ECLI:NL:RBOBR:2016:6671

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
C/01/309709 / FA RK 16-3306
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van hoofdverblijf en alimentatie in een co-ouderschap situatie met psychische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 november 2016 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen partijen die een geregistreerd partnerschap hebben gehad. De man verzocht om wijziging van de beschikking van 17 februari 2012, waarin was bepaald dat de minderjarige bij de vrouw zou verblijven. De man stelde dat de vrouw door haar psychische problematiek niet in staat was om de zorg voor de minderjarige adequaat te vervullen, waardoor de minderjarige feitelijk niet meer bij de vrouw woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, vanwege haar psychische problemen, de zorg voor de minderjarige bij haar ouders heeft ondergebracht. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van het hoofdverblijf van de minderjarige rechtvaardigde. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de man komt te liggen.

Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 173,46 per maand, rekening houdend met de draagkracht van de man en de behoefte van de minderjarige. De vrouw had een zeer beperkte draagkracht, wat invloed had op de alimentatieverplichtingen. De rechtbank heeft ook de partneralimentatie vastgesteld op € 909,00 per maand, waarbij de financiële situatie van de man en de vrouw in overweging zijn genomen. De beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man direct aan de alimentatieverplichtingen moet voldoen, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/309709 / FA RK 16-3306
Uitspraak : 21 november 2016
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.Th. Linsen-Penning de Vries,
tegen
[bewindvoerder]
wonende te [woonplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. D.J.M. van de Voort,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 24 juni 2016;
  • het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ontvangen ter griffie op 19 september 2016;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • een faxbericht en een brief d.d. 23 september 2016 met bijlagen van de zijde van de man;
  • een faxbericht en een brief d.d. 27 september 2016 met bijlage van de zijde van de vrouw.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 5 oktober 2016. Verschenen zijn: de man vergezeld door zijn advocaat, alsmede de vrouw vergezeld door haar bewindvoerster en haar advocaat. Hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen is de raad voor de kinderbescherming niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan. Het geregistreerd partnerschap is inmiddels ontbonden door inschrijving van de beschikking van deze rechtbank van 17 februari 2012 in de registers van de burgerlijke stand op 1 maart 2012.
2.2.
Uit het inmiddels ontbonden geregistreerd partnerschap is de navolgende minderjarige geboren: [minderjarige] , te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
2.3.
Bij voornoemde beschikking van deze rechtbank is het door partijen overeengekomen ouderschapsplan aangehecht aan de beschikking. In voornoemd ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw, alsmede dat met ingang van 1 januari 2012 de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] zal voldoen van € 510,00 per maand.
2.4.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie thans € 534,39 per maand.

3.Het verzoek, verweer en zelfstandig verzoek

3.1.
De man verzoekt op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift omschreven wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 17 februari 2012, alsmede het tussen partijen op [datum] ondertekende ouderschapsplan, en:
te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem wordt bepaald, teneinde [minderjarige] in te schrijven op zijn woonadres;
te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 22 januari 2016, dan wel met ingang van de datum van het verzoekschrift, dan wel met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, op nihil wordt gesteld, dan wel op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
de vrouw te bevelen medewerking te verlenen aan het verkrijgen door de man van kinderbijslag van de Sociale Verzekeringsbank en – bij gebreke daarvan – te bepalen dat de door de rechtbank te geven beschikking dezelfde kracht heeft als de door de Sociale Verzekeringsbank daartoe benodigde verklaring van de vrouw;
te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage betaalt in de kosten van haar levensonderhoud van € 849,00 per maand, dan wel een lager bedrag dat de rechtbank juist acht in verband met de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw verminderd met haar uitkering, zoals deze in onderhavige procedure komt vast te staan, zulks met ingang van 22 januari 2016, dan wel met ingang van de datum van het verzoekschrift, dan wel met ingang van een datum die de rechtbank juist acht, op nihil wordt gesteld;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man
stelt dat voormelde beschikking als gevolg van gewijzigde omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.
3.2.
De vrouw voert op de gronden en op de wijze als in het verweerschrift omschreven verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
3.3.
