ECLI:NL:RBOBR:2016:671

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
15/300
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeristenbelasting; beoordeling belastingplicht en aangifteverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2012 en 2013, opgelegd aan eiser, die zich verzet tegen de belastingplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft betwist dat op het adres waar hij verblijft, personen die niet als ingezetenen zijn geregistreerd, met overnachting hebben verbleven. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden, terecht heeft aangenomen dat eiser belastingplichtig is op basis van de gemeentelijke verordeningen. Eiser heeft geen aangifte gedaan, ondanks uitnodigingen daartoe, en heeft onvoldoende bewijs geleverd dat een ander bedrijf, CandC Ltd, de belastingplichtige zou zijn. De rechtbank concludeert dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst erop dat de hoedanigheid van huurder niet bepalend is voor de belastingplicht en dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat het verblijf niet tegen vergoeding heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de zaak in het openbaar behandeld en de uitspraak is gedaan door rechter F.M. Rijnbeek.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.M.F. van den Wittenboer),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder

(gemachtigden: J.W.A. Roest en mr. A.J. van Griethuysen).

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 september 2014 aan eiser twee afzonderlijke aanslagen toeristenbelasting opgelegd voor het adres [adres 1] :
voor het belastingjaar 2012 ten bedrage van € 1.620;
voor het belastingjaar 2013 ten bedrage van € 1.620.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2014 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft na het verweerschrift nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2015. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te overleggen.
Bij brief van 22 september 2015 heeft eiser nadere stukken in het geding gebracht.
Bij brief van 23 september 2015 heeft verweerder nadere stukken overgelegd en bij brief van 22 oktober 2015 heeft verweerder schriftelijk op de door eiser nader ingebrachte stukken gereageerd.
Bij fax van 11 november 2015 heeft eiser een nadere schriftelijke reactie ingebracht.
Bij brief van 20 november 2015 heeft eiser aan de rechtbank medegedeeld dat hij toestemming geeft zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Bij brief van 20 november 2015 heeft verweerder een nadere schriftelijke reactie overgelegd, alsmede aan de rechtbank toestemming gegeven zonder nadere zitting uitspraak te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek op 3 februari 2016 gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. In opdracht van de gemeente Reusel-de Mierden heeft de Adviesgroep Nederlandse Gemeenten (ANG) in 2013 een areaal-onderzoek verricht, waarbij alle objecten binnen de gemeente zijn onderzocht, die potentieel onder de toeristenbelasting vallen. In het kader van daarvan is ook onderzoek gedaan naar het object [adres 1] .
2. Gelet op informatie van het Kadaster (overgelegd door eiser bij brief van 22 september 2015) zijn [persoon 1] en [persoon 2] sinds 2004 eigenaren van het object [adres 1] .
3. In het (door de ANG bij brief van 23 september 2015 overgelegde) gespreksverslag van het op 21 juni 2013 door medewerkers van ANG gehouden controlegesprek met [persoon 1] ten aanzien van het object [adres 1] staat onder meer het volgende vermeld:
“(…) We geven uitleg en voorlichting over de toeristenbelasting en komen er gaande weg het gesprek al achter dat de belastingplicht niet bij meneer ligt. Hij verhuurt de locatie immers aan een bedrijf. Dit bedrijf gebruikt de locatie voor de plaatsing van werknemers. (…) Meneer geeft verder aan dat hij al verwacht had dat niet hij maar de huurder de belastingplichtige zou zijn en dat hij al contact heeft opgenomen met de heer [eiser] van het bedrijf. (…) De contactgegevens van de heer [eiser] heeft de [persoon 1] op een notitieblaadje staan. (…) In het areaalonderzoek zal er contact worden gezocht met de heer [eiser] . (…)”
4. Bij brief van 15 oktober 2013, gericht aan [eiser] , [adres 2] en met als onderwerp ‘toeristenbelasting’, heeft verweerder aan eiser – kort samengevat – medegedeeld dat hij op grond van onderzoek het vermoeden heeft dat eiser een ruimte aanbiedt voor verblijf tegen betaling, aan niet-ingezetenen van de gemeente Reusel-de Mierden en dat daarom op 6 november 2013 op de [adres 1] een controle ter plaatse zal plaatsvinden over het belastingjaar 2012, uit te voeren door ANG. Eiser wordt in deze brief verzocht om volledige medewerking te verlenen aan de controle door de benodigde stukken aan de controleur, op diens verzoek, ter hand te stellen en deze stukken, daar waar nodig, toe te lichten.
