ECLI:NL:RBOBR:2016:689

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
15_ 6197
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een perceel als verboden plaats voor honden na bijtincident

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanwijzingsbesluit van verweerder, waarbij haar perceel was aangewezen als plaats waar het verboden is om honden van een bepaald type aanwezig te hebben, naar aanleiding van een ernstig bijtincident op 10 april 2015. Tijdens dit incident werden zowel een postbode als eiseres zelf door de honden van eiseres gebeten, wat leidde tot levensbedreigende verwondingen voor de postbode. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat van de honden met kenmerken zoals opgenomen in de bijlage van het besluit gevaar te duchten was. De rechtbank vond geen strijd met het subsidiariteitsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, en oordeelde dat de aanwijzing van het perceel als verboden plaats gerechtvaardigd was. Eiseres had aangevoerd dat er geen gevaar was voor de openbare gezondheid, maar de rechtbank volgde haar hierin niet. De rechtbank concludeerde dat de honden een potentieel gevaar vormden, ook al bevonden zij zich op een afgesloten erf. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/6197

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 februari 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. P.A.M. Verkuijlen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode, verweerder
(gemachtigden: T. Gruben en mr. T.T.M. Linotte-de Louw).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2015 (hierna: “het primaire besluit” of “het aanwijzingsbesluit”) heeft verweerder het perceel [adres] (hierna: het perceel van eiseres) op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening 2014 van verweerders gemeente (hierna: APV) aangewezen als plaats waar het verboden is om honden aanwezig te hebben, behorende tot het ras dat betrokken was bij een bijtincident op 10 april 2015 op dat perceel.
Bij besluit van 17 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2.
Op 10 april 2015 hebben twee honden die bij eiseres in huis verbleven (een Amerikaanse staffordshireterriër en een kruising tussen een Amerikaanse staffordshireterriër en een cane corso) een postbode die het perceel van eiseres betrad, meermalen gebeten. De postbode raakte daarbij levensbedreigend gewond. Eiseres is toen ook gebeten en gewond geraakt, net als een te hulp schietende buurman. De dierenarts heeft de honden direct ter plaatse laten inslapen. Een derde hond is (strafrechtelijk) in beslag genomen. Van het incident is op 3 juni 2015 proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Kort na dit bijtincident heeft eiseres een andere hond (een pup van één van de twee honden die betrokken waren bij het bijtincident) onderdak verschaft in haar woning.
2. In het primaire besluit heeft verweerder het perceel van eiseres aangewezen conform artikel 2:60 van de APV als “plaats waar het verboden is om honden aanwezig te hebben behorende tot het ras welke betrokken waren bij het bijtincident van 10 april 2015 of vergelijkbare honden”.
3. In het advies van verweerders bezwaarschriftencommissie, dat deel uitmaakt van het bestreden besluit, is overwogen dat de aanleiding voor het nemen van het aanwijzingsbesluit vooral is gelegen in het bijtincident van 10 april 2015. Naast dit incident is er nog een aantal meldingen over de honden bij de politie binnengekomen en er is verder melding gemaakt van het feit dat de honden door de kinderen van eiseres werden uitgelaten, terwijl die niet sterk genoeg zijn om ze in bedwang te houden. Vaak werden de honden ook onaangelijnd uitgelaten. Gezien de incidenten die zich hebben voorgedaan, is eiseres de honden niet de baas en kan zij ze niet in toom houden. De commissie heeft verder geoordeeld dat het primaire besluit te weinig concreet is waar het spreekt over “vergelijkbare honden” en heeft een lijst aan haar advies gehecht waarin kenmerken zijn opgenomen van honden van het pitbullterriërtype. Verweerder heeft deze bijlage als onderdeel van het besluit aangemerkt. Onder verwijzing naar het commissieadvies heeft verweerder het primaire besluit vervolgens gehandhaafd.
4.1.
In beroep heeft eiseres in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder het besluit niet mocht baseren op artikel 2:60 van de APV, omdat geen sprake is van overlast of schade aan de openbare gezondheid. Een individuele hond kan niet gevaarlijk zijn voor de openbare gezondheid, en bovendien is er geen sprake van openbaarheid, nu de hond zich op een afgesloten erf bevindt.
