In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 december 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van een eerder verleende toevoeging door de raad. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar gegrond was, maar dat de raad ten onrechte geen proceskosten had toegekend. Eiseres had op 4 juli 2016 bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de toevoeging, en de raad had het bezwaar gegrond verklaard, maar geen beslissing genomen over de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank moest beoordelen of de raad een wegingsfactor van 0,25 had mogen hanteren voor de proceskosten in bezwaar, in plaats van een wegingsfactor van 1, zoals eiseres betoogde. De rechtbank concludeerde dat de raad de wegingsfactor van 0,25 terecht had toegepast, omdat de zaak als licht werd beschouwd en er geen hoorzitting had plaatsgevonden. Eiseres had geen overtuigende argumenten aangedragen voor een hogere wegingsfactor. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de proceskosten betrof, en veroordeelde de raad tot vergoeding van de kosten voor het maken van bezwaar tot een bedrag van € 124,00. Tevens werd de raad veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 124,00, en moest de raad het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,00 vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 december 2016.