5. Uit het (door de ANG bij brief van 23 september 2015 overgelegde) verslag van de ANG volgt dat de ANG met eiser op 6 november 2013 en op 18 november 2013 een afspraak had voor een controle ter plaatse ( [adres 1] ), maar dat eiser beide afspraken heeft afgebeld. In het verslag van ANG staat daarover het volgende vermeld:
“(…) Meneer geeft aan dat toeristenbelasting niet voor hem van toepassing is en hij wil verder ook geen contact met ANG maar het verder per se met de gemeente opnemen. (…) Een dag later krijgen we vanuit de gemeente een bericht dat er een brief is binnengekomen van de advocaat van de heer [eiser] . (…)”.
6. Bij brief van 18 november 2013 heeft de gemachtigde van eiser onder meer het volgende aan verweerder medegedeeld:
“(…) Uit de verordening toeristenbelasting van uw gemeente concluderen wij echter dat cliënt niet degene is die gelegenheid biedt tot verblijf met overnachting binnen uw gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetenen zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie van uw gemeente. Client is niet verantwoordelijk voor de exploitatie van de huisvesting aldaar. Om deze reden is uw brief van 15 oktober 2013 ook gericht aan het verkeerde adres. (…)”
7. Bij brief van 22 november 2013 heeft mr. A.J. van Griethuysen, werkzaam bij de ANG, namens en op verzoek van verweerder op de brief van eisers gemachtigde van 18 november 2013 gereageerd. Daarin is onder meer het volgende medegedeeld:
“(…) Ten tijde van ons onderzoek zijn wij in gesprek gekomen met de eigenaar van het object aan de [adres 1] . De eigenaar heeft ten tijde van dit gesprek verklaard dat hij het pand verhuurt of verhuurd heeft gehad aan uw cliënt, de heer [eiser] . Volgens de eigenaar zou uw cliënt het pand onder meer gebruiken voor het tijdelijk huisvesten van werknemers van zijn bedrijf. Om die reden hebben wij getracht in gesprek te komen met u cliënt teneinde een en ander op te helderen. (…) Uit uw schrijven begrijpen wij dat uw cliënt van mening is dat hij niet verantwoordelijk is voor de huisvesting op het voornoemde adres en verder geen medewerking wenst te verlenen aan ons onderzoek. Wij willen bij deze nogmaals aan de heer [eiser] verzoeken om, desgewenst via u, inzicht te geven in het verblijf in het object en de gevraagde informatie te verstrekken, aangezien wij te allen tijde prefereren gezamenlijk tot duiding en een oplossing te komen. Indien de exploitatie van c.q. de huisvesting in het object door een derde wordt gevoerd, ontvangen wij graag de contactgegevens van deze derde, zodat wij het verdere contact en het onderzoek in casu met die derde kunnen voortzetten. Mocht uw cliënt volharden in zijn huidige standpunt is de gemeente genoodzaakt een ambtshalve aanslag toeristenbelasting op te leggen aan uw cliënt, waarbij de gemeente het aantal overnachtingen zal schatten. Uiteraard heeft deze route niet de voorkeur. (…)”
8. Bij brief van 10 december 2013 heeft de gemachtigde van eiser aan de ANG onder meer het volgende medegedeeld:
“(…) Ten eerste merken wij op dat niet cliënt in privé huurder/verhuurder is van de woning aan de [adres 1] , maar [bedrijfsnaam 1] B.V. [bedrijfsnaam 1] B.V. verhuurt de woning vervolgens aan [bedrijfsnaam 2] B.V., die op haar beurt de woning ter beschikking stelt aan CandC Ltd gevestigd te Cyprus aan de [adres 3] , die, voor zover bekend bij cliënt, de woning feitelijk ter beschikking stelt aan de bewoners (de werknemers van CandC Ltd of door CandC Ltd ingeschakelde medewerkers). Cliënt heeft geen inzicht in de afspraken tussen CandC Ltd en de bewoners of eventuele betrokken derden. Cliënt blijft bij zijn standpunt dat hij geen belastingplichtige is in het kader van de toeristenbelasting en handhaaft de reeds ingenomen standpunten. (…)”
9. Bij brief van 31 januari 2014 heeft de ANG onder meer het volgende aan de gemachtigde van eiser medegedeeld:
