ECLI:NL:RBOBR:2016:6595

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
01/997751-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en misbruik van kwetsbare positie in arbeidsrelatie

Op 29 november 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van mensenhandel, waarbij de verdachte samen met haar echtgenoot een kwetsbare werknemer, een Chinese kok, heeft uitgebuit. De werknemer, die de Nederlandse taal niet machtig was en geen kennis had van de Nederlandse cultuur, werd ondergebracht boven het restaurant van de verdachten en had geen toegang tot zijn eigen bankrekening of zorgpas. Gedurende de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2012 werkte de werknemer aanzienlijk meer uren dan contractueel was afgesproken en ontving hij een loon dat ver onder het afgesproken bedrag lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachten misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie van de werknemer door hem te dwingen tot het verrichten van arbeid onder onmenselijke omstandigheden. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997751-13
Datum uitspraak: 29 november 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 mei 2016 en 15 november 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 maart 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 31 oktober 2012 te Helmond, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
een ander, te weten [slachtoffer] , (telkens) door dwang of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie ,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) , bestaande die/dat dwang, feitelijkhe(i)d(en),dreiging, fraude, misleiding en/of misbruik hieruit dat zij, verdachte, en/of haar mededader:
-die [slachtoffer] middels (een) detacheringsburo('s) en/of een persoon genaamd [betrokkene 1] hebben/heeft benaderd om in hun/haar [restaurant] als kok te gaan werken en/of
-die [slachtoffer] , die de Nederlandse taal (totaal) niet machtig was, een in de Nederlandse taal gestelde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (document 6) hebben/heeft laten ondertekenen waarin was vermeld dat die [slachtoffer] gemiddeld 38 uur per week zou gaan werken in [restaurant] voor een bruto-salaris van euro 1548,42 (hetgeen overeen komt met ongeveer euro 1200 netto) per maand en/of dat er eenmaal per maand een loonstrook aan die [slachtoffer] verstrekt zou worden en/of waarin niets was vermeld over huisvesting(skosten) en/of
-die [slachtoffer] hebben/heeft gehuisvest in een ruime boven genoemd restaurant, welk restaurant 's nachts was beschermd middels een geactiveerde alarminstallatie waarvan die [slachtoffer] de code niet kende en daardoor in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt en/of
-die [slachtoffer] gemiddeld 62 uur, in ieder geval meer van de overeen gekomen 38 uur, hebben/heeft laten werken en/of
-die [slachtoffer] (maandelijks) euro 500, in ieder geval aanzienlijk minder dan het overeen gekomen salaris, (contant) hebben/heeft uitbetaald en/of
-in strijd met het bepaalde in de arbeidsovereenkomst maandelijks euro 150, in ieder geval een hoeveelheid geld, als kost en inwoning hebben/heeft ingehouden op het salaris van die [slachtoffer] en/of
-die [slachtoffer] geen salarisstrook hebben/heeft verstrekt en/of
-in het bezit waren/was van het (ABN) bankpasje van die [slachtoffer] , waardoor deze niet over zijn bankrekening kon beschikken en/of
-in het bezit waren/was van het (CZ) zorgpasje van die [slachtoffer] , waardoor geen zelfstandige toegang had tot medische zorg;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De raadsman heeft een nietigheidsverweer gevoerd in de strafzaak tegen [medeverdachte] (hierna; [medeverdachte] ). Volgens de raadsman is diens dagvaarding nietig, omdat het verwijt dat [medeverdachte] in feit 1 wordt gemaakt tegenstrijdig is met het verwijt onder feit 2. De raadsman stelt zich op het standpunt dat dit ook tot nietigheid van de dagvaarding van verdachte moet leiden. De rechtbank kan de verdediging hierin niet volgen. Verdachte is immers maar één feit ten laste gelegd. Van tegenstrijdigheid tussen twee ten laste gelegde feiten kan dus geen sprake zijn. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding ook overigens aan alle wettelijke vereisten voldoet en derhalve geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Mensenhandel

