ECLI:NL:RBOBR:2016:6939

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
C/01/313649 / FA RK 16-5315
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen inzake kinderalimentatie en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 november 2016 een beschikking gegeven in een procedure over voorlopige voorzieningen na een echtscheiding. De man verzoekt om de drie minderjarige kinderen aan hem toe te vertrouwen, met een contactregeling voor de vrouw. De man maakt zich zorgen over de veiligheid van de kinderen, gezien het alcoholprobleem van de vrouw en eerdere interventies door Veilig Thuis. De vrouw verzet zich tegen de verzoeken van de man en stelt dat zij werkt aan haar probleem en dat er een ouderschapsplan is opgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 november 2016, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De rechtbank heeft besloten dat de kinderen voorlopig bij de man verblijven, met begeleid contact met de vrouw, en heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld. Daarnaast is er een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vastgesteld op € 100,84 per kind per maand, en een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 141,00 per maand. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om een verstaclausule en om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toegewezen, en bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/313649 / FA RK 16-5315
Uitspraak : 30 november 2016
Beschikking betreffende voorlopige voorzieningen in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A. Houtman,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. N.M. Lindhout-Schot,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift (met bijlagen) van de man, ontvangen ter griffie op 18 oktober 2016;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken (met bijlagen) van de vrouw;
  • de correspondentie, met name een F9-formulier, ontvangen 3 november 2016 van
mr. Houtman.
De zaak is behandeld ter zitting van 3 november 2016. Verschenen zijn partijen en hun advocaten. Verder is een vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming (hierna ook: de raad) verschenen.
De beoordeling
1. Toevertrouwing en verdeling van de verzorgings- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling)
1.1. De man vraagt de drie kinderen van partijen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan de man toe te vertrouwen met de bepaling van een contactregeling tussen de vrouw en de kinderen die in het belang van de kinderen wordt geacht en onder dusdanige voorwaarden dat de veiligheid van de kinderen is gewaarborgd.
De man maakt zich zorgen over de kinderen. Hij stelt dat er bij de vrouw sprake is van een alcoholprobleem. Na zijn vertrek uit de echtelijke woning op 1 maart van dit jaar vanwege spanningen en omwille van de rust is de situatie verergerd. Hoewel Veilig Thuis in juli heeft ingegrepen middels een veiligheidsinterventie, is het in oktober toch weer misgegaan. Geconstateerd is dat de vrouw weer drinkt en dat het risico bestaat dat de kinderen worden blootgesteld aan verbaal en fysiek geweld. De kinderen ervaren hierdoor spanningen. Veilig Thuis heeft na een gesprek met partijen geadviseerd om de kinderen (voorlopig) bij de man te laten verblijven. Daarmee ging de vrouw niet akkoord.
De man voert verder aan dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt. Ook heeft hij bemerkt dat de kinderen tussen partijen in staan.
De man vindt dat de kinderen bij hem tot rust komen en acht een (ruim) contact met de vrouw belangrijk voor hen.
1.2. De vrouw vraagt het verzoek van de man af te wijzen.
De vrouw stelt dat zij voor haar alcoholprobleem een behandeltraject ondergaat bij [instelling] en behoudens een terugval verloopt dit traject goed.
Zij wijst erop dat partijen in mediation een ouderschapsplan hebben opgesteld en ze wil graag toewerken naar de uitvoering daarvan in de praktijk. Volgens de vrouw zouden partijen alsnog afspraken moeten kunnen maken, maar is het vertrouwen over en weer beschadigd.
Op 1 november 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van de hulpverlening bij [instelling] , waarbij is afgesproken dat de raad een onderzoek zal starten. De vrouw stemt daarmee in.
1.3. Ter zitting heeft de man gesteld dat partijen een zorgregeling hebben afgesproken van een week op en een week af en dat de kinderen nu sinds vrijdag bij hem zijn. De man kan evenwel niet op de vrouw vertrouwen en iemand moet voorwaarden stellen voor de veiligheid van de kinderen.
De vrouw stelt dat ze hard werkt aan een stabiele situatie voor de kinderen en bevestigt de door de man gestelde zorgregeling.
De raad staat niet achter de door partijen overeengekomen wijze van verdeling van de zorgtaken, want de kinderen worden nu erg verantwoordelijk gemaakt voor hun eigen veiligheid. De raad adviseert de minderjarigen aan de man toe te vertrouwen en in de contacten met de vrouw te zorgen voor frequent toezicht vanuit het netwerk in de periode dat zij bij haar zijn.