“(…) Ten aanzien van de opgegeven informatie van de volgens uw cliënt werkelijke verhuurder van het betrokken object geldt het volgende. (…) Ik neem om te beginnen aan dat u zult begrijpen dat een buitenlandse firma waarmee uw cliënt, of zijn bedrijf, aangeeft een verhuurovereenkomst te hebben waarschijnlijk ook wel vertegenwoordiging heeft in Nederland, als deze alhier zijn medewerkers huisvest. De opgegeven contactgegevens betreffen echter een buitenlandse firma met een buitenlands (vestigings-)adres. Voorts blijkt uit eerste nasporingen dat het opgegeven adres niet bestaat of althans niet bekend is. Ook het opgegeven bedrijf is niet direct vindbaar middels een website of dergelijke. Kort samengevat leidt de opgegeven informatie van de door uw cliënt als de werkelijke verhurende partij niet tot de conclusie dat hiermee de potentieel belastingplichtige voor de toeristenbelasting inzake het betrokken object in beeld is en in het onderzoek kan worden betrokken. Zolang deze situatie ongewijzigd blijft, blijft uw cliënt – al dan niet in privé of als belanghebbende bij een rechtspersoon – voor de toeristenbelasting in beeld als het gaat om het onderzoek naar het verblijf in het object. Ik verzoek u, gelet op het vorenstaande, mij gegevens te verstrekken op basis waarvan het onderzoek wel kan worden uitgevoerd bij de opgegeven firma. Dit zou onder meer de contactpersoon voor de verhuur kunnen zijn. Ik verzoek u mij deze gegevens per ommegaande ter verstrekken. (…)”
10. Bij brief van 21 mei 2014 heeft de gemachtigde van eiser aan de ANG onder meer het navolgende medegedeeld:
“(…) In antwoord op uw schrijven de dato 31 januari 2014 en naar aanleiding van het telefonische onderhoud met ANG van heden, kunnen wij namens cliënt als volgt mededelen. Bij brief van 10 december 2013 hebben wij aangegeven dat CandC Ltd voor zover bekend bij cliënt de woning feitelijk ter beschikking stelt aan de bewoners. Volgens de gegevens van cliënt is CandC Ltd gevestigd te Cyprus aan de [adres 3] . Een vestigingsadres van voornoemd bedrijf in Nederland is bij cliënt niet bekend. (…) U kunt de meest recente gegevens zelf opvragen bij bijvoorbeeld het handelsregister van de Kamer van Koophandel te Cyprus, of vergelijkbare registratiedienst. Contactpersoon bij CandC Ltd is volgens de gegevens van cliënt de heer [persoon 3] die optreedt namens CandC Ltd. De informatie die namens cliënt is verstrekt is naar de mening van cliënt voldoende om vast te stellen wie de gebruiker/exploitant is van de woning gelegen aan de [adres 1] . (…)”
11. Op 9 september 2014 heeft verweerder aan eiser ambtshalve voor de belastingjaren 2012 en 2013 aanslagen toeristenbelasting (aanslagnummers [aanslagnummers] ) opgelegd met betrekking tot de [adres 1] .
12. In het aanvullend beroepschrift van 3 juli 2015 heeft eiser onder meer het volgende medegedeeld:
“(…) In het bezwaar- en beroepschrift is abusievelijk vermeld dat [bedrijfsnaam 1] B.V. de huurder was en de woning vervolgens aan [bedrijfsnaam 3] B.V. doorverhuurt welke laatste op haar beurt ter beschikking stelt aan CandC Ltd. Dit is niet correct. [bedrijfsnaam 3] B.V. is de huurder van de woning die op haar beurt de woning ter beschikking stelt aan CandC Ltd, welke laatste rechtspersoon, voor zover bij belanghebbende bekend, de woning exploiteert c.q. gelegenheid tot verblijf met overnachting biedt. (…)”
13. Met het aanvullend beroepschrift van 3 juli 2015 is door eiser overgelegd een koopovereenkomst met nummer 115/2012, die is gesloten tussen [bedrijfsnaam 3] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , aan de [adres 2] (aangeduid als verkoper) en CandC 115 Ltd, gevestigd te Nicosia, Cyprus (aangeduid als koper). Gelet op de inhoud van deze koopovereenkomst betreft het daarin de verkoop van de oogst op stam, bestaande uit coniferen, die in de periode van 15 januari 2012 tot en met 30 mei 2012 tot stand zal komen op een, in de overeenkomst niet nader aangeduid, perceel, tegen een onleesbaar gemaakte (doorgestreepte) koopprijs en met een vermoedelijke omvang van 500.000 stuks. In de koopovereenkomst staat onder meer het volgende vermeld:

“5a. De verkoper zal de koper en/of de door de koper ingeschakelde derden toegang verlenen tot haar perceel teneinde de oogstwerkzaamheden te kunnen verrichten.

b. De verkoper staat de koper en/of de door de koper ingeschakelde derden toe om gebruik te maken van haar infrastructuur (machines, materialen, transportmiddelen, energie, water, etc.) teneinde de oogstwerkzaamheden te kunnen verrichten.
c. De verkoper biedt de koper en/of de door de koper ingeschakelde derden gedurende de oogstperiode slaapgelegenheid aan.”
