ECLI:NL:RBOBR:2016:6594

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
01/997750-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en verduistering door werkgever met gebruik van kwetsbare positie van werknemer

Op 29 november 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn echtgenote, een werknemer, [slachtoffer], heeft geworven en gehuisvest onder omstandigheden die als uitbuitend kunnen worden aangemerkt. De werknemer, afkomstig uit China, sprak geen Nederlands en kende de Nederlandse cultuur niet. Hij werkte als kok in het restaurant van de verdachte en ontving aanzienlijk minder loon dan contractueel was afgesproken, terwijl hij ook geen toegang had tot zijn eigen bankrekening en zorgpas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van de werknemer door hem te dwingen tot het verrichten van arbeid onder ongunstige omstandigheden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor materiële schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/997750-13
Datum uitspraak: 29 november 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 maart 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 31 oktober 2012 te Helmond, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
een ander, te weten [slachtoffer] , (telkens) door dwang of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie ,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°) , bestaande die/dat dwang, feitelijkhe(i)d(en),dreiging, fraude, misleiding en/of misbruik hieruit dat hij, verdachte, en/of zijn mededader:
-die [slachtoffer] middels (een) detacheringsburo('s) en/of een persoon genaamd [naam] [slachtoffer] hebben/heeft benaderd om in hun/zijn [restaurant] als kok te gaan werken en/of
-die [slachtoffer] , die de Nederlandse taal (totaal) niet machtig was, een in de Nederlandse taal gestelde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (document 6) hebben/heeft laten ondertekenen waarin was vermeld dat die [slachtoffer] gemiddeld 38 uur per week zou gaan werken in [restaurant] voor een bruto-salaris van euro 1548,42 (hetgeen overeen komt met ongeveer euro 1200 netto) per maand en/of dat er eenmaal per maand een loonstrook aan die [slachtoffer] verstrekt zou worden en/of waarin niets was vermeld over huisvesting(skosten) en/of
-die [slachtoffer] hebben/heeft gehuisvest in een ruime boven genoemd restaurant, welk restaurant 's nachts was beschermd middels een geactiveerde alarminstallatie waarvan die [slachtoffer] de code niet kende en daardoor in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt en/of
-die [slachtoffer] gemiddeld 62 uur, in ieder geval meer van de overeen gekomen 38 uur, hebben/heeft laten werken en/of
-die [slachtoffer] (maandelijks) euro 500, in ieder geval aanzienlijk minder dan het overeen gekomen salaris, (contant) hebben/heeft uitbetaald en/of
-in strijd met het bepaalde in de arbeidsovereenkomst maandelijks euro 150, in ieder geval een hoeveelheid geld, als kost en inwoning hebben/heeft ingehouden op het salaris van die [slachtoffer] en/of
-die [slachtoffer] geen salarisstrook hebben/heeft verstrekt en/of
-in het bezit waren/was van het (ABN) bankpasje van die [slachtoffer] , waardoor deze niet over zijn bankrekening kon beschikken en/of
-in het bezit waren/was van het (CZ) zorgpasje van die [slachtoffer] , waardoor geen zelfstandige toegang had tot medische zorg;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 1 oktober 2011 tot en met 28 maart 2013 te Helmond, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld in totaal groot euro 12.163, in elk geval een of meer hoeveelheden/heid geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als (mede)werkgever onder gehoudenheid dit als over een gekomen salaris aan de [slachtoffer] uit te betalen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman van verdachte heeft het verweer gevoerd dat de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig is. Onder feit 1 is verdachte ten laste gelegd dat hij en zijn mededader(s) aan [slachtoffer] “(maandelijks) euro 500, in ieder geval aanzienlijk minder dan het overeengekomen salaris, (contant) hebben/ heeft uitbetaald”. Onder feit 2 is ten laste gelegd dat verdachte “opzettelijk een hoeveelheid geld in totaal groot euro 12.163, in elk geval een of meer hoeveelheden geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , welk geld verdachte als (…) (mede) werkgever onder gehoudenheid dit als overeengekomen salaris aan [slachtoffer] uit te betalen, onder zich had” heeft verduisterd. De raadsman heeft aangevoerd dat in feit 2 het daar genoemde overeengekomen salaris als eigendom van [slachtoffer] wordt aangemerkt, terwijl in feit 1 verdachte wordt verweten dat hij aan [slachtoffer] een veel lager gedrag dan het in feit 2 genoemde bedrag heeft uitbetaald. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het onder feit 1 genoemde bedrag ziet enkel op het bedrag dat aan [slachtoffer] feitelijk (contant) is uitbetaald en waarover hij dus zelf de beschikkingsmacht had. Feit 2 ziet op het bedrag dat op zijn bankrekening stond, maar waarover hij niet kon beschikken, omdat alleen verdachte het bankpasje en de pincode van deze rekening bezat. Het verschil tussen de onder feit 1 en 2 genoemde geldbedragen zit dus niet in het al dan eigenaar zijn van het geld, maar in het al dan niet feitelijk kunnen beschikken over het geld. Van innerlijke tegenstrijdigheid in de tenlastelegging is dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding ook overigens aan alle wettelijke eisen voldoet en derhalve geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Feit 1: mensenhandel

Partiele vrijspraak met betrekking tot art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1º Sr.
