In deze zaak vorderen eisers, die samen met hun broer eigenaar zijn van een boerderij met bijbehorende gronden, de opheffing van een erfdienstbaarheid van weg die in 1891 is gevestigd ten behoeve van de Rooms-Katholieke Parochie Heilige Franciscus. De eisers stellen dat de Parochie geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van deze erfdienstbaarheid, en dat er onvoorziene omstandigheden zijn die maken dat de instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van hen kan worden gevergd. De rechtbank overweegt dat de erfdienstbaarheid niet kan worden opgeheven op grond van artikel 5:78 BW, omdat deze reeds bestond op het moment dat de wet in werking trad. Ook de grondslag van artikel 5:79 BW kan niet tot opheffing leiden, omdat de uitoefening van de erfdienstbaarheid nog steeds mogelijk is en de Parochie deze ook daadwerkelijk gebruikt voor onderhoudswerkzaamheden aan het kerkhof en de voormalige pastoorhof. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van eisers niet kunnen worden toegewezen, en veroordeelt hen in de proceskosten. De vordering in reconventie van de Parochie behoeft geen behandeling, omdat de voorwaarde voor deze vordering niet is vervuld.