Partiele vrijspraak met betrekking tot art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1º Sr.
De rechtbank stelt vast dat aangever [slachtoffer] op eigen initiatief een koksopleiding in China heeft gevolgd, zelf de voor werken in Nederland benodigde stukken naar [naam stad] heeft gebracht voor vertaling en voor het doen van de aanvraag van een visum en een Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV) en zelf een ticket naar Nederland heeft gekocht. Van enig dwangmiddel hierbij van de zijde van verdachte met oogmerk op uitbuiting is niet gebleken, zodat verdachte van het werven, vervoeren, huisvesten of opnemen met het oogmerk van uitbuiting (art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht) partieel zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

Het beoordelingskader

Uit de van toepassing zijnde wetsgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. De strafbaarstelling van mensenhandel stelt het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren. Onder meer het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen wordt als een uitbuitingsituatie aangemerkt.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”.
Het in art. 273f, eerste lid Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Uit jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2016:554) volgt dat (het oogmerk van) 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º Sr. De verweten gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de te werksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
De rechtbank benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voornoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.

Feitelijke vaststellingen.

[slachtoffer] (hierna: aangever) is geboren en getogen in China, waar hij in een fabriek werkte als controleur van chemische stoffen en nadien als kantinemedewerker. Aangever sprak geen Nederlands en had geen kennis van Nederland en de gebruiken en gewoonten alhier. Hij sprak enkel Mandarijns en kon het door medeverdachte [medeverdachte] gesproken Kantonees niet verstaan. Verdachte sprak wel Mandarijns.
[medeverdachte] is vanaf zijn tweede jaar in Nederland, heeft hier zijn VWO-diploma gehaald en aan de universiteit een (afgebroken) studie econometrie gevolgd. In 1997 heeft hij het Chinese restaurant van zijn vader in Helmond overgenomen met verdachte, met wie hij in 1996 was getrouwd. Verdachte woonde in Nederland sinds (ongeveer) 1990. Het restaurant is een vennootschap onder firma (VOF). Verdachte en [medeverdachte] zijn de vennoten. Zij hadden meerdere mensen in dienst in hun restaurant.
Op enig moment hoorde aangever via familie van de mogelijkheid om in Nederland te gaan werken als kok. Vervolgens is hij via een bemiddelingsbureau in contact gekomen met [medeverdachte] en verdachte, heeft in China een koksopleiding gevolgd, heeft daar het benodigde papierwerk geregeld en is in september 2011 naar Nederland gekomen.
Hij is op 1 oktober 2011 begonnen met zijn werkzaamheden als frituurkok voor de VOF van verdachten. Vanaf dat moment is hij door hen gehuisvest in een ruimte boven hun restaurant.
Het restaurant was 6 dagen per week geopend, in totaal 51,5 uur per week. Zelf verklaarde aangever dat hij feitelijk gemiddeld 62,5 uur per week werkte. Volgens verdachte werkte hij ongeveer 38 uur per week (51,2 uur minus de pauzes).
Het restaurant was ’s nachts beveiligd middels een geactiveerde alarminstallatie waarvan aangever de code niet kende.
Aangever had in China op 3 augustus 2011 een in het Nederlands opgesteld contract ondertekend waarin was afgesproken dat hij 38 uur per week zou werken en 1548,42 euro bruto per maand zou verdienen (hetgeen neerkomt op ongeveer 1100 tot 1200 euro netto) en dat hij maandelijks een loonstrook zou ontvangen. [slachtoffer] ontving aanvankelijk 500 euro per maand contant, nadien (volgens aangever vanaf juli 2012) verhoogd tot 750 euro. Hem werd geen salarisstrook verstrekt. Hij moest 150 euro aan kost en inwoning betalen.
[medeverdachte] had de bankpas van aangever in bezit en wist de pincode van de pas. Ook de bankafschriften en loonstroken waren in bezit van [medeverdachte] . Hij stortte maandelijks een wisselend bedrag van steeds ruim 1100 euro op de bankrekening van aangever, onder vermelding van ‘loon’ en één keer ‘loon + vakantiegeld’. Uit de bankafschriften blijkt dat [medeverdachte] de eerste 3 maanden van het dienstverband maandelijks 500 euro van de bankrekening van aangever afhaalde, dat hij dan contant uitbetaalde als salaris aan aangever. Het daarna contant uitbetaalde bedrag was niet afkomstig van de bankrekening van aangever.
Verdachte had voor aangever een ziektekostenverzekering bij CZ afgesloten. Het CZ zorgpasje was in bezit van verdachte.
In oktober 2012 kwam aangever via internet in contact met een organisatie die zich inzette voor goede arbeidsomstandigheden. Deze bracht hem in contact met de politie, met wie aangever op 30 oktober 2012 een informatief gesprek had. Begin november 2012 heeft aangever zijn werk voor verdachte gestaakt en is naar een opvanghuis vertrokken. Op 23 januari 2013 heeft hij aangifte gedaan, waarna verdachte en [medeverdachte] op 20 augustus 2013 werden aangehouden.
Uit de in beslag genomen bankafschriften van aangever blijkt dat [medeverdachte] op 9 november 2012 € 11.000,00 heeft overgeschreven van de bankrekening van aangever op de bankrekening van [betrokkene 2] . Deze werkte ook in het restaurant en ook van hem bezat [medeverdachte] de bankpas. Volgens aangever is [betrokkene 2] een neef van [verdachte] . Ter zitting heeft verdachte bevestigd dat [betrokkene 2] een familielid van haar is. Uit de bankafschriften blijkt dat [medeverdachte] na het vertrek van aangever ook enkele malen geld van diens bankrekening heeft afgeschreven voor privé doeleinden en om leveranciers te betalen