De raad wil een beschermingsonderzoek opstarten omdat er al zoveel op tafel ligt. De communicatie tussen partijen is problematisch, een werkbare modus met de hulpverlening lukt niet en er is sprake van parentificatie.
Ter zitting heeft de raad mondeling om een voorlopige ondertoezichtstelling verzocht voor de duur van drie maanden.
De man is het eens met de raad en zegt dat hij zich zal inspannen voor contact tussen de vrouw en de kinderen.
De vrouw refereert zich aan het advies van de raad. Zij wil graag dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de zorgregeling.
1.4. De rechtbank overweegt dat op 3 november 2016 mondeling een voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken die is vastgelegd in de beschikking met zaaknummer C/01/314256/ JE RK 16-1533.
De drie minderjarigen zijn voor drie maanden voorlopig onder toezicht gesteld van stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant.
1.5. De rechtbank overweegt inzake de toevertrouwing en een voorlopige zorgregeling als volgt.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat zij worden toevertrouwd aan de man en dat er contact blijft plaatsvinden met de vrouw, welke contacten begeleid dienen te worden door een derde. De vrouw heeft aangegeven dat haar moeder voor deze begeleiding zorg kan dragen.
De rechtbank stelt, met instemming van de raad, de volgende voorlopige regeling vast:
  • de vrouw is gerechtigd tot contact met de minderjarigen gedurende een lang weekend per twee weken van donderdagmiddag na het eten vanaf 18.30 uur à 19.00 uur tot dinsdagochtend,
  • onder de voorwaarde dat tijdens die contacten de moeder van de vrouw aanwezig zal zijn, zowel overdag als tijdens de nachten.
De voorlopige regeling gaat in op zondag 6 november 2016 tot dinsdagochtend 8 november en vervolgens is er weer contact van donderdag 17 november tot dinsdagochtend 22 november en zo verder.
De gezinsvoogd kan deze regeling, indien deze niet (langer) in het belang van de kinderen wordt geacht te zijn aanpassen op de in de wet aangegeven wijze.
1.6. De rechtbank verzoekt de raad, gelet op de geschetste problematiek, in het op te starten onderzoek de vraag te betrekken welke hoofdverblijfplaats en welke zorgregeling het meest in het belang van de minderjarigen is.
De rechtbank verzoekt de raad het rapport en het advies in te brengen in de bodemprocedure die de vrouw op 9 augustus 2016 met een verzoekschrift tot echtscheiding heeft ingeleid onder vermelding van het rekestnummer C/01/311387 / FA RK 16-4179.

2.Gebruik echtelijke woning

2.1.
De vrouw verzoekt om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning gelegen aan de [adres] , omdat zij graag rust wil voor zichzelf en het gezin.
2.2.
Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek zal de rechtbank het, als op de wet gegrond, toewijzen.
3. Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie)
3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man een bedrag aan kinderalimentatie van
€ 333,00 per kind per maand aan haar zal betalen.
De vrouw stelt dat de man fulltime werkt. Zij werkt nu niet, zodat zij behoefte heeft aan een bijdrage.
Behoefte
3.2.
De behoefte bedraagt volgens de vrouw in 2016 € 461,00 per kind per maand op basis van een netto besteedbaar gezinsinkomen (NBG) van € 4.740,00 per maand.
Zij heeft ter onderbouwing van de door haar berekende behoefte productie 2 overgelegd.
3.3.
Volgens de man bedroeg het NBG in 2015 € 4.604,00 op basis van een inkomen volgens jaaropgaaf van € 94.692,00. Hij heeft productie 11 ter onderbouwing van zijn stelling overgelegd.
3.4.
De rechtbank overweegt dat partijen het erover eens zijn geworden dat voor vaststelling van de behoefte 2015 als refertejaar heeft te gelden.
Tussen hen is niet in geschil dat het fiscaal loon van de man – indien de bijtelling van het privégebruik van de auto ad € 9.548,00 buiten beschouwing wordt gelaten – (€ 104.240 –
€ 9.548,00) € 94.692,00 op jaarbasis bedroeg.
Nu de vrouw voor het overige geen verweer heeft gevoerd tegen de opgevoerde posten sluit de rechtbank zich aan bij het door de man berekende NBG van € 4.604,00 per maand.