Voorts verzoekt de vrouw zelfstandig:
1. de man in zijn verzoek ter zake het hoofdverblijf van [minderjarige] , zoals vermeld onder
sub I van het petitum, niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te
wijzen;
2. de man in zijn verzoek ter zake de kinderalimentatie voor [minderjarige] , zoals vermeld
onder sub II van het petitum, primair niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het
verzoek af te wijzen en subsidiair de kinderalimentatie met ingang van de datum
van de door de rechtbank te wijzen beschikking, dan wel met ingang van de datum
die de rechtbank redelijk acht, te wijzigen naar een bedrag van:
a. € 337,10 per maand, voor zover het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw
zal blijven, dan wel het hogere of lagere bedrag dat de rechtbank redelijk voorkomt; en
b. € 176,65 per maand, voor zover het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man zal
worden bepaald, dan wel het hogere of langere bedrag dat de rechtbank redelijk voorkomt;
3. de man in zijn verzoek ter zake van de SVB, zoals vermeld onder sub III van het
petitum, niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen;
4. de man in zijn verzoek om de partneralimentatie op nihil te stellen, zoals vermeld
onder sub IV van het petitum, niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek
af te wijzen en te bepalen dat de door de man aan de vrouw te leveren bijdrage in
de kosten van levensonderhoud, met ingang van de datum dan de door de
rechtbank te wijzen beschikking, dan wel met ingang van de datum die de
rechtbank redelijk acht, wordt vastgesteld op een bedrag ter hoogte van € 922,00
(bruto) per maand indien het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man wordt bepaald, dan
wel op een bedrag ter hoogte van € 642,00 (bruto) per maand indien het
hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw blijft, dan wel het hogere of lagere bedrag dat
de rechtbank redelijk voorkomt;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling

4.1.
Wijziging van omstandigheden
Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van het hoofdverblijf en de kinderalimentatie rechtvaardigt. De man is van mening dat daarvan sprake is, de vrouw betwist dat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gebleken is dat [minderjarige] aanvankelijk, na het uiteengaan van partijen, een deel van de tijd feitelijk bij de vrouw woonachtig was maar dat de vrouw vanwege haar psychische problematiek de zorg voor [minderjarige] thans laat plaatsvinden ten huize van haar ouders. [minderjarige] verblijft daardoor feitelijk niet (meer) op het woonadres van de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Dit rechtvaardigt dan ook naar het oordeel van de rechtbank een hernieuwde beoordeling van het hoofdverblijf van [minderjarige] , alsmede de thans geldende kinderalimentatie.
4.2.
Hoofdverblijfplaats
De man stelt dat [minderjarige] vanaf oktober 2013 – en ook al periodes daarvoor – het grootste deel van de week bij hem is en de rest van de week ofwel bij zijn ouders, ofwel bij de ouders van de vrouw. De man stelt dat de vrouw vanwege haar geestelijke gezondheid niet in staat is [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Nu de situatie al feitelijk drie jaar volledig anders is dan partijen zijn overeengekomen in het ouderschapsplan wenst de man formalisering van de feitelijke situatie.
De vrouw betwist dat zij [minderjarige] niet zelf verzorgt. De vrouw stelt dat zij psychotische klachten heeft waarvoor zij al geruime tijd wordt behandeld. Zij heeft deze klachten onder controle. Het onderdrukken van de klachten vergt echter wel veel energie. [minderjarige] verblijft daarom veel bij haar ouders en ze slaapt ook daar. Dit zodat de vrouw al haar (resterende) kracht kan besteden aan [minderjarige] . De vrouw stelt vanaf het moment dat [minderjarige] uit school komt tot het moment dat [minderjarige] naar bed gaat de verzorging van [minderjarige] op zich te nemen. Enkel het naar bed brengen wordt door de grootouders gedaan omdat [minderjarige] de vrouw anders te veel mist en niet wil gaan slapen. [minderjarige] is thans wekelijks op maandag, dinsdag, vrijdag en de halve zaterdag bij de vrouw. De vrouw is van mening dat een wijziging van het hoofdverblijf niet in het belang van [minderjarige] is. Hoewel de man stelt dat er feitelijk niets verandert in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, ervaart de vrouw het verzoek als een rechtstreekse aanval op haar moederschap. Tot slot stelt de vrouw dat een wijziging van het hoofdverblijf haar herstel zal belemmeren, hetgeen zijn weerslag heeft op [minderjarige] .