4.2.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Artikel 2.60 van de APV luidt als volgt:
“1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
a.
aanwezig te hebben;
(…)”
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat geen sprake is van gevaar voor
de openbare gezondheid en dat een individuele hond zo’n gevaar niet kan vormen. De
honden die betrokken waren bij het bijtincident van 10 april 2015 hebben de postbode die het erf van eiseres betrad, aangevallen op het moment dat de postbode de toegangspoort opende. Eiseres heeft verklaard dat het schoothonden waren die altijd vriendelijk waren tegen iedereen en dat zij absoluut niet kan begrijpen waarom het zo mis ging. Reeds gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat de honden een potentieel en onvoorspelbaar gevaar vormen voor personen die in hun buurt komen. Daarmee is sprake van gevaar voor de openbare gezondheid, ook – en anders dan eiseres meent – wanneer die honden zich niet op de openbare weg, maar op een (al dan niet afgesloten) erf bevinden. Ook in dat geval is immers niet uit te sluiten dat de honden – zoals tijdens het bijtincident – toch plotseling de openbare weg weten te bereiken. De beroepsgrond faalt.
5.1.
Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat – zo begrijpt de rechtbank – het feit dat de bij het incident van 10 april 2015 betrokken honden zich agressief hebben gedragen, nog niet inhoudt dat alle honden van dat ras of daarop gelijkend ras, een gevaar vormen. Volgens haar zijn de honden niet tot hun agressieve gedrag gekomen als gevolg van hun raseigenschappen, maar vanwege hun individuele eigenschappen (waarvan eiseres geen weet had) en door de omstandigheid dat iemand die niet tot het gezin van eiseres behoort, zonder aankondiging de poort naar het perceel opende.
5.2.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De lijst die verweerder aan het bestreden besluit heeft gehecht, is ontleend aan de (inmiddels vervallen) Regeling agressieve dieren (Rad). In die regeling was een bijlage opgenomen, getiteld “Bijlage 1. Honden van het Pit-bull-Terriër-type, waaronder wordt verstaan honden die in belangrijke mate voldoen aan de navolgende karakteristieken of in belangrijke mate gelijkenis vertonen met de navolgende afbeeldingen” (hierna: de Bijlage). De Bijlage behoort bij artikel 2 van de Rad. Op grond van dat artikel, gelezen in verbinding met artikel 73, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, zijn de in de Bijlage opgenomen dieren aangewezen als gevaar opleverend voor de veiligheid van mens en dier. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat van honden met kenmerken zoals opgenomen in de bij het bestreden besluit gevoegde lijst, gevaar te duchten is. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder ook van belang heeft geacht dat eiseres er blijk van heeft gegeven haar honden niet de baas te kunnen en aldus in de combinatie van eiseres en de ingevolge de Bijlage gevaarlijk geachte honden, grond heeft gezien voor het nemen van het aanwijzingsbesluit. De beroepsgrond faalt.
6. Eiseres heeft ook aangevoerd dat de Bijlage niet kan dienen ter motivering van het bestreden besluit, omdat er enerzijds soorten en rassen onder vallen die niet gevaarlijk zijn, terwijl anderzijds er ook agressieve hondensoorten bestaan die er weer niet onder vallen. De rechtbank is van oordeel dat elke werkbare omschrijving van agressieve hondensoorten onvermijdelijk tot gevolg heeft dat enige hondensoorten die niet agressief zijn onder de beschrijving vallen, terwijl voorts enige hondensoorten die wel agressief zijn daar niet onder vallen. De rechtbank is van oordeel dat het college met de Bijlage een redelijk evenwicht heeft gevonden tussen enerzijds een precieze en anderzijds een werkbare omschrijving van agressieve hondenrassen. Ook deze beroepsgrond faalt.