De beoordeling van het ten laste gelegde:

Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie van aangever.
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gedurende de periode 1 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2102 feitelijk overwicht hadden op [slachtoffer] en dat deze zich in een kwetsbare positie verkeerde. Aangever bevond zich in een land waarvan hij de taal niet sprak en de cultuur niet kende. Hij had onderdak boven het restaurant en wonen elders was voor hem gezien zijn geïsoleerde leefomstandigheden geen reële optie. ’s Avonds en ’s nachts was een alarm ingeschakeld waarvan hij de code niet kende. Hij kon dan alleen de woning verlaten als verdachte of [medeverdachte] eerst was gevraagd naar de zaak te komen om het alarm uit te schakelen. Hij beschikte niet over zijn eigen bankpasje en pincode. Hij had daardoor geen toegang tot het salaris dat op zijn bankrekening was gestort. De bankafschriften werden bewaard door [medeverdachte] . Ook beschikte aangever niet over het zorgpasje van zijn ziektekostenverzekering. Als hij medische hulp wilde, moest hij dus eerst verdachte om het pasje vragen.
Verdachten hebben misbruik gemaakt van het hieruit voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van [slachtoffer] . Dit is onder meer gedaan door aangever maandelijks contant loon uit te betalen, dat ver onder het contractueel vastgelegde salaris lag. Het resterend bedrag werd wel op de bankrekening van aangever gestort, maar als gezegd had aangever geen toegang tot deze bankrekening. [medeverdachte] heeft verklaard dat het de bedoeling was dat het op de bankrekening gestorte, resterende loon zou worden uitbetaald aan het einde van het dienstverband, na 36 maanden. Verdachte heeft verklaard dat dit werd gedaan om aangever te motiveren beter te werken. Illustratief is een door aangever opgenomen telefoongesprek dat hij had met beide verdachten, naar de rechtbank aanneemt gevoerd in of kort na juli 2012. Hij klaagt daarin dat een loon van 500 euro voor hem te weinig is. Verdachte zegt dan tegen aangever: “De baas [= [medeverdachte] ] zegt, nu geven wij 500 euro, vanaf volgende maand 750 euro en daarna, het hangt af van je prestatie. Als je hard werkt krijg je nog meer, anders kunnen wij ook niets doen. Als je kan frituren, dan pas loonsverhoging. Zo is het gewoon. Maar als je het niet leren, dan ook geen loonsverhoging” (eind proces-verbaal, p. 417).
De rechtbank acht de verklaring van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat aangever ongeveer 38 per week heeft gewerkt, niet geloofwaardig. Beiden hebben verklaard dat de werkuren van aangever gelijk waren aan de openingstijden, dus 51,5 uur per week, met aftrek van de pauzes. Uitgaande van de openingstijden, zou aangever 13,5 uur per week moeten hebben gepauzeerd in zes werkdagen om uit te komen op een 38-urige werkweek. Gemiddeld zou dat ruim 2 uur pauze per werkdag betekenen. Dat is niet aannemelijk, temeer niet omdat het restaurant twee van de zes dagen maar 5,5 respectievelijk 6 uur open was. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat aangever feitelijk aanzienlijk meer dan de contractueel vastgelegde 38 uur per week heeft gewerkt. Hoe veel meer is niet exact vast te stellen, bij gebrek aan loonstroken of werkbriefjes waarop feitelijke arbeidstijden zijn geadministreerd.
Uitbuiting.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de voorwaarde dat de verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Aangever heeft gewerkt en gewoond onder omstandigheden, waarin zijn keuzevrijheid in aanzienlijke mate was beperkt: hij kende de alarmcode van zijn verblijf niet en kon niet beschikken over zijn eigen bankrekening, waarop een groot deel van zijn inkomen was gestort. Het bankpasje, de pincode, de bankafschriften, de salarisstroken en de zorgpas waren in bezit van verdachte of medeverdachte [medeverdachte] .
