ECLI:NL:RBOBR:2016:802

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
01/879631-15 ontneming
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak betreffende hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 maart 2016 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van hennepplanten. De officier van justitie had een vordering ingediend tot betaling van een bedrag van € 364.530,18, gebaseerd op de veronderstelling dat de verdachte financieel voordeel had genoten uit de verkoop van de hennepplanten.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte mogelijk eerder hennepplanten had gekweekt, er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk financieel voordeel had genoten uit de verkoop van de aangetroffen hennepplanten. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat de vordering van de officier van justitie niet kon worden onderbouwd met concrete bewijsstukken die de financiële voordelen van de verdachte aantoonden.

De uitspraak is gedaan na een zitting op 16 februari 2016, waar de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman zijn gehoord. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot ontneming niet kon worden toegewezen, omdat het enkel voorhanden hebben van hennepplanten niet automatisch leidt tot de conclusie dat de verdachte financieel voordeel heeft genoten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie dan ook afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/879631-15 Datum uitspraak: 01 maart 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te 's- [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende te [adresgegevens] .

Onderzoek van de zaak:

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 februari 2016. De rechtbank heeft op die datum de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman gehoord.
De behandeling van de ontnemingsvordering vond gelijktijdig plaats met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 01/879631-15. Op 1 maart 2016 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de strafzaak.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 18 januari 2016 strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 364.530,18 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beoordeling

De vordering is tijdig ingediend.
Betrokkene is bij vonnis van 1 maart 2016 veroordeeld voor het overtreden van artikel 3, onder C, van de Opiumwet. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van het in dat vonnis bewezen verklaarde opzettelijk aanwezig hebben van 4305 hennepplanten in de periode van 16 maart 2015 tot en met 20 april 2015.
Volgens de officier van justitie zijn er voldoende aanwijzingen dat veroordeelde in de periode vóór 16 maart 2015 hennepplanten heeft gekweekt. Zij baseert zich hierbij op het feit dat er hennepplantendelen tussen de potten zijn aangetroffen, er verschillende potafdrukken op de ondergrond te zien waren, er gebruikte ondersteuningsnetten zijn aangetroffen en er diverse lege jerrycans met voedingsmiddel in de kweekruimtes lagen.
Nu de vordering van de officier van justitie is gestoeld op de premisse dat verdachte – alleen dan wel in vereniging – als teler van de aangetroffen hennepplanten moet worden aangemerkt en op aanwijzingen dat sprake is van een aan de aangetroffen teelt voorafgegane oogst dient de vordering te worden afgewezen nu de rechtbank verdachte uitsluitend veroordeeld ter zake het opzettelijk voorhanden hebben van de aangetroffen hennepplanten. Ook indien zou worden aangenomen dat de aangetroffen kwekerij een aan de ontdekking voorafgegane oogst heeft gegenereerd vloeit uit het enkel voorhanden hebben van hennepplanten nog niet voort dat verdachte uit de verkoop van die planten ook financieel voordeel moet hebben genoten, althans dat kan niet uit de aan de vordering van de officier van justitie ten grondslag gelegde rapportage worden afgeleid, nu ook deze rapportage uitsluitend is gebaseerd op verdachtes veronderstelde rol en betrokkenheid als kweker van de aangetroffen hennepplanten.

DE UITSPRAAK

De rechtbank
wijstde vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden , voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 1 maart 2016.
Mr. W.T.A.M. Verheggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen