leggen straf aan te sluiten bij het hierboven vermelde oriëntatiepunt.
Uit het dossier volgt echter dat het onder 3 bewezenverklaarde slechts een sluitstuk is geweest. Voorafgaand aan diens aanhouding heeft de politie het voertuig dat door verdachte werd bestuurd immers achtervolgd, waarbij meerdere politieauto’s betrokken waren. Verdachte heeft stoptekens van de politie genegeerd en bovendien gevaarlijk rijgedrag laten zien. Dit alles, terwijl het achtjarige zoontje van verdachte naast hem op de passagiersstoel in de auto zat. De rechtbank zal met deze omstandigheden ten nadele van verdachte rekening houden in dier voege dat de rechtbank bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf zal aansluiten bij de naast hogere schaal uit voormelde oriëntatiepunten. Dit betekent dat de rechtbank verdachte, alles afwegende, een geldboete van € 1.100,- alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien maanden zal opleggen. Deze straffen zijn - de persoonlijke belangen van verdachte ten spijt - passend en geboden.

De vorderingen van de benadeelde partijen

De rechtbank zal de benadeelde partijen, te weten verbalisanten [politieambtenaar 1] , [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] , niet-ontvankelijk verklaren in de door hen ingediende vorderingen strekkende tot vergoeding van ter zake het onder 1 tenlastegelegde geleden immateriële schade, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt. De rechtbank overweegt daartoe dat een kostenveroordeling achterwege kan blijven nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 24c.
Wegenverkeerswet 1994 art. 8, 163, 176, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat verdachte het hem onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het onder 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificatie
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 163, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Straf
legt ter zake het bewezenverklaarde op de volgende straffen:
  • een
  • een

Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen

- verklaart de benadeelde partij,
[politieambtenaar 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
- verklaart de benadeelde partij,
[politieambtenaar 1], niet-ontvankelijk in de vordering.
compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
- verklaart de benadeelde partij,
[politieambtenaar 3], niet-ontvankelijk in de vordering.
compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Dompeling, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. L.G.J.M. van Ekert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier,
en is uitgesproken op 10 maart 2017.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met zaaknummer 2016141595 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens op zakelijke wijze weergegeven. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.p. 41-43.
3.p. 41.
4.p. 39-40.
5.p. 39.