ECLI:NL:RBOBR:2016:88

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
4456190 CV EXPL 15-8109
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door bomen en struiken nabij erfgrens; gebod tot verwijdering en verjaring

In deze zaak, behandeld door de Burenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, hebben verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2] een geschil voorgelegd over hinder veroorzaakt door bomen en struiken die zich op het perceel van [verzoeker 2] bevinden. Het verzoek is ingediend op 11 september 2015 en betreft de vraag of [verzoeker 2] verplicht is om de bomen en struiken, waarvan de wortels doorgroeien naar het perceel van [verzoeker 1], te verwijderen. Tijdens de comparitie op 28 oktober 2015 hebben beide verzoekers hun standpunten toegelicht en is er een voorlopige beslissing genomen door de Burenrechter.

De Burenrechter heeft vastgesteld dat de juridische erfgrens ligt aan de buitenzijde van de muren en het hekwerk tussen de percelen. De verzoeker [verzoeker 1] heeft schade geleden door de wortels van de aralia die doorgroeien op zijn perceel. De Burenrechter heeft geoordeeld dat [verzoeker 2] de aralia en de wortels daarvan moet verwijderen, omdat de hinder minder dan vijf jaar geleden is ontstaan, waardoor verjaring niet aan de orde is. Tevens is bepaald dat [verzoeker 1] geen bomen of heesters mag snoeien op het perceel van [verzoeker 2].

Daarnaast is er een geschil over een cypres die binnen twee meter van de erfgrens staat. De Burenrechter heeft geoordeeld dat de cypres verwijderd moet worden, omdat [verzoeker 2] niet heeft kunnen bewijzen dat de boom er langer dan 20 jaar staat. De rechtbank heeft een dwangsom opgelegd voor het niet naleven van de geboden tot verwijdering van de bomen en struiken. Hoger beroep is niet mogelijk verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat beide verzoekers hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht, Kanton – de Burenrechter
Zaaknummer: 44561190 \ CV EXPL 15-8109 / 16926
Uitspraakdatum: 13 januari 2016
vonnis
in de zaak van:
[verzoeker 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker 1]
en
[verzoeker 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker 2] ,
gezamenlijk verzoekers.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • Het door verzoekers gezamenlijk ingediende verzoek aan de Burenrechter, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 11 september 2015 en het daarbij behorende formulier Persoonlijke gegevens van de buren
  • Het proces-verbaal van plaatsopneming en comparitie door de kantonrechter (hierna: de Burenrechter te noemen) van 28 oktober 2015 waarin de voorgenomen beslissing van de Burenrechter is opgenomen
  • Het verkort proces-verbaal van plaatsopneming en comparitie van 28 oktober 2015 waarin het door de Burenrechter op die datum uitgesproken mondeling vonnis is opgenomen
  • Het proces-verbaal van getuigenverhoor en comparitie van 10 november 2015
  • Het emailbericht van [verzoeker 1] van 23 november 2015 (cc aan [verzoeker 2] verzonden) aan de Burenrechter
  • Het emailbericht van 16 december 2015 namens de Burenrechter aan beide verzoekers
  • Het emailbericht van [verzoeker 1] van 23 december 2015 aan de Burenrechter, waarin [verzoeker 1] aangeeft dat tussen verzoekers geen afspraken zijn gemaakt en toezending van het formulier “terugkoppeling aan de Burenrechter” niet zinvol is
  • Het emailbericht van 30 december 2015 aan de Burenrechter namens verzoeker [verzoeker 2] , waarin [verzoeker 2] bevestigt dat verzoekers niet tot afspraken gekomen zijn.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
In het gezamenlijk ingediende verzoek hebben verzoekers aan de Burenrechter als geschilpunt voorgelegd de vraag of [verzoeker 2] gehouden is de bomen/struiken die zich op haar perceel bevinden, en waarvan de wortels doorgroeien op het perceel van [verzoeker 1] , te verwijderen. Tijdens de plaatsopneming en comparitie op 28 oktober 2015 hebben verzoekers aangegeven daarnaast ook de (in het overzicht gehecht aan het formulier persoonlijke gegevens van de buren vermelde) geschilpunten met betrekking tot vernieling en ongevraagd overschrijden van de erfgrens, overlast en schade aan de Burenrechter voor te leggen. Tijdens de comparitie op 28 oktober 2015 heeft [verzoeker 1] de Burenrechter verzocht te bepalen dat (ook) de cypres op het perceel van [verzoeker 2] verwijderd moet worden. Verzoeker [verzoeker 2] heeft ermee ingestemd ook dit verzoek aan de Burenrechter ter beslissing voor te leggen.