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen nagenoeg gelijk is verdeeld. Vanwege de psychische problematiek van de vrouw voert de vrouw haar zorgtaken uit ten huize – en met behulp – van haar ouders. Ofschoon het besluit dat de vrouw heeft genomen over de wijze waarop zij thans haar zorgtaken uitoefent zeer begrijpelijk is in het licht van haar problematiek verblijft [minderjarige] als gevolg daarvan feitelijk niet meer op het woonadres van de vrouw. Gelet op die omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] het meest aansluit bij de juridische werkelijkheid zoals de man die heeft gesteld. De rechtbank zal derhalve het hoofdverblijf van [minderjarige] wijzigen en bepalen dat zij vanaf heden haar hoofdverblijf heeft bij de man. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat zulks niets afdoet aan het moederschap van de vrouw, noch aan de feitelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank zal beslissen als na te melden.
4.3.
Kinderalimentatie
4.3.1.
Behoefte
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [minderjarige] – na indexering – thans € 541,33 per maand bedraagt, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
4.3.2.
Draagkracht man
De draagkracht van de man is ter zitting besproken aan de hand van de door de man overgelegde berekening (productie 7 bij zijn verzoekschrift).
De rechtbank gaat uit van een onweersproken inkomen van € 48.960,00 bruto per jaar. De vrouw stelt dat voornoemd inkomen vermeerderd dient te worden met 9% vakantietoeslag en niet met de door de man opgevoerde 8% vakantietoeslag. De man erkent het vorenstaande, zodat de rechtbank het inkomen van de man zal vermeerderen met 9% vakantietoeslag.
Voorts houdt de rechtbank rekening met een onweersproken pensioenpremie ad € 2.257,00 per jaar en een aanvullende pensioenpremie ad € 103,00 per jaar.
Bij de vaststelling van kinderalimentatie wordt geen rekening gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigenwoningforfait en fiscale aftrek van hypotheekrente) behoudens in het kader van het vaststellen van de hoogte van het kindgebonden budget (KGB).
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de op de man van toepassing zijnde fiscale heffingskortingen, te weten de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De rechtbank gaat vooralsnog uit van een verzamelinkomen ad € 41.822,00 per jaar en een daarbij KGB van € 2.614,00 bruto per jaar. In dat verband heeft de rechtbank ter vaststelling van het verzamelinkomen van de man rekening gehouden met de fiscale gevolgen van de eigen woning (een eigenwoningforfait ad € 1.373,00 per jaar en de rente op de met de woning verbonden hypothecaire lening ad € 10.557,00 per jaar).
Gezien het vorenstaande bepaalt de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 3.310,00 per maand. De rechtbank zal hierna in het kader van een te maken ‘lus’ berekenen of de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van invloed is op voormeld gehanteerd KGB.
Gelet op voornoemd NBI en de draagkrachtformule van 2016 bepaalt de rechtbank de draagkracht van de man op (70% x [€ 3.310,00 – (0,3 x € 3.310,00 + € 890,00)] =)
€ 998,90 per maand.
De rechtbank voegt bij de berekening ‘NBI man tbv kinderalimentatie’.
4.3.3.
Draagkracht vrouw
De vrouw heeft ter zitting gesteld een draagkracht te hebben van € 25,00 per maand. De man heeft zich daar niet tegen verweerd, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
4.3.4.
Draagkrachtvergelijking
Ter bepaling van ieders aandeel in de kosten van [minderjarige] zal de draagkracht van elk van partijen met die van de ander worden vergeleken.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 998,90 / € 1.023,90 x € 541,33 = € 528,11 per maand,
het deel van de vrouw bedraagt: € 25,00 / € 1.023,90 x € 541,33 = € 13,22 per maand.
4.3.5.
Zorgkorting
Partijen zijn het er over eens dat de vrouw op basis van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aanspraak maakt op een zorgkorting van 35%, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. Nu de behoefte van [minderjarige] € 541,33 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 189,47 per maand. De zorgkorting komt in mindering op voormeld aandeel van de vrouw ad € 13,22 en resulteert derhalve in een door de vrouw te betalen aandeel in de kosten van € 0,00 per maand.
Gelet op haar inkomen kan de vrouw de verblijfkosten van [minderjarige] gedurende de dagen dat zij de zorg voor haar heeft niet dragen en is zij gerechtigd tot een door de man te betalen bijdrage hierin.
Nu de kosten die de vrouw heeft in verband met de verzorging en opvoeding van [minderjarige] € 189,47 per maand belopen en haar aandeel hierin € 13,22 bedraagt kan de bijdrage die de man aan de vrouw verschuldigd is evenwel niet hoger zijn dan € 176,25 per maand.