De rechtbank stelt vast dat aangever [slachtoffer] op eigen initiatief een koksopleiding in China heeft gevolgd, zelf de voor werken in Nederland benodigde stukken naar [naam stad] heeft gebracht voor vertaling en voor het doen van de aanvraag van een visum en een Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV) en zelf een ticket naar Nederland heeft gekocht. Van enig dwangmiddel hierbij van de zijde van verdachte met oogmerk op uitbuiting is niet gebleken, zodat verdachte van het werven, vervoeren, huisvesten of opnemen met het oogmerk van uitbuiting (art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1º Sr) partieel zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
Het beoordelingskader
Uit de van toepassing zijnde wetsgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. De strafbaarstelling van mensenhandel stelt het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren. Onder meer het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen wordt als een uitbuitingsituatie aangemerkt.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”.
Het in art. 273f, eerste lid Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Uit jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2016:554) volgt dat (het oogmerk van) 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º Sr. De verweten gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
De rechtbank benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voornoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.
Feitelijke vaststellingen:
[slachtoffer] (hierna: aangever) is geboren en getogen in China, waar hij in een fabriek werkte als controleur van chemische stoffen en nadien als kantinemedewerker. Aangever sprak geen Nederlands en had geen kennis van Nederland en de gebruiken en gewoonten alhier. Hij sprak enkel Mandarijns en kon het door verdachte gesproken Kantonees niet verstaan. De echtgenote van verdachte sprak wel Mandarijns.
Verdachte [verdachte] is vanaf zijn tweede jaar in Nederland, heeft hier zijn VWO-diploma gehaald en aan de universiteit een (afgebroken) studie econometrie gevolgd. In 1997 heeft hij het Chinese restaurant van zijn vader in Helmond overgenomen met zijn echtgenote, [medeverdachte] , met wie hij in 1996 was getrouwd. Zij woonde in Nederland sinds (ongeveer) 1990. Verdachten hadden meerdere mensen in dienst in hun restaurant. Het restaurant is een vennootschap onder firma (VOF). Verdachte en zijn echtgenote zijn de vennoten.
Op enig moment hoorde aangever via familie van de mogelijkheid om in Nederland te gaan werken als kok. Vervolgens is hij via een bemiddelingsbureau in contact gekomen met verdachte, heeft in China een koksopleiding gevolgd, heeft daar het benodigde papierwerk geregeld en is in september 2011 naar Nederland gekomen.
Hij is op 1 oktober 2011 aangevangen met zijn werkzaamheden als frituurkok voor de VOF van verdachten. Vanaf dat moment is hij door hen gehuisvest in een ruimte boven hun restaurant.
Het restaurant was 6 dagen per week geopend, in totaal 51,5 uur per week. Zelf verklaarde aangever dat hij feitelijk gemiddeld 62,5 uur per week werkte. Volgens verdachte werkte hij ongeveer 38 uur per week (51,2 uur minus de pauzes).
Het restaurant was ’s nachts beveiligd middels een geactiveerde alarminstallatie waarvan aangever de code niet kende.
Aangever had in China op 3 augustus 2011 een in het Nederlands opgesteld contract ondertekend waarin was afgesproken dat hij 38 uur per week zou werken en 1548,42 euro bruto per maand zou verdienen (hetgeen neerkomt op ongeveer 1100 tot 1200 euro netto) en dat hij maandelijks een loonstrook zou ontvangen. [slachtoffer] ontving aanvankelijk 500 euro per maand contant, nadien (volgens aangever vanaf juli 2012) verhoogd tot 750 euro. Hem werd geen salarisstrook verstrekt. Hij moest 150 euro aan kost en inwoning betalen.
Verdachte had de bankpas van aangever in bezit en wist de pincode van de pas. Ook de bankafschriften en loonstroken waren in bezit van verdachte. Hij stortte maandelijks een wisselend bedrag van steeds ruim 1100 euro op de bankrekening van aangever, onder vermelding van ‘loon’ en één keer ‘loon + vakantiegeld’. Uit de bankafschriften blijkt dat verdachte de eerste 3 maanden van het dienstverband maandelijks 500 euro van de bankrekening van aangever afhaalde, dat hij dan contant uitbetaalde als salaris aan aangever. Het daarna contant uitbetaalde bedrag was niet afkomstig van de bankrekening van aangever.