Onderaan de koopovereenkomst staat vermeld dat deze is overeengekomen en opgemaakt in tweevoud te Nicosia, op 2 januari 2012, door CandC Ltd., de directeur en te [vestigingsplaats] , op 2 januari 2012, door Dhr. [eiser] en met handtekening. Bij de directeur van CandC Ltd staat wel een handtekening, maar geen naam vermeld.
Tevens is met voormeld aanvullend beroepschrift door eiser een koopovereenkomst met nummer 115/2013 overgelegd, die is gesloten tussen [bedrijfsnaam 3] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , aan de [adres 2] (aangeduid als verkoper) en CandC 115 Ltd, gevestigd te Nicosia, Cyprus (aangeduid als koper). Gelet op de inhoud van deze koopovereenkomst betreft het daarin de verkoop van de oogst op stam, bestaande uit coniferen, die in de periode van 15 februari 2013 tot en met 31 mei 2013 tot stand zal komen op een, in de overeenkomst niet nader aangeduid, perceel, tegen een onleesbaar gemaakte (doorgestreepte) koopprijs en met een vermoedelijke omvang van 500.000 stuks. De koopovereenkomst is verder inhoudelijk identiek aan de overeenkomst met nummer 115/2012, ook voor wat betreft het daarin onder 5a. tot en met 5c. vermelde. Onderaan de koopovereenkomst met nummer 115/2013 staat vermeld dat deze is overeengekomen en opgemaakt te Nicosia op 14 februari 2013 in tweevoud, door de CandC Ltd., de directeur en door Dhr. [eiser] en met handtekening. Bij de directeur van CandC Ltd staat wel een handtekening, maar geen naam vermeld.
14. Ter zitting heeft eisers gemachtigde verklaard dat de in punt 5 van de door haar namens eiser overgelegde koopovereenkomsten genoemde slaapgelegenheid zich op de [adres 1] bevindt.
15. Met het aanvullend beroepschrift van 3 juli 2015 heeft eiser daarnaast nog twee rekeningafschriften van [bedrijfsnaam 3] B.V. overgelegd, waarop, met uitzondering van een tweetal afschrijvingen, alle mutaties onleesbaar zijn gemaakt (doorgestreept). De twee leesbare mutaties betreffen afschrijvingen van 28 april 2012 en 30 oktober 2013 van elk € 1.000, met als omschrijving/naam “
[persoon 1] huur komende maand”.
16. Bij aanvullend beroepschrift van 7 juli 2015 heeft eiser als bijlage een stuk van 3 juli 2015 overgelegd, waarin staat:
“Hierbij verklaren wij, dat we de huur afspraken van [adres 1] , zijn aangegaan met [bedrijfsnaam 3] BV en niet met de heer [eiser] persoonlijk. Reusel, 3-7-2015. De [persoon 1 en persoon 2] .”
17. Bij brief van 22 september 2015 heeft eiser een kopie van het paspoort van [persoon 1 en persoon 2] overgelegd.
18. Bij de brief van 22 september 2015 heeft eiser voorts een uittreksel uit het handelsregister met betrekking tot Handelskwekerij [bedrijfsnaam 3] B.V. overgelegd. Daaruit volgt als statutaire zetel [plaatsnaam] en als datum van eerste inschrijving 23 december 2002. De activiteiten van de B.V. zien op ‘Groothandel in bloemen en planten’ en als enig aandeelhouder staat vermeld [bedrijfsnaam 1] B.V., bezoekadres [adres 2] . Als bestuurders staan vermeld [persoon 4] (Algemeen directeur, Alleen/zelfstandig bevoegd) en [eiser] (Algemeen directeur, Alleen/zelfstandig bevoegd).
19. Bij brief van 23 september 2015 heeft (ANG namens) verweerder afschriften overgelegd van aanslagbiljetten afvalstoffenheffing en rioolheffing over de periode 1 januari 2012 tot 1 april 2012 (met dagtekening 28 juni 2013) en over de periode 1 januari 2013 tot 1 mei 2013 (met dagtekening 25 mei 2013) met betrekking tot het object [adres 1] . Deze aanslagbiljetten zijn gericht aan [eiser] , [adres 2] . Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat tegen deze aanslagen geen rechtsmiddelen zijn ingesteld en dat beide aanslagen voor de vervaltermijnen volledig zijn voldaan.