Aangever is gedurende een lange periode ( ongeveer 13 maanden) aanzienlijk minder betaald dan contractueel was afgesproken. Het onderbetalen van aangever hebben verdachte en [medeverdachte] gebruikt als drukmiddel om aangever harder te laten werken. Het hem rechtens toekomende, resterende loon over de gewerkte periode heeft hij nooit ontvangen en ook zijn bankpasje en CZ pasje heeft hij nooit terug gekregen. Aangever heeft aanzienlijk langere werkweken gemaakt dan contractueel was afgesproken, zonder dat het salaris voor dit overwerk werd uitbetaald.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking hoe [medeverdachte] heeft gehandeld toen aangever begin november 2012 zijn werkzaamheden staakte. Enkele dagen later heeft [medeverdachte] € 11.000,00 overgeschreven naar een familielid van verdachte. Hij heeft tot 28 maart 2013 nog meermaals gebruik gemaakt van de rekening van aangever. Het feit dat [medeverdachte] de gelden die hij onder zich had op de bankrekening van [slachtoffer] , heeft verduisterd, versterkt het beeld van een uitbuitingssituatie.
[medeverdachte] was gezien zijn lange verblijf en zijn hoog gekwalificeerde opleiding in Nederland op de hoogte van de arbeidsrechtelijke positie van een vergelijkbare werknemer in Nederland. Verdachte woonde ook al lang genoeg in Nederland om hiervan op de hoogte te zijn. Desondanks hebben verdachte en [medeverdachte] doelbewust gehandeld in strijd met elementaire rechten van hun werknemer.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is het aandeel van verdachte in de verweten gedragingen van een zo groot gewicht dat zij moet worden aangemerkt als medepleger. Zij wist dat aangever werd onderbetaald en dat dat werd gebruikt als pressiemiddel om hem te motiveren harder te werken. Ze wist dat haar echtgenoot het bankpasje en de bankafschriften van aangever onder zich had en de pincode kende. Ze was bekend met de werktijden van aangever, omdat ze zelf ook meewerkte in het restaurant. Ze wist ook dat na sluitingstijd de alarminstallatie aanging en dat aangever de code daarvan niet kende. Ter zitting heeft ze verklaard dat zij het zorgpasje van aangever in bezit had. De hierboven geciteerde passage uit een telefoongesprek maakt duidelijk dat zij de intermediair was tussen aangever en [medeverdachte] , omdat [medeverdachte] alleen Kantonees sprak en zij net als aangever Mandarijns sprak. Bovendien was zij medevennoot van de firma die het restaurant beheerde.
Conclusie
Al met komt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is geweest van een zodanig ernstige inbreuk op de persoonlijke keuzevrijheid van [slachtoffer] dat verdachte en haar mededader zich schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde mensenhandel, zoals hieronder bewezen wordt verklaard.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2012 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, te weten [slachtoffer] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, bestaande dit misbruik hieruit dat hij, verdachte, en haar mededader:
-die [slachtoffer] hebben gehuisvest in een ruimte boven genoemd restaurant, welk restaurant
's nachts was beschermd middels een geactiveerde alarminstallatie waarvan die [slachtoffer] de code niet kende en daardoor in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt en
- die [slachtoffer] meer dan de overeengekomen 38 uur per week heeft laten werken;
-die [slachtoffer] (maandelijks) aanzienlijk minder dan het overeen gekomen salaris, contant hebben uitbetaald en
-die [slachtoffer] geen salarisstrook hebben verstrekt en
-in het bezit waren van het (ABN) bankpasje van die [slachtoffer] , waardoor deze niet over zijn bankrekening kon beschikken en
-in het bezit waren van het (CZ) zorgpasje van die [slachtoffer] , waardoor hij geen zelfstandige toegang had tot medische zorg.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

