Overwegingen
FeitenEiser is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een op de toestandsdatum 1 januari 2014 nog (deels) in aanbouw zijnde camping, bestaande uit:
- een voltooide recreatieruimte van 180 m² uit 2004;
- een tweede recreatieruimte (75% gereed op de toestandsdatum);
- een dagkeuken/pantry (75% gereed op de toestandsdatum);
- een werktuigenberging/wagenloods (25% gereed op de toestandsdatum);
- een hotelaccommodatie (75% gereed op de toestandsdatum);
- een voltooide paardenstal van 30 m² uit 1930.
Tot het object behoren drie percelen grond, waarvan een deel in 2004 is ingericht als kampeerterrein. Bij de onderhavige waardebepaling is 36.020 m² als kampeerterrein meegetaxeerd.
1. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2013. Eiser bepleit ter zitting een waarde van € 598.000. Verweerder verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde (€ 660.000) naar de gelijkluidende getaxeerde waarde, zoals opgenomen in het taxatierapport dat op 18 mei 2015 is opgesteld door taxateur
C.L.M. van Summeren RMT/RT.
2. Op verweerder rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiser is aangevoerd.
3. Nu de onroerende zaak (deels) in aanbouw is, gaan partijen er, gelet op het dwingende voorschrift uit artikel 17, vierde lid, van de Wet WOZ, terecht van uit dat de waarde van de onroerende zaak dient te worden bepaald met behulp van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
4. Gelet op het verhandelde ter zitting spitst het geschil zich toe op de vraag of de deelwaarden van de werktuigenberging/wagenloods en de meegetaxeerde grond niet te hoog zijn. Het aantal campingplaatsen vormt - zo heeft eiser ter zitting erkend - geen waardebepalend element bij de onderhavige waardebepaling en behoeft daarom geen verdere bespreking.
5. Eiser voert aan dat verweerder voor het bepalen van de deelwaarde van het objectonderdeel werktuigenberging/wagenloods met een te hoge eenheidsprijs (namelijk
€ 700) heeft gerekend. Deze eenheidsprijs uit de Taxatiewijzer Algemeen is veel hoger dan de eenheidsprijs van € 264 volgens de Taxatiewijzer Agrarisch, die volgens eiser beter aansluit bij hetgeen in aanbouw is.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor het bepalen van de vervangingswaarde van de werktuigenberging /wagenloods terecht gebruik is gemaakt van de kengetallen uit de Taxatiewijzer Algemeen en niet van de Taxatiewijzer Agrarisch, omdat genoemd onderdeel geen (onderdeel van een) agrarisch object is.
7. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. De rechtbank stelt, op grond van het bij verweerders taxatierapport gevoegde uittreksel uit het bestemmingsplan Buitengebied 2006, vast dat de onroerende zaak op de toestandsdatum 1 januari 2014 als bestemming had ‘bedrijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van een kampeerterrein voor niet meer dan 25 kampeermiddelen’ en ‘behoud en herstel van het bestaande bos of natuurterrein’. Gelet hierop is de onroerende zaak, respectievelijk voormeld objectonderdeel, niet aan te merken als een agrarisch (deel)object. Verweerder heeft daarom terecht niet aangesloten bij de kengetallen uit de Taxatiewijzer Agrarisch. Nu niet is gesteld of gebleken dat de verweerders waardering van de werktuigenberging /wagenloods anderszins onjuist is, acht de rechtbank de deelwaarde daarvan niet te hoog. Deze beroepsgrond faalt
.
8. Eerst ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de door verweerder gebruikte grondprijs te hoog is. Volgens eiser zou een prijs van ongeveer € 5 per vierkante meter reëler zijn, omdat de meegetaxeerde grond voor een deel uit bos bestaat. Ook voert eiser aan dat er tussen de belastingjaren 2013 en 2014 een onverklaarbaar verschil zitten in de waardering van de grond.
9. De door verweerder toegepaste agrarische grondprijs voor het kampeerterrein komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. De door eiser bepleite € 5 per vierkante meter is niet onderbouwd. Dat het meegetaxeerde kampeerterrein deels uit bosgrond bestaat is evenmin onderbouwd. Door verweerders taxateur is ter zitting toegelicht dat het verschil in grondprijs tussen beide belastingjaren kan worden verklaard uit het feit dat bij de waardevaststelling voor het belastingjaar 2014, in tegenstelling tot voor het belastingjaar 2013, de grondprijs niet met een opslag is vermeerderd omdat van de verder gevorderde gereedheidsstaat van het hotelgebouw reeds een waardeverhogende invloed uitgaat. De rechtbank volgt verweerder daarin. Deze beroepsgrond kan daarom ook niet slagen.
10. Verweerder is met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop gegeven toelichting in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat verweerders taxateur ter zitting heeft toegelicht dat hij bij de waardevaststelling voor het belastingjaar 2014 de gebruikte kengetallen naar beneden heeft afgerond, hetgeen gunstig uitpakt voor eiser. Gelet op voorgaande overwegingen heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.