20. Daarnaast heeft de ANG bij de brief van 23 september 2015 aan de rechtbank (onder meer) het volgende medegedeeld:
“(…) Tijdens de uitgevoerde controles is bij de afspraken met de belastingplichtigen die opgenomen waren in de controles een aangiftebiljet achtergelaten, danwel direct ter plaatse met de controleur ingevuld en na ondertekening ingenomen. Bij belanghebbende is deze werkwijze niet mogelijk geweest, nu de afspraken telkens werden afgezegd. Als gevolg daarvan zijn aangifte formulieren voor de bewuste jaren toegezonden aan het bekende adres van belanghebbende, te weten [adres 2] . De aangiften zijn ad hoc gemaakt en met een handgeschreven adres op de envelop verzonden. Hiervan zijn geen kopieën bewaard, noch een verzendadministratie aangelegd. Ik heb een blanco aangifte 2012 meegezonden als bijlage, zodat duidelijk is hoe deze eruit ziet. De aangifte van 2014 is wel ingevuld retour gezonden via de gemachtigde van belanghebbende, met daarop de visie van belanghebbende aangaande de belastingplicht voor de toeristenbelasting aangaande de jaren 2012, 2013 en 2014. Dit stuk heb ik eveneens als bijlage bijgevoegd. De verzonden aangiften voor 2012 en 2013 zijn niet retour gezonden door belanghebbende. (…)”
Het als bijlage bij de brief van 23 september 2015 gevoegde ‘Aangiftebiljet toeristenbelasting 2014’ met betrekking tot de [adres 1] , is op 9 april 2015 door de gemachtigde van eiser ingevuld en luidt, voor zover thans relevant, als volgt:
“(…) Dhr. [eiser] is geen belastingplichtige in het kader van de toeristenbelasting, omdat de accommodatie niet door hem geëxploiteerd wordt. Er wordt door [eiser] geen gelegenheid geboden tot verblijf met overnachting tegen een vergoeding in welke vorm dan ook. Verwezen wordt naar eerdere correspondentie inzake belastingjaren 2012 en 2013 t.a.v. opgemelde object. (…)”
Geschil en wettelijk kader
21. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of verweerder de aanslagen toeristenbelasting 2012 en 2013 terecht aan eiser heeft opgelegd. Eiser is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
22. Ingevolge artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan een toeristenbelasting worden geheven ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetenen met adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.
23. De raad van de gemeente Reusel-de Mierden heeft de Verordening op de heffing en de invordering van toeristenbelasting 2012 en de Verordening op de heffing en de invordering van toeristenbelasting 2013 (de Verordeningen) op respectievelijk 20 december 2011 en 18 december 2012 vastgesteld en op respectievelijk 23 december 2011 en 21 december 2012 bekendgemaakt in D’n Uitkijk. Deze Verordeningen luiden, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 1 Belastbaar feit:
Onder de naam “toeristenbelasting” wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook voor personen die niet als ingezetene zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente.
Artikel 2 Belastingplicht:
1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1.
(…)
Ten aanzien van het geschil
24. De rechtbank stelt voorop dat eiser het uitgangspunt van verweerder dat op de [adres 1] personen die niet als ingezetene zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente, verblijf met overnachting hebben gehouden, niet heeft betwist. Uit de tussen eisers gemachtigde en verweerder, alsmede ANG (namens verweerder) gevoerde correspondentie (zie 4. tot en met 10.) volgt dat eiser nimmer heeft ontkend dat het object [adres 1] werd gebruikt om werknemers van een bedrijf in te huisvesten. De rechtbank neemt dit gegeven derhalve als vaststaand aan bij de beoordeling van de onderhavige zaak. Eiser heeft wel betwist dat hij ter zake de belastingplichtige is en, blijkens het aanvullend beroepschrift van 3 juli 2015, dat dit verblijf tegen een vergoeding, in welke vorm dan ook, heeft plaatsgevonden.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de vaststaande feiten het vermoeden kunnen ontlenen dat eiser belastingplichtig is in de zin van de Verordeningen 2012 en 2013. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de in 3. geciteerde inhoud van het gespreksverslag van het op 21 juni 2013 door medewerkers van ANG gehouden controlegesprek met de eigenaar van het object [adres 1] volgt dat dit object wordt verhuurd aan een bedrijf, dat dit bedrijf de locatie gebruikt voor de plaatsing van werknemers en dat de contactpersoon van dit bedrijf ‘de heer [naam] ’ is. De rechtbank acht de verklaring van de eigenaar van het object geloofwaardig. Voorts zijn in 2012 en 2013 aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing met betrekking tot het object [adres 1] aan eiser opgelegd en heeft verweerder onbetwist gesteld dat eiser daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Zoals uit het in 5. aangehaalde verslag