De behoefte bedraagt op basis van de behoeftetabel 2015 en rekening houdend met twee kinderbijslagpunten totaal € 1.344,32 per maand ofwel € 448,11 per kind per maand.
Na indexering bedraagt de behoefte in 2016 € 453,94 per kind per maand.
Draagkracht man
3.5.
De draagkracht van de man is ter zitting besproken aan de hand van de door de man overgelegde berekening (productie 12).
3.6.
De man heeft zijn netto besteedbaar inkomen (NBI ) berekend op € 4.511,00 per maand op basis van een inkomen van € 7.150,00 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
3.7.
De vrouw stelt dat tevens met een dertiende maand rekening moet worden gehouden. Zij wijst erop dat op de loonstroken een jaarloon van € 99.808,00 is vermeld wat volgens haar overeenkomt met twaalf maandsalarissen, vakantiegeld en een dertiende maand.
3.8.
De rechtbank overweegt dat de man eerst sinds mei 2016 bij [bedrijf] werkt. Het jaarloon van € 99.808,00 zoals is aangegeven op de (drie) overgelegde loonstroken kan niet anders zijn dan een door de loonadministrateur geschat jaarinkomen over een periode van twaalf maanden.
Verder wordt in het jaarloon geacht te zijn begrepen de bijtelling van de auto zodat reeds om die reden voornoemd jaarloon niet als uitgangspunt kan worden gehanteerd.
De vrouw heeft geen ander bewijs van haar door de man betwiste stelling ingebracht dat de man een dertiende maand ontvangt, zodat de rechtbank daar in deze procedure geen rekening mee zal houden.
Dit betekent dat de rechtbank zal uitgaan van een bruto maandloon van € 7.149,60 te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Hierop strekt in mindering de pensioenpremie van € 306,55 per maand.
Verder houdt de rechtbank rekening met de op de man van toepassing zijnde fiscale heffingskortingen, te weten de heffingskorting voor werkenden van € 904,00 alsmede de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.9.
De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de man de volledige woonlasten (hypotheekrente met daaraan gekoppelde premie levensverzekering) zal dragen. De man verzoekt de rechtbank rekening te houden met de werkelijke woonlast. De rechtbank begrijpt hieruit dat de man een beroep doet op paragraaf 7.2.2. van de zogenaamde Tremanormen. De vrouw heeft zich daartegen niet verweerd. Gelet daarop zal de rechtbank bij het bepalen van de draagkracht van de man uitgaan van zijn werkelijke woonlasten.
3.10.
De rechtbank ziet aanleiding om rekening te houden met de ‘scheidingsregeling eigen woning’ nu de man heeft gesteld dat partijen geen fiscaal partner meer zijn. Zij overweegt in dit kader dat de man niet een fictief fiscaal partnerschap, zoals de vrouw dit wenst, kan worden opgelegd.
Het eigenwoningforfait bedraagt (onweersproken) € 1.995,00 (0.75% van
€ 266.000,00). Daarvan komt 50 % of wel € 997,50 – op basis van de eigendomsverhouding - voor rekening van de man en de andere 50% voor rekening van de vrouw. Nu de man zijn deel van de echtelijke woning beschikbaar stelt aan de vrouw wordt dit gezien als een fictieve periodieke uitkering aan de vrouw, welke de man fiscaal in aftrek kan brengen op zijn belastbaar inkomen. Per saldo heeft deze fiscaliteit derhalve geen invloed op het inkomen van de man.
De bruto hypotheekrente is volledig fiscaal aftrekbaar voor de man, de ene helft als zijn aandeel in de volledige hypothecaire last en de andere helft als persoonlijke verplichting nu de vrouw hiervoor draagplichtig is maar deze helft ten behoeve van haar door de man wordt betaald. De netto hypotheekrente bedraagt € 304,00 per maand en dient vermeerderd te worden met:
  • huur € 795,00
  • premie levensverzekering € 131,00
  • forfait eigenaarlasten
Totaal € 1.325,00
Gelet op vorenstaande bedraagt het verzamelinkomen van de man € 81.388,00 en zijn kindgebonden budget € 1.522,00. Het NBI van de man bedraagt € 4.698,00 per maand.
De berekening van de draagkracht is dan als volgt: 70 % van € 4.698,00 – [(€ 1.325,00 +
€ 890 = € ) is € 2.215,00 is € 1.738,10 per maand of wel afgerond € 579,37 per kind per maand. De berekening van de rechtbank met kenmerk ’draagkracht man kal’ wordt aangehecht.
