ECLI:NL:RBOBR:2016:76

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
14_4631
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een camping in aanbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een camping in aanbouw, gelegen te Uden. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 660.000 per waardepeildatum 1 januari 2013, wat door eiser werd betwist. Eiser stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 598.000, en voerde aan dat de door de heffingsambtenaar gebruikte eenheidsprijs voor de taxatie van de werktuigenberging/wagenloods te hoog was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat de door hem gebruikte taxatiemethoden correct waren toegepast. De rechtbank volgde de argumenten van de heffingsambtenaar en verwierp de stellingen van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/4631

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder

(gemachtigde: mr. B.L. Meijer).

Procesverloop

Bij beschikking van 30 september 2014, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [camping] (WOZ 2 (camping) te Uden (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013, naar de toestand op 1 januari 2014, voor het kalenderjaar 2014, vastgesteld op € 660.000. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaakbelasting (OZB) eigenaar niet-woning, OZB gebruiker niet-woning en watersysteemheffing gebouwd voor het kalenderjaar 2014 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2014 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Deze zaak is gevoegd behandeld met de zaak SHE 15/43. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door
B.M.T. Claassen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door C.L.M. van Summeren (taxateur). Ten behoeve van de uitspraak zijn de zaken weer gesplitst.

Overwegingen

FeitenEiser is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een op de toestandsdatum 1 januari 2014 nog (deels) in aanbouw zijnde camping, bestaande uit:
- een voltooide recreatieruimte van 180 m² uit 2004;
- een tweede recreatieruimte (75% gereed op de toestandsdatum);
- een dagkeuken/pantry (75% gereed op de toestandsdatum);
- een werktuigenberging/wagenloods (25% gereed op de toestandsdatum);
- een hotelaccommodatie (75% gereed op de toestandsdatum);
- een voltooide paardenstal van 30 m² uit 1930.
Tot het object behoren drie percelen grond, waarvan een deel in 2004 is ingericht als kampeerterrein. Bij de onderhavige waardebepaling is 36.020 m² als kampeerterrein meegetaxeerd.
Geschil en beoordeling
1. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2013. Eiser bepleit ter zitting een waarde van € 598.000. Verweerder verwijst ter onderbouwing van de vastgestelde waarde (€ 660.000) naar de gelijkluidende getaxeerde waarde, zoals opgenomen in het taxatierapport dat op 18 mei 2015 is opgesteld door taxateur
C.L.M. van Summeren RMT/RT.
2. Op verweerder rust de last te bewijzen dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van wat door eiser is aangevoerd.
3. Nu de onroerende zaak (deels) in aanbouw is, gaan partijen er, gelet op het dwingende voorschrift uit artikel 17, vierde lid, van de Wet WOZ, terecht van uit dat de waarde van de onroerende zaak dient te worden bepaald met behulp van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
4. Gelet op het verhandelde ter zitting spitst het geschil zich toe op de vraag of de deelwaarden van de werktuigenberging/wagenloods en de meegetaxeerde grond niet te hoog zijn. Het aantal campingplaatsen vormt - zo heeft eiser ter zitting erkend - geen waardebepalend element bij de onderhavige waardebepaling en behoeft daarom geen verdere bespreking.
5. Eiser voert aan dat verweerder voor het bepalen van de deelwaarde van het objectonderdeel werktuigenberging/wagenloods met een te hoge eenheidsprijs (namelijk
€ 700) heeft gerekend. Deze eenheidsprijs uit de Taxatiewijzer Algemeen is veel hoger dan de eenheidsprijs van € 264 volgens de Taxatiewijzer Agrarisch, die volgens eiser beter aansluit bij hetgeen in aanbouw is.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor het bepalen van de vervangingswaarde van de werktuigenberging /wagenloods terecht gebruik is gemaakt van de kengetallen uit de Taxatiewijzer Algemeen en niet van de Taxatiewijzer Agrarisch, omdat genoemd onderdeel geen (onderdeel van een) agrarisch object is.
7. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. De rechtbank stelt, op grond van het bij verweerders taxatierapport gevoegde uittreksel uit het bestemmingsplan Buitengebied 2006, vast dat de onroerende zaak op de toestandsdatum 1 januari 2014 als bestemming had ‘bedrijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van een kampeerterrein voor niet meer dan 25 kampeermiddelen’ en ‘behoud en herstel van het bestaande bos of natuurterrein’. Gelet hierop is de onroerende zaak, respectievelijk voormeld objectonderdeel, niet aan te merken als een agrarisch (deel)object. Verweerder heeft daarom terecht niet aangesloten bij de kengetallen uit de Taxatiewijzer Agrarisch. Nu niet is gesteld of gebleken dat de verweerders waardering van de werktuigenberging /wagenloods anderszins onjuist is, acht de rechtbank de deelwaarde daarvan niet te hoog. Deze beroepsgrond faalt
.
8. Eerst ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de door verweerder gebruikte grondprijs te hoog is. Volgens eiser zou een prijs van ongeveer € 5 per vierkante meter reëler zijn, omdat de meegetaxeerde grond voor een deel uit bos bestaat. Ook voert eiser aan dat er tussen de belastingjaren 2013 en 2014 een onverklaarbaar verschil zitten in de waardering van de grond.
9. De door verweerder toegepaste agrarische grondprijs voor het kampeerterrein komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. De door eiser bepleite € 5 per vierkante meter is niet onderbouwd. Dat het meegetaxeerde kampeerterrein deels uit bosgrond bestaat is evenmin onderbouwd. Door verweerders taxateur is ter zitting toegelicht dat het verschil in grondprijs tussen beide belastingjaren kan worden verklaard uit het feit dat bij de waardevaststelling voor het belastingjaar 2014, in tegenstelling tot voor het belastingjaar 2013, de grondprijs niet met een opslag is vermeerderd omdat van de verder gevorderde gereedheidsstaat van het hotelgebouw reeds een waardeverhogende invloed uitgaat. De rechtbank volgt verweerder daarin. Deze beroepsgrond kan daarom ook niet slagen.
10. Verweerder is met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop gegeven toelichting in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat verweerders taxateur ter zitting heeft toegelicht dat hij bij de waardevaststelling voor het belastingjaar 2014 de gebruikte kengetallen naar beneden heeft afgerond, hetgeen gunstig uitpakt voor eiser. Gelet op voorgaande overwegingen heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, voorzitter, mr. E.J.J.M. Weyers en
mr. N.W.A. Verrijt, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.