volgt, heeft de ANG op twee momenten in 2013 een controle ter plaatse willen uitvoeren, maar werden beide afspraken door eiser afgezegd. Naar aanleiding van eisers stelling dat niet hij, maar een bedrijf genaamd ‘CandC Ltd’, dat te Cyprus gevestigd zou zijn, degene is die op de [adres 1] gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1 van de Verordeningen, heeft ANG (namens verweerder) eiser vervolgens herhaaldelijk om informatie over dat bedrijf verzocht. Eiser heeft in reactie daarop niet meer informatie verschaft dan een vestigingsadres in Cyprus en de naam van een contactpersoon. Verweerder heeft in de beroepsfase uiteengezet dat zijn naspeuringen op grond van de door eiser verstrekte, uiterst summiere, informatie niets hebben opgeleverd. De rechtbank verwijst naar de daarover door verweerder ter zitting gegeven toelichting en de uitgebreide weergave in de brief van 22 oktober 2015 van verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding aan de juistheid van het aldaar geschetste te twijfelen. Daaruit blijkt ook dat naspeuring (op internet) naar de door eiser genoemde contactpersoon van ‘CandC Ltd’ enkel een woonadres in Polen oplevert. Ook dit heeft eiser niet betwist. Gelet daarop is verweerder terecht voorbijgegaan aan eisers stelling dat ‘CandC Ltd’ degene is die gelegenheid biedt tot verblijf op de [adres 1] . Aangezien eiser ook geen duidelijke informatie heeft verschaft over de andere door hem genoemde bedrijven – in de in 8. genoemde brief van 10 december 2013 heeft eisers gemachtigde het over [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] B.V. –, heeft verweerder ook daarin terecht geen aanleiding gezien te vermoeden dat één van deze bedrijven als belastingplichtige moet worden aangemerkt. Tevens neemt de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking dat het onwaarschijnlijk is dat kosten worden gemaakt voor de huur van het object [adres 1] – volgens eiser, gelet op de door hem overgelegde bankafschriften (zie 15.), een bedrag van € 1.000 per maand – en in dat object vervolgens personen zonder vergoeding in welke vorm dan ook verblijf houden.
26. Nu verweerder heeft kunnen menen dat eiser vermoedelijk belastingplichtig is, heeft verweerder eiser terecht uitgenodigd tot het doen van aangifte. Eiser ontkent weliswaar dat hij tot het doen van aangifte is uitgenodigd, maar naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tussen ANG (namens verweerder) en eiser gevoerde correspondentie (zie 4. tot en met 10.) genoegzaam dat eiser uitgenodigd werd om ten aanzien van het object [adres 1] aangifte van toeristenbelasting te doen. ANG heeft daarin immers ondubbelzinnig aangegeven dat het vermoeden bestaat dat eiser ter zake de belastingplichtige is, eiser om meer informatie gevraagd en eiser erop gewezen dat verweerder anders genoodzaakt is de aanslag toeristenbelasting ambtshalve aan eiser op te leggen (zie 7.). Dat voor eiser duidelijk was dat hij tot het doen van aangifte werd uitgenodigd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het door eisers gemachtigde ingevulde ‘Aangiftebiljet toeristenbelasting 2014’ (zie 20.), waarin naar de correspondentie inzake de belastingjaren 2012 en 2013 wordt verwezen. Gelet daarop acht de rechtbank voor het antwoord op de vraag of eiser uitgenodigd is tot het doen van aangifte, niet doorslaggevend dat, zoals in 20. is vermeld, verweerder de verzending van de aangifteformulieren aan eiser niet kan aantonen. De rechtbank acht het weliswaar slordig van verweerder dat hij de verzending van deze formulieren niet kan aantonen, maar van de door eiser gestelde schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
27. Nu niet is gebleken dat eiser aangifte heeft gedaan, moet worden geconcludeerd dat hij de vereiste aangifte zoals bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) niet heeft gedaan en zijn hem ambtshalve aanslagen opgelegd. Het tegen de uitspraak op de tegen die aanslagen gemaakte bezwaren ingestelde beroep dient ingevolge artikel 27e van de AWR ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die uitspraak onjuist is. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 november 2010 (ECLI:NL:GHSHE:2010:
BP5981).
28. Naar aanleiding van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting van 9 december 2015 aan de orde is gesteld, heeft de rechtbank tijdens die zitting partijen op de hoogte gesteld van het vermoeden dat eiser in 2012 en 2013 belastingplichtig is in de zin van de Verordeningen. De rechtbank heeft eiser in staat gesteld dit vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank acht het door eiser gestelde en de in dat kader overgelegde stukken van onvoldoende gewicht om dit vermoeden te ontzenuwen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat eiser belastingplichtig is in de zin van de Verordeningen. Zij overweegt daartoe als volgt.