120 uur werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;
6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
Gehele toewijzing (hoofdelijk) van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met haar echtgenoot, schuldig gemaakt aan mensenhandel. Ze maakte misbruik van de kwetsbare positie van haar werknemer, [slachtoffer] , en het overwicht dat zij en haar echtgenoot over hem hadden. Deze werkte in een voor hem volkomen vreemd land, waarvan hij de taal en de cultuur niet kende. Verdachte en haar echtgenoot hebben gedurende een periode van 13 maanden [slachtoffer] aanzienlijk minder loon betaald en langere werkweken laten maken dan contractueel was overeengekomen. Ze beschikten als enigen over de bankrekening van [slachtoffer] en beheerden zijn zorgpas. [slachtoffer] had onderdak boven het restaurant. Na sluitingstijd werd een alarminstallatie ingeschakeld, waarvan [slachtoffer] de code niet kende.
Verdachte en haar echtgenoot hebben bij het plegen van de feiten louter gehandeld uit eigen financieel belang en hebben zich niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer. Uit de politieverhoren en het verhandelde ter zitting blijkt ook niet dat verdachte inziet dat haar handelen laakbaar was. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte haar gedrag beschouwt als te doen gebruikelijk in Chinese restaurants in Nederland. Dit terwijl zij al lange tijd in Nederland woont en haar echtgenoot in Nederland is opgegroeid en hoog is opgeleid. Beiden wisten (of konden weten) wat in Nederland de arbeidsrechtelijke positie van vergelijkbare werknemers is. Desondanks hebben ze welbewust de rechten van hun werknemer met voeten getreden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop het door haar gepleegde strafbare feit is gepleegd geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank mee dat pas bijna 3 jaar na de inverzekeringstelling van verdachte haar strafzaak bij de rechtbank is aangebracht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uur passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het volgende onderdeel van de vordering, te weten materiële schadevergoeding ad EUR 33,95 (reiskosten naar advocaat).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, te weten: cursus kok EUR 375,-- en ticket EUR 625,--, omdat verdachte van het onderdeel van de tenlastelegging waarop deze schade van toepassing is, wordt vrijgesproken.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de overige onderdelen van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 273f, 321.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van mensenhandel Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen.
Taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 33,95 subsidiair 1 dag hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 33,95 (zegge: drieëndertig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post reiskosten naar advocaat).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalings- verplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 33,95 (zegge: drieëndertig euro en vijfennegentig cent), te weten materiële schade (post reiskosten naar advocaat).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het gedeelte, betrekking hebbend op de immateriële schadevergoeding ad EUR 5.000,00 en op de materiële schadevergoeding (posten: gederfd inkomen, vakantietoeslag en vakantiedagen, cursus kok en ticket) ad EUR 32.693,30 niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.W. van den Heuvel, voorzitter,
mr. P.J.H. van Dellen en mr. F.A. te Water Mulder, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 29 november 2016.
Mr. F.A. te Water Mulder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.