Verdachte had voor aangever een ziektekostenverzekering bij CZ afgesloten. Het CZ zorgpasje was in het bezit van [medeverdachte] .
In oktober 2012 kwam aangever via internet in contact met een organisatie die zich inzette voor goede arbeidsomstandigheden. Deze bracht hem in contact met de politie, met wie aangever op 30 oktober 2012 een informatief gesprek had. Begin november 2012 heeft aangever zijn werk voor verdachte gestaakt en is naar een opvanghuis vertrokken. Op 23 januari 2013 heeft hij aangifte gedaan, waarna verdachte en medeverdachte op 20 augustus 2013 werden aangehouden.
Uit de bankafschriften van aangever, in beslag genomen onder verdachte, blijkt dat verdachte op 9 november 2012 € 11.000,00 heeft overgeschreven van de bankrekening van aangever op de bankrekening van [slachtoffer] . Deze werkte ook in het restaurant en ook van hem bezat verdachte de bankpas. Volgens aangever is [slachtoffer] een neef van [medeverdachte] . Uit de bankafschriften blijkt dat verdachte na het vertrek van aangever ook enkele malen geld van diens bankrekening heeft afgeschreven voor privé doeleinden en om leveranciers te betalen.
De beoordeling van het ten laste gelegde:
Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie van aangever.
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] gedurende de periode 1 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2102 feitelijk overwicht hadden op [slachtoffer] en dat deze zich in een kwetsbare positie verkeerde. Aangever bevond zich in een land waarvan hij de taal niet sprak en de cultuur niet kende. Hij had onderdak boven het restaurant en wonen elders was voor hem gezien zijn geïsoleerde leefomstandigheden geen reële optie. ’s Avonds en ’s nachts was een alarm ingeschakeld waarvan hij de code niet kende. Hij kon dan alleen de woning verlaten als verdachte of medeverdachte eerst was gevraagd naar de zaak te komen om het alarm uit te schakelen. Hij beschikte niet over zijn eigen bankpasje en pincode en bankafschriften. Hij had daardoor geen toegang tot het salaris dat op zijn bankrekening was gestort. Ook beschikte hij niet over het zorgpasje van ziektekostenverzekering. Als hij medische hulp wilde, moest hij dus eerst verdachte of medeverdachte om het pasje vragen.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het hieruit voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van [slachtoffer] . Hij heeft dit gedaan door aangever maandelijks contant loon uit te betalen, dat ver onder het contractueel vastgelegde salaris lag. Het resterend bedrag werd wel op de bankrekening van aangever gestort, maar als gezegd had aangever geen toegang tot deze bankrekening. Verdachte heeft verklaard dat het de bedoeling was dat het op de bankrekening gestorte, resterende loon zou worden uitbetaald aan het einde van het dienstverband, na 36 maanden. [medeverdachte] heeft verklaard dat dit werd gedaan om aangever te motiveren beter te werken. Verdachte heeft dit ter zitting bevestigd. Illustratief is een door aangever opgenomen telefoongesprek dat hij had met beide verdachten, naar de rechtbank aanneemt gevoerd in of na juli 2012. Hij klaagt daarin dat een loon van 500 euro voor hem te weinig is. [medeverdachte] zegt dan tegen aangever: “De baas [= verdachte] zegt, nu geven wij 500 euro, vanaf volgende maand 750 euro en daarna, het hangt af van je prestatie. Als je hard werkt krijg je nog meer, anders kunnen wij ook niets doen. Als je kan frituren, dan pas loonsverhoging. Zo is het gewoon. Maar als je het niet leren, dan ook geen loonsverhoging” (eind proces-verbaal, p. 417).
De rechtbank acht de verklaring van verdachte en medeverdachte dat aangever ongeveer 38 per week heeft gewerkt niet geloofwaardig. Beiden hebben verklaard dat de werkuren van aangever gelijk waren aan de openingstijden, dus 51,5 uur per week, met aftrek van de pauzes. Uitgaande van de openingstijden , zou aangever 13,5 uur per week moeten hebben gepauzeerd in zes werkdagen, om uit te komen op een 38-urige werkweek. Gemiddeld zou dat ruim 2 uur pauze per werkdag betekenen. Dat is niet aannemelijk, temeer niet omdat het restaurant twee van de zes dagen maar 5,5 respectievelijk 6 uur open was. Verdachte heeft zelf ook ter zitting verklaard dat aangever bijvoorbeeld op zaterdag werkte tussen 12 uur en 22.00 uur en dan