29. Voor zover eiser heeft gesteld dat niet hij, in privé dan wel als directeur van [bedrijfsnaam 3] B.V., de belastingplichtige is, maar een bedrijf genaamd CandC Ltd, stelt de rechtbank vast dat ook met de in de beroepsfase ter onderbouwing van dit standpunt overgelegde stukken niet aannemelijk is geworden dat laatstgenoemd bedrijf ter zake de belastingplichtige is. De rechtbank verwijst naar hetgeen is opgenomen in 13. en 14. Uit de daarin geciteerde inhoud van de koopovereenkomsten die eiser, in zijn hoedanigheid van directeur van [bedrijfsnaam 3] B.V., met een bedrijf genaamd CandC 115 Ltd. heeft afgesloten, alsmede de daarover ter zitting afgelegde verklaring van eisers gemachtigde, blijkt weliswaar dat eiser in 2012 en in 2013 oogst op stam, bestaande uit coniferen, heeft verkocht aan CandC 115 Ltd. en in het kader van die koopovereenkomsten aan dat bedrijf dan wel de door dat bedrijf ingeschakelde derden slaapgelegenheid heeft aangeboden op de [adres 1] , maar daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat een bedrijf genaamd CandC Ltd. ter zake de toeristenbelasting op de [adres 1] over de belastingjaren 2012 en 2013 de belastingplichtige is. Nog daargelaten het feit dat uit deze koopovereenkomsten niet de conclusie kan worden getrokken dat de daarin genoemde koper degene is die op de [adres 1] gelegenheid tot verblijf biedt, stelt de rechtbank vast dat onduidelijk is of CandC Ltd. wel de daarin bedoelde koper is. In de tekst van die koopovereenkomsten wordt als koper namelijk ‘CandC 115 Ltd.’ genoemd, terwijl ondertekening heeft plaatsgevonden door ‘CandC Ltd., de directeur’. Eiser stelt zich kennelijk op het standpunt dat het hierbij om dezelfde (rechts)persoon gaat, maar uit de stukken blijkt dat niet. Gelet op eisers standpunt dat hij de voormelde koopovereenkomsten met CandC Ltd. gesloten heeft, is zonder nadere toelichting – die ontbreekt – onbegrijpelijk dat hij zich tegelijkertijd op het standpunt stelt niet meer (contact)informatie met betrekking tot CandC Ltd. te hebben dan wat in 8., 10. en 13. is weergegeven. De rechtbank acht dit ongeloofwaardig.
30. Voor zover eiser het subsidiaire standpunt heeft ingenomen dat de aanslagen toeristenbelasting niet aan hem, in zijn hoedanigheid van privépersoon, hadden mogen worden opgelegd, omdat niet hij, maar [bedrijfsnaam 3] B.V. het object [adres 1] huurt, overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het gespreksverslag van het op 21 juni 2013 gevoerde controlegesprek (zie 3.), de bij aanvullend beroepschrift van 7 juli 2015 overgelegde schriftelijke verklaring van de eigenaren van het object [adres 1] (zie 16.) en de bij brief van 22 september 2015 overgelegde kopie van de paspoorten van die eigenaren (zie 17.), is het mogelijk dat dit object aan [bedrijfsnaam 3] B.V. werd verhuurd. Daar staat echter tegenover dat de eigenaar van het object [adres 1] in het op 21 juni 2013 gevoerde controlegesprek geen naam van het bedrijf, waaraan hij de locatie verhuurt, genoemd heeft en eiser zelf, bij monde van zijn gemachtigde, in de loop van de met ANG gevoerde correspondentie en nadien, in de bezwaar- en beroepsfase, meerdere bedrijven als huurder dan wel doorverhuurder van het object [adres 1] heeft aangewezen: [bedrijfsnaam 1] B.V., [bedrijfsnaam 2] B.V. en [bedrijfsnaam 3] B.V. Nu eiser over het bedrijf dat de [adres 1] huurt dan wel doorverhuurt wisselend heeft verklaard, kent de rechtbank aan het thans door eiser daarover ingenomen standpunt niet de waarde toe, die eiser daaraan toekent. De bij aanvullend beroepschrift van 3 juli 2015 overgelegde rekeningafschriften (zie 15.) onderbouwen eisers standpunt niet, omdat daaruit niet blijkt op welk object de betalingen betrekking hebben. De rechtbank concludeert dat eiser met de in beroep overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat het object [adres 1] door [bedrijfsnaam 3] B.V. werd gehuurd.