4.3.6.
Ingangsdatum
Partijen verschillen van mening over de vraag met ingang van welke datum de bijdrage dient te worden gewijzigd. De man verzoekt primair als ingangsdatum te hanteren 22 januari 2016. De vrouw voert hier gemotiveerd verweer tegen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet in het door de man gestelde onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de Hoge Raad dat in beginsel de datum van de beschikking als ingangsdatum heeft te gelden. De rechtbank neemt bij haar oordeel tevens in aanmerking dat de vrouw een uitkering krijgt op grond van de Participatiewet, alsmede dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de reeds ontvangen kinderalimentatie is opgesoupeerd.
4.4.
Partneralimentatie
4.4.1.
Huwelijksgerelateerde behoefte
Partijen zijn het er over eens dat ter bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw als uitgangspunt kan worden genomen de door de vrouw overgelegde berekeningen, productie 6 bij haar verweerschrift. De man heeft enkel gesteld dat hij ten tijde van uiteengaan (in 2010) geen recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, hetgeen de vrouw ter zitting heeft erkend. De rechtbank zal derhalve een nieuwe berekening maken zonder inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Uitgaande van de gegevens in de door de vrouw opgevoerde berekeningen becijfert de rechtbank het NBI van de man ten tijde van het uiteengaan op € 2.348,00 per maand.
Blijkens voornoemde berekeningen bedroeg het NBI van de vrouw ten tijde van uiteengaan € 1.417,00 per maand.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBG) bedroeg in 2010 (€ 2.348,00 + € 1.417,00 =)
€ 3.765,00 per maand.
Tussen partijen staat vast dat de kosten voor [minderjarige] in 2010 € 510,00 per maand bedroegen, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
Ter bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw gaat de rechtbank – evenals partijen – uit van de hofnorm, waarbij de huwelijksgerelateerde behoefte wordt gesteld op 60% van het NBG ten tijde van uiteengaan verminderd met de kosten van de kinderen. Gezien het voorgaande bedroeg de netto huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2010 € 1.953,00 per maand, en thans, geïndexeerd, € 2.091,64 netto per maand.
Uitgaande van de voor de vrouw geldende belastingdruk in 2016 bedraagt haar huwelijksgerelateerde behoefte thans € 3.576,00 bruto per maand.
4.4.2.
Aanvullende behoefte
Op de huwelijksgerelateerde behoefte strekt in mindering het eigen inkomen van de vrouw.
Vast staat dat de vrouw een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet. De vrouw heeft derhalve geen arbeidsinkomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan de huwelijksgerelateerde behoefte van € 3.576,00 bruto per maand.
4.4.3.
D
raagkracht man
De draagkracht van de man is ter zitting besproken aan de hand van de door de man overgelegde berekening (productie 7 bij zijn verzoekschrift).
Conform hetgeen hiervoor onder punt 4.3.2. is overwogen gaat de rechtbank uit van:
- een inkomen van € 48.960,00 bruto per jaar;
- 9% vakantietoeslag;
- een pensioenpremie van € 2.257,00 per jaar;
- een aanvullende pensioenpremie van € 103,00 per jaar.
De rechtbank houdt voorts op jaarbasis rekening met een onweersproken eigenwoningforfait van € 1.373,00 en een hypotheekrente van € 10.557,00.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de op de man van toepassing zijnde fiscale heffingskortingen, te weten de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, alsmede met een KGB van
€ 2.614,00 bruto per jaar.
Gezien het vorenstaande bepaald de rechtbank het NBI van de man op € 3.656,00 per maand.
De man heeft de navolgende maandelijkse lasten opgevoerd:
1. hypotheekrente € 880,00
2. premie levensverzekering € 138,00
3. forfait overige eigenaarslasten € 95,00
minus de in de bijstandsnorm inbegrepen gemiddelde
basishuur - € 229,00
4. nominale premie zorgverzekering € 112,00
5. verplicht eigen risico zorgverzekering € 32,00
minus het in de bijstandsnorm inbegrepen nominale
deel premie ZVW - € 39,00
De rechtbank neemt de lasten onder 1 tot en met 4 als niet – dan wel onvoldoende – betwist in aanmerking.
Ten aanzien van het verplicht eigen risico zorgverzekering ad € 32,00 per maand is de rechtbank van oordeel dat de man deze last – na betwisting door de vrouw – niet heeft aangetoond. De rechtbank zal derhalve geen rekening houden met deze last.
