Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
Onderzoek van de zaak:
De beoordeling
DE UITSPRAAK
wijstde vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
af.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van hennepplanten. De officier van justitie had een vordering ingediend tot betaling van een bedrag van € 364.530,18, gebaseerd op de veronderstelling dat de verdachte financieel voordeel had genoten uit de verkoop van de hennepplanten.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte mogelijk eerder hennepplanten had gekweekt, er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk financieel voordeel had genoten uit de verkoop van de aangetroffen hennepplanten. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat de vordering van de officier van justitie niet kon worden onderbouwd met concrete bewijsstukken die de financiële voordelen van de verdachte aantoonden.
De uitspraak is gedaan na een zitting op 16 februari 2016, waar de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman zijn gehoord. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot ontneming niet kon worden toegewezen, omdat het enkel voorhanden hebben van hennepplanten niet automatisch leidt tot de conclusie dat de verdachte financieel voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie dan ook afgewezen.