2.2.
Nu uit de door [verzoeker 1] toegezonden emailberichten van 23 november 2015 en 23 december 2015 (beiden doorgestuurd aan [verzoeker 2] ) en het emailbericht van 30 december 2015 volgt dat verzoekers er niet in zijn geslaagd afspraken te maken ter oplossing van de aan de Burenrechter voorgelegde geschilpunten, zal de Burenrechter daarop beslissen conform de in de processen-verbaal van 28 oktober 2015 en 10 november 2015 opgenomen voorlopige beslissing.
De Burenrechter overweegt ter zake van de voorgelegde geschilpunten als volgt.
2.3.
De aralia’s/duivelswandelstokken
2.3.1.
De Burenrechter gaat er -gelet op hetgeen verzoekers daaromtrent hebben verklaard en tijdens de plaatsopneming daaromtrent is geconstateerd- vanuit dat de (juridische) erfgrens ligt aan de buitenzijde (gezien vanaf het perceel van [verzoeker 2] ) van het hek, de muur van de woning van [verzoeker 2] en de daarachter liggende muur ter hoogte van de achtertuinen van verzoekers. Niet uitgesloten is dat de kadastrale grens daarvan afwijkt. Verzoekers hebben echter verklaard dat het hek, de muur van de woning en de muur tussen de achtertuinen zich al meer dan twintig jaar op dezelfde plaats bevinden. Gelet op het onbetwiste gebruik van [verzoeker 1] van zijn perceel als tuin tot aan de muren en het hekwerk en het daarmee uitoefenen van bezit door [verzoeker 1] , gaat de Burenrechter er vanuit dat [verzoeker 1] hiermee op de voet van artikel 3:105 BW eigenaar is van de strook grond die eventueel zou bestaan tussen de kadastrale grens en de muur, zodat de juridische erfgrens weer uitkomt op de buitenzijde van voornoemde muren en hekwerk.
2.3.2.
Niet vast staat of de boom, waarvan [verzoeker 1] verwijdering verzoekt en die door verzoekers aralia of duivelswandelstok wordt genoemd, bestaat uit één boom met twee stammen dan wel er sprake is van twee aralia’s. De betreffende twee stammen zullen hierna gezamenlijk aangeduid worden als “de aralia”.
2.3.3.
[verzoeker 1] wil dat [verzoeker 2] de (zich op het perceel van [verzoeker 2] , op ongeveer één meter afstand van het hekwerk, bevindende) aralia en de wortels daarvan verwijdert. [verzoeker 1] stelt dat hij schade lijdt doordat de wortels van de aralia doorgroeien op zijn perceel, in zijn tuin en onder zijn inrit, waar zich diverse leidingen en rioleringsbuizen bevinden.
De Burenrechter heeft bij de plaatsopneming geconstateerd dat de wortels van de aralia inderdaad doorwoekeren onder het hek door tot in/ onder de inrit van [verzoeker 1] en daarmee hinder als bedoeld in artikel 5:37 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) veroorzaken. Uit de eigen verklaring van [verzoeker 1] -welke door [verzoeker 2] niet is betwist, zodat dit in rechte vast staat- volgt dat de hinder voor het eerst ongeveer drie jaar, dus minder dan vijf jaar, geleden is opgetreden. Van verjaring van de vordering tot opheffing van de hinder is dan ook geen sprake.
Het vorenstaande brengt met zich dat [verzoeker 2] de aralia op haar perceel, inclusief de wortels tot aan het hekwerk dient te (laten) verwijderen. Of de aralia (al dan niet door toedoen van [verzoeker 1] ) inmiddels dood is, is daarbij niet van belang nu zichtbaar is dat de uitlopers ervan nog steeds doorwoekeren.