7.1.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het beroep op het subsidiariteitsbeginsel heeft zij als volgt onderbouwd. Het college had ook kunnen volstaan met het opleggen van een voor eiseres minder ingrijpende maatregel. Het had bijvoorbeeld kunnen besluiten dat eiseres de bedoelde honden slechts mocht houden op voorwaarde dat zij een waarschuwingsbord op de toegangspoort tot haar erf plaatst of een sluis bij die poort maakt waardoor de honden niet of minder makkelijk het perceel kunnen verlaten. Artikel 2:60, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV biedt voor zulke besluiten een grondslag.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven volstaan met een minder ingrijpende maatregel. Van belang daarbij acht de rechtbank dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat eiseres niet bereidwillig is gebleken om mee te werken aan voorgestelde alternatieve oplossingen. In een brief van verweerder aan eiseres van 20 april 2015 is vermeld:
“Vandaag heeft een toezichthouder van de gemeente Sint-Oedenrode (…) u een aanwijzingsbesluit proberen te overhandigen. U heeft deze via de brievenbus weer naar buiten gegooid. Via deze weg proberen wij u nogmaals de brief onder de aandacht te brengen. (…) Wij hebben zowel donderdag 16 april 2015 als maandag 20 april 2015 geprobeerd met u in gesprek te gaan om samen tot een oplossing te komen. U stond daar niet voor open, zowel telefonisch als op het moment dat bovengenoemde personen bij u aan de deur stonden. Rest ons niets anders dan via de formele weg af te dwingen dat er geen mogelijke gevaarlijke situatie ontstaat en de angst bij de omgeving wordt weg genomen. Wij willen alsnog met u in gesprek. U kunt daarvoor een afspraak maken via het telefoonnummer dat in bijgevoegde brief staat. (…)”.Verder heeft verweerder eveneens het volgende onweersproken gesteld. Toen verweerder ter ore kwam dat eiseres kort na het bijtincident van 10 april 2015 opnieuw aan een hond (een pup van de ingeslapen hond) onderdak bood omdat diens eigenaar uit zijn huis gezet dreigde te worden, is met de dochter van eiseres afgesproken dat die hond gemuilkorfd zou worden tot het moment dat hij in beslag genomen zou worden. Een aantal dagen daarna is eiseres buiten met de hond gesignaleerd terwijl de hond niet gemuilkorfd was. Ze stelde zich op het standpunt dat de afspraak niet met haar, maar met haar dochter was gemaakt en dat ze niet van plan was om de hond te muilkorven. De rechtbank is, gelet op de uit deze onweersproken feiten en omstandigheden naar voren komende houding van eiseres, van oordeel dat verweerder met het nemen van het bestreden besluit binnen de grenzen die het subsidiariteitsbeginsel stelt, is gebleven. Dat eiseres – zoals zij ter zitting heeft gesteld – emotioneel was in de nasleep van het bijtincident en dat haar handelen volgens haar daaruit kan worden verklaard, maakt dat niet anders. Het beroep op het proportionaliteitsbeginsel heeft eiseres niet voorzien van een separate onderbouwing en laat de rechtbank daarom verder buiten bespreking.
8. Tot slot heeft eiseres nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In de buurt waar eiseres woont en ook elders in de bebouwde kom van Sint-Oedenrode wonen volgens eiseres veel mensen die honden houden van het ras dat bij het bijtincident bij betrokken was. Eiseres heeft zeven adressen genoemd waar een hond van hetzelfde ras wordt gehouden. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat de door eiseres genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn, omdat het niet louter gaat om de aanwezigheid van deze soort honden, maar om de combinatie van een baas die de hond niet onder controle kan houden en een gevaarlijk te achten hond. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, nu zij niet heeft gesteld dat van zo’n combinatie in de door haar genoemde gevallen sprake is, niet aannemelijk heeft gemaakt dat die gevallen als gelijk aan het hare kunnen worden beschouwd. De beroepsgrond treft geen doel.
9. Nu geen van de aangevoerde gronden tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van schade, zoals door eiseres verzocht, bestaat gelet daarop geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken - Lie, voorzitter, en mr. M.L.W.M. Viering en mr. J.J.J. Sillen, leden, in aanwezigheid van mr. F.A.M.C. Habraken - Hermans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.