De rechtbank houdt tot slot rekening met de door de man te betalen kinderalimentatie van
€ 176,25 per maand vermeerderd met de zorgoverstijgende kosten ad € 351,86 per maand.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 977,00 per maand en een draagkrachtpercentage van 60%. Op basis van voormelde uitgangspunten is de man draagkrachtig genoeg tot betaling van een partneralimentatie ad € 847,00 bruto per maand.
De rechtbank zal de hieraan ten grondslag liggende berekening (‘NBI man ten tijde van uiteengaan’, ‘bruteringsberekening netto behoefte’ en ‘draagkracht man’) aan de beschikking hechten.
Lus
Kinderalimentatie
Als de man voormelde partneralimentatie ad € 847,00 zou voldoen aan de vrouw wijzigt zijn verzamelinkomen en daarmee zijn KGB in € 3.301,00 per jaar. Dit rechtvaardigt een herberekening van de kinder- en partneralimentatie. Deze herberekening resulteert in een NBI aan de zijde van de man ad € 2.903,00 per maand.
Gelet op voornoemd NBI en de draagkrachtformule van 2016 bepaalt de rechtbank de draagkracht van de man op (70% x [€ 2.903,00 – (0,3 x € 2.903,00 + € 890,00)] =)
€ 820,47 per maand.
De draagkracht van de vrouw blijft ongewijzigd € 25,00 per maand.
Ter bepaling van ieders aandeel in de kosten van [minderjarige] zal de draagkracht van elk van partijen wederom met die van de ander worden vergeleken.
De verdeling van de kosten over beide ouders wordt berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 820,47 / € 845,47 x € 541,33 = € 525,32 per maand,
het deel van de vrouw bedraagt: € 25,00 / € 845,47 x € 541,33 = € 16,01 per maand.
Nu de kosten die de vrouw heeft in verband met de verzorging en opvoeding van [minderjarige] € 189,47 per maand belopen en haar aandeel hierin € 16,01 bedraagt kan de bijdrage die de man aan de vrouw verschuldigd is niet hoger zijn dan € 173,46 per maand. De rechtbank zal de hieraan ten grondslag liggende berekening (‘Gecorrigeerd NBI man t.b.v. kinderalimentatie’) aan de beschikking hechten. Daarbij merkt de rechtbank op dat de hiervoor vermelde partneralimentatie ad € 847,00 per maand in de berekening is ingevoerd als ‘lijfrente’ bij post 86 nu het door de rechtbank gebruikte rekenprogramma hiervoor geen andere mogelijkheid biedt.
Nu de man voldoende draagkracht heeft tot betaling van voormelde bijdrage ad € 173,46 per maand zal de rechtbank de kinderalimentatie op dit bedrag bepalen.
Partneralimentatie
Gelet op het feit dat de door de man te betalen partneralimentatie als hiervoor vermeld leidt tot een aangepast KGB en derhalve tot een gewijzigde kinderalimentatie beïnvloedt dit wederom de hoogte van de door de man te betalen partneralimentatie. De rechtbank zal de hieraan ten grondslag liggende berekening ‘aangepaste draagkracht man’ aan de beschikking hechten. Hieruit volgt dat de man draagkrachtig genoeg is tot het betalen aan de vrouw van een partneralimentatie ad € 909,00 per maand.
4.4.4.
Ingangsdatum
De rechtbank ziet in het door de man gestelde onvoldoende aanleiding om af te wijken van de hoofdregel als hiervoor geformuleerd. De rechtbank zal derhalve als ingangsdatum hanteren datum van de te wijzen beschikking.
4.5.
Kinderbijslag
De rechtbank is van oordeel dat nu het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man zal worden bepaald de man de kinderbijslag zelfstandig kan aanvragen. Hij heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij zijn verzoek.

5.De beslissing

De rechtbank wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 17 februari 2012, alsmede het tussen partijen op [datum] ondertekende ouderschapsplan, en:
5.1.
bepaalt het hoofdverblijf van de minderjarige: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , met ingang van heden bij de man;
5.2.
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige met ingang van heden nader op
€ 173,46 per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.3.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van heden nader op € 909,00 per maand, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.4.
verklaart voornoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af;
Deze beschikking is gegeven door mr. S. ter Braak, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 21 november 2016.
Conc: nv
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.