[verzoeker 1] mag, op grond van het bepaalde in artikel 5:44 BW, de wortels verwijderen voor zover deze zich aan zijn kant van het hek bevinden. Voor vergoeding door [verzoeker 2] van de daarmee gemoeide kosten voor [verzoeker 1] , waarop [verzoeker 1] tijdens de behandeling aanspraak heeft gemaakt, is mede gelet op artikel, de daarop gegronde jurisprudentie en de aard en de omvang van de worteldoorslag onvoldoende grond. De Burenrechter neemt daarbij mede in aanmerking dat [verzoeker 1] de schade (grotendeels) had kunnen voorkomen door tijdig de wortelscheuten die doorgroeien op zijn perceel te verwijderen voordat deze groot en dik geworden zijn.
Het is [verzoeker 1] niet toegestaan bomen/heesters te snoeien op het perceel van [verzoeker 2] . De Burenrechter zal [verzoeker 1] daartoe een verbod opleggen en bepalen dat [verzoeker 1] bij overtreding van dat verbod een dwangsom dient te betalen aan [verzoeker 2] . Overhangende takken op zijn perceel mag [verzoeker 1] (nadat hij [verzoeker 2] heeft aangemaand die takken te verwijderen en actie van [verzoeker 2] daartoe binnen een redelijke termijn uitblijft) wel zelf verwijderen zonder daarbij het perceel van [verzoeker 2] te betreden.
2.4.
De schuur en materialen op het perceel van [verzoeker 1]
2.4.1.
De groene schuur die staat op het perceel van [verzoeker 1] en welke zich volgens de stellingen van [verzoeker 2] bevindt binnen een halve meter van de erfgrens, mag daar blijven staan. Er is geen (civielrechtelijke) rechtsregel die het hebben van een dergelijke schuur op die plaats verbiedt.
2.4.2.
De Burenrechter is voorts van oordeel dat het [verzoeker 1] in beginsel is toegestaan materialen van gebruikelijke omvang en gewicht te plaatsen tegen de muur van de woning van [verzoeker 2] en de muur tussen de achtertuinen. Voor het oordeel dat deze materialen schade of hinder veroorzaken zijn onvoldoende aanknopingspunten. Dit geldt echter niet voor materialen die zichtbaar boven de muur uitsteken, dan is wel sprake van hinder. De Burenrechter zal [verzoeker 1] ter zake daarvan ook een verbod opleggen en bepalen dat [verzoeker 1] een dwangsom moet betalen aan [verzoeker 2] bij overtreding van dat verbod.
2.5.
De cypres en het gebod tot verwijdering
2.5.1.
Tijdens de plaatsopneming is geconstateerd dat de cypres op het perceel van [verzoeker 2] binnen twee meter van het hek staat. [verzoeker 1] wil dat die cypres verwijderd wordt. [verzoeker 2] heeft aangevoerd dat de boom er al meer dan 20 jaar staat, [verzoeker 1] heeft dat betwist.
Hoofdregel is dat het niet geoorloofd is om binnen twee meter van de erfgrens een boom te hebben (zie artikel 5:42 BW). De eigenaar van de boom is niet gehouden aan een verzoek tot verwijdering te voldoen als de boom er meer dan 20 jaar staat op het moment dat verwijdering daarvan verzocht wordt, omdat dan sprake is van verjaring. Bij mondeling vonnis van 28 oktober 2015 is aan [verzoeker 2] opgedragen te bewijzen dat de boom/cypres er vóór of op 28 oktober 1995 (20 jaar voor het moment waarop het verzoek tot verwijdering door [verzoeker 1] is gedaan) al stond. [verzoeker 2] is er niet in geslaagd dat te bewijzen. [verzoeker 2] heeft zelf onder ede verklaard niet meer precies te weten wanneer de boom/cypres is geplant en voldoende aanvullend bewijs, dat nodig is nu [verzoeker 2] partijgetuige is, ontbreekt (artikel 164 Rv). De cypres dient dan ook verwijderd te worden. De rechtbank ziet aanleiding aan dit gebod, alsmede het gebod de aralia te verwijderen, een dwangsom te verbinden.