Draagkracht van de vrouw
3.11.
De draagkracht van de vrouw is (onweersproken) totaal € 50,00 per maand of wel € 16,67 per kind per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.12.
De totale draagkracht bedraagt € 579,37 + € 16,67 = € 596,04 per kind per maand.
Nu partijen geheel in de behoefte kunnen voorzien zal de rechtbank een draagkrachtvergelijking maken.
Aandeel van de man: 579,37/596,04 x € 453,94 = € 441,24 per kind per maand,
Aandeel van de vrouw: 16,67/596,04 x € 453,94 = € 12,70 per kind per maand.
Zorgkorting
3.13.
De rechtbank overweegt dat gelet op de voorlopig vastgestelde zorgregeling de vrouw twee dagen per week de zorg voor de kinderen heeft, zodat zij aanspraak kan maken op een zorgkorting van 25 % van de behoefte van € 453,94 per kind per maand of wel een bedrag van € 113,49 per kind per maand. Gelet op voormeld aandeel van de vrouw kan zij haar zorgkorting niet verzilveren en is zij gerechtigd tot een door de man te betalen bijdrage hierin.
3.14.
Nu de kosten die de vrouw heeft in verband met de verzorging en opvoeding van de drie kinderen € 113,49 per kind per maand bedragen en haar eigen aandeel hierin € 12,70 per kind per maand bedraagt, kan de bijdrage die de man aan de vrouw verschuldigd is niet hoger zijn dan € 100,79 per kind per maand.
4. Bijdrage in de kosten van levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie), woonlasten en premie ziektekosten
4.1.
De vrouw verzoekt een bedrag aan partneralimentatie van € 141,00 bruto per maand en daarnaast te bepalen dat de man de hypotheekrente, de aan de hypotheek gekoppelde premie levensverzekering en de premie zorgverzekering zal voldoen.
Zij verzoekt verder te verstaan dat de man maandelijks de volledige woonlasten (hypotheekrente en aan de hypotheek gekoppelde premie levensverzekering) verbonden aan de echtelijke woning van partijen aan de [adres] alsmede de premie zorgverzekering ten behoeve van de vrouw rechtstreeks aan de betreffende maatschappijen zal voldoen.
Behoefte en behoeftigheid
4.2.
De rechtbank relateert de behoefte van de vrouw aan het netto gezinsinkomen van partijen in 2015, het refertejaar waarmee rekening is gehouden voor de kinderalimentatie, ad € 4.604,00 per maand. Hierop komen de kosten van de kinderen in mindering zijnde € 1.344,32. Aangezien de splitsing van één huishouden in twee huishoudens extra kosten meebrengt, acht de rechtbank het redelijk om de behoefte van de vrouw op 60% van het NBG minus de kosten van de kinderen te bepalen.
Het voorgaande betekent dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2015
€ 1.956,00 netto per maand bedraagt en na brutering € 3.234,00 per maand. De berekening van de rechtbank met kenmerk ‘NBI man voor behoefte vrouw’ wordt aangehecht.
De geïndexeerde behoefte bedraagt in 2016 € 3.276,04 per maand. Nu de vrouw geen inkomen geniet heeft zij behoefte aan voormelde bijdrage.
Draagkracht
4.3.
De rechtbank houdt rekening met een inkomen conform de loonstroken van
€ 7.150,00 bruto per maand te vermeerderen met 8 % vakantiegeld.
Hierop strekt in mindering de pensioenpremie van € 306,55 per maand.
De rechtbank neemt de volgende maandelijkse lasten in aanmerking:
  • het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag voor een alleenstaande
  • huur € 795,00;
  • hypotheekrente € 633,00 bruto (50% aandeel man, 50% aandeel vrouw);
  • premie levensverzekering verbonden aan de hypotheek € 131,00;
  • eigenaarslastenforfait € 95,00;
  • premie ziektekosten € 89,00.
De rechtbank zal geen rekening houden met het opgevoerde eigen risico van
€ 74,00 per maand nu de man tegenover de betwisting van de vrouw deze last niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank houdt evenmin rekening met de zorgpremie voor de vrouw nu de man vanaf 1 januari 2017 de zorgpremie voor de vrouw niet meer zal betalen.