31. Anders dan eiser kennelijk meent, is het antwoord op de vraag wie het object [adres 1] huurt, niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag wie de belastingplichtige voor de toeristenbelasting met betrekking tot dit object is. De rechtbank wijst eiser erop dat de hoedanigheid van huurder voor het gelegenheid bieden tot verblijf in de zin van de Verordeningen geen vereiste is. Wel zal in de praktijk de hoedanigheid van huurder mede een rol kunnen spelen bij een vermoeden omtrent de belastingplichtig voor de toeristenbelasting. In het onderhavige geval is echter, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, niet aannemelijk geworden dat [bedrijfsnaam 3] B.V. het bedrijf is dat het object [adres 1] in de van belang zijnde belastingjaren huurde. Uit de voorhanden zijnde informatie volgt enkel dat dit object door een bedrijf werd gehuurd en dat de contactpersoon van dat bedrijf eiser is. De rechtbank verwijst naar 3., 13. en 14. Daarnaast neemt de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking dat, zoals in 19. is weergegeven, de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolheffing 2012 en 2013 voor het object [adres 1] aan eiser zijn opgelegd en hij daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder eiser als de belastingplichtige mogen aanmerken.
32. Voor zover eiser meer subsidiair heeft gesteld dat het verblijf als bedoeld in artikel 1 van de Verordeningen niet tegen een vergoeding, in welke vorm dan ook, heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank dat eiser dit standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Reeds daarom moet worden geoordeeld dat eiser het vermoeden dat het verblijf in het object [adres 1] tegen een vergoeding heeft plaatsgevonden, niet heeft ontzenuwd. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de door eiser overgelegde koopovereenkomsten (zie 13.) het vermoeden van verweerder juist versterken, nu daarin is opgenomen dat de verkoper de koper en/of de door de koper ingeschakelde derden gedurende de oogstperiode slaapgelegenheid aanbiedt. Zoals eisers gemachtigde ter zitting heeft verklaard, bevindt de daarin genoemde slaapgelegenheid zich op de [adres 1] (zie 14.). Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat uit de tekst van voormelde koopovereenkomsten niet de conclusie kan worden getrokken dat tegenover de slaapgelegenheid geen vergoeding staat. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat het verblijf als bedoeld in artikel 1 van de Verordeningen in de belastingjaren 2012 en 2013 niet tegen een vergoeding, in welke vorm dan ook, heeft plaatsgevonden.
33. Eiser heeft voorts gesteld dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door de aanslagen toeristenbelasting aan hem op te leggen, ondanks het feit dat een soortgelijke procedure bij de gemeente [plaatsnaam] nog niet beëindigd was. De rechtbank overweegt dat, anders dan eiser betoogt, uit de stukken niet volgt dat verweerder ongeclausuleerd heeft toegezegd het onderzoek naar de belastingplicht ter zake het object [adres 1] op te schorten totdat de procedure bij de gemeente [plaatsnaam] beëindigd is en het ambtshalve opleggen van aanslagen zolang achterwege te laten. De rechtbank verwijst naar de brief van 10 december 2013 van eisers gemachtigde (zie 8.) en de brief van 31 januari 2014 van ANG (zie 9.). Uit deze correspondentie volgt dat ANG weliswaar bereid was aan eisers verzoek gevolg te geven, als eiser aan het onderzoek van ANG zou meewerken, maar dat eiser voor de toeristenbelasting in beeld bleef, omdat de namens eiser verstrekte informatie volgens verweerder niet tot een andere conclusie heeft geleid.
De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder zich, gelet op de zeer summiere informatie die eiser heeft verstrekt – verwezen wordt naar wat de rechtbank daarover in 29. heeft overwogen – terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser aan het onderzoek naar de belastingplicht ter zake de [adres 1] onvoldoende heeft meegewerkt. De rechtbank is evenmin gebleken dat verweerder na 31 januari 2014 een toezegging als in de door eiser bedoelde zin heeft gedaan. Eisers betoog faalt derhalve.
34. De rechtbank constateert dat eiser in beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen de hoogte van de aan hem opgelegde aanslagen toeristenbelasting 2012 en 2013. Verweerder heeft in de bestreden uitspraak en ter zitting toegelicht dat de aanslagen zijn gebaseerd op een schatting, waarbij is uitgegaan van een gemiddelde bezetting van zes personen, gedurende negen maanden in elk afzonderlijk belastingjaar. Op grond van deze schatting en het op grond van de Verordeningen toepasselijke tarief ( € 1 per persoon per overnachting) is verweerder tot het bedrag van € 1.620 per aanslag gekomen. De rechtbank is, gelet op de stukken en het feit dat eiser tegen de hoogte van de aanslagen geen beroepsgronden heeft aangevoerd, van oordeel dat sprake is van een redelijke schatting.
34. Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanslagen toeristenbelasting 2012 en 2013 terecht aan eiser heeft opgelegd.
36. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, rechter, in aanwezigheid van M. Brok, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.