2.5.2.
Op grond van het op te leggen gebod is [verzoeker 2] gehouden de cypres en de aralia geheel te (laten) verwijderen en verwijderd te houden. Nu, gelet op de bekende woekergroei van de wortels van de aralia, niet uit te sluiten is dat na de verwijdering van de aralia met wortels in eerste instantie, na verloop van tijd nog een enkele opkomende scheut van de aralia aanwezig blijkt te zijn op het perceel van [verzoeker 2] , overweegt de Burenrechter dat [verzoeker 2] op grond van het op te leggen gebod die scheut(en) zo spoedig mogelijk na ontdekking daarvan, en in ieder geval binnen redelijke termijn na aanmaning daartoe door [verzoeker 1] , dient te verwijderen en dat [verzoeker 2] ter zake van die nieuw opkomende scheut(en) de op te leggen dwangsom eerst na ommekomst van één week na aanmaning tot verwijdering door [verzoeker 1] verbeurt.
Wellicht ten overvloede merkt de Burenrechter daarbij op dat [verzoeker 2] niet gehouden is wortels en scheuten van de aralia op het perceel van [verzoeker 1] te verwijderen.
2.6.
Hoger beroep
2.6.1.
Tijdens de comparitie is door verzoekers aan de Burenrechter verzocht aan te geven of hoger beroep van deze beslissing mogelijk is. [verzoeker 1] stelt zich op het standpunt dat dat het geval is, [verzoeker 2] stelt dat dat niet zo is.
De Burenrechter stelt vast dat hoger beroep niet mogelijk is. Partijen die zich op de voet van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot de Burenrechter wenden, zoals hier het geval is, moeten, als zij zich (overeenkomstig artikel 333 Rv) de mogelijkheid van hoger beroep willen behouden, dit allebei uitdrukkelijk en eensluidend verklaren, zo blijkt uit de jurisprudentie op dit punt (Hoge Raad 8 november 2002 ECLI:NL:HR:2002:AE7367). In het door verzoekers ingediende verzoek aan de Burenrechter is opgenomen dat (alleen) verzoeker [verzoeker 1] de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de beslissing van de Burenrechter open wenst te houden, zodat geen sprake is van een (uitdrukkelijke en) eensluidende verklaring van partijen als hiervoor bedoeld.
2.7
Kosten en ten slotte.
2.7.1
De Burenrechter ziet in het feit dat verzoekers buren zijn aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat beide verzoekers hun eigen kosten dragen.
2.7.2.
De rechtbank zal de op te leggen dwangsommen maximeren als vermeld onder de beslissing.

3.De beslissing

De Burenrechter
3.1.
gebiedt [verzoeker 2] om vóór 1 april 2016 de aralia en de daarbij behorende wortels alsmede de cypres op haar perceel geheel te (laten) verwijderen en verwijderd te houden,
3.2
bepaalt dat [verzoeker 2] voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij niet voldoet aan het gebod in rechtsoverweging 3.1, een dwangsom van € 250,00 verbeurt aan [verzoeker 1] , tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt, met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.5.2.,
3.3.
verbiedt [verzoeker 1] bomen/heesters te snoeien op het perceel van [verzoeker 2] , behoudens voor zover het betreft op zijn perceel overhangende takken welke, na aanmaning daartoe, niet binnen een termijn van twee weken door [verzoeker 2] zijn verwijderd,
3.4
verbiedt [verzoeker 1] materialen te plaatsen tegen de muur tussen de achtertuinen van verzoekers voor zover die materialen boven die muur uitsteken,
3.5.
bepaalt dat [verzoeker 1] voor elke keer dat hij (één van) de in rechtsoverweging 3.3. en 3.4. vermelde verboden overtreedt een dwangsom van € 250,00 verbeurt aan [verzoeker 2] , tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
3.6.
stelt vast dat tegen deze beslissing geen hoger beroep kan worden ingesteld,
3.7.
compenseert de proceskosten tussen verzoekers in zoverre dat zij ieder hun eigen kosten dragen,
3.8.
wijst af het anders of meer verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.