De rechtbank houdt rekening met de navolgende fiscale aspecten:
  • arbeidskorting,
  • fiscaal voordeel eigen woning;
  • inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Uitgaande van vorenstaande gegevens en rekening houdend met het feit dat de man € 1.322,13 per maand aan kosten voor de kinderen heeft (3 x € 441,24 per kind per maand) acht de rechtbank de man in staat de door de vrouw verzochte onderhoudsbijdrage ad
€ 141,00 bruto per maand te betalen.
De rechtbank zal op grond van vorenstaande de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud bepalen op een bedrag ad € 141,00 per maand. De rechtbank heeft de berekening ‘draagkracht man voor pal’ aangehecht.
Lus ten behoeve van de kinderalimentatie
4.4.
Als gevolg van de hiervoor berekende partneralimentatie wijzigt het KGB van de man van € 1.522,00 per jaar.
Op het belastbare inkomen van de man van € 81.388,00 strekt in mindering de door de man te betalen partneralimentatie van € 141,00 per maand (€ 1.692,00 per jaar). Dit resulteert in een verzamelinkomen van € 79.696,00 bruto per jaar.
Ingevolge de berekening komt de man in aanmerking voor een KGB van € 1.636,00 per jaar en bedraagt zijn NBI € 4.708,00 per maand. De rechtbank zal deze berekening aanhechten als ‘draagkracht man na lus voor kal' Rekening houdende met de hiervoor genoemde uitgangspunten heeft de man een draagkracht ter grootte van: 70 % van € 4.708,00 – [(€ 1.325,00 + € 890 = is € 2.215,00] is € 1.745,10 per maand of wel € 581,70 per kind per maand.
De draagkracht van de vrouw blijft € 16,67 per kind per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.5.
De totale draagkracht bedraagt € 581,70 + € 16,67 = € 598,37 per kind per maand.
Nu partijen geheel in de behoefte kunnen voorzien zal de rechtbank een draagkrachtvergelijking maken.
Aandeel van de man: 581,70/598,37 x € 453,94 = € 441,29 per kind per maand,
Aandeel van de vrouw: 16,67/598,37 x € 453,94 = € 12,65 per kind per maand.
Gelet op voormeld aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen kan zij nog aanspraak maken op een bijdrage van de man ad € 113,49 verminderd met € 12,65 en derhalve op € 100,84.
De rechtbank stelt het aandeel van de man in de kosten van de kinderen in de periode dat zij bij de vrouw zijn vast op een bedrag van € 100,84 per kind per maand.
Partneralimentatie
4.6.
Voormelde gecorrigeerde kinderalimentatie leidt – gelet op het verzoek van de vrouw - niet tot een andere door de vrouw aan de man te betalen alimentatie.

5.Overig

De rechtbank overweegt dat de vrouw heeft verzocht een zogenaamde ‘verstaclausule’ inzake de woonlasten en de premie ziektekosten op te nemen. Dit verzoek is niet op de wet gebaseerd en zal worden afgewezen.

6.Proceskosten

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
De rechtbank stelt de navolgende voorlopige voorzieningen vast:
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
  • [minderjarige 2] geboren te ' [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
  • [minderjarige 3] , geboren [geboorteplaats] op [geboortedatum] ;
aan de man wordt toevertrouwd;
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan gelegen aan [adres] , met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
verzoekt de raad in het beschermingsonderzoek de vraag te betrekken welke hoofdverblijfplaats en welke zorgregeling het meest in het belang is van de minderjarigen en het rapport en advies in te brengen in de bodemprocedure onder vermelding van rekestnummer C/01/311387 / FA RK 16-4179;
stelt inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de navolgende voorlopige regeling vast:
  • de vrouw is gerechtigd tot contact met de minderjarigen gedurende een lang weekend per twee weken van donderdagmiddag na het eten vanaf 18.30 uur à 19.00 uur tot dinsdagochtend onder de voorwaarde dat tijdens die contacten de moeder van de vrouw aanwezig zal zijn, zowel overdag als tijdens de nachten;
  • de voorlopige regeling gaat in met ingang van zondag 6 november 2016 tot dinsdagochtend 8 november en vervolgens is er weer contact op donderdag
17 november tot dinsdagochtend 22 november en zo verder;
bepaalt het bedrag dat de man aan de vrouw met ingang van 30 november 2016 voorlopig moet betalen tot verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen op € 100,84 per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt het bedrag dat de man met ingang van 29 november 2016 voorlopig als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw dient te betalen ad € 141,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het meer of anders verzochte af;
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. ter Braak, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 30 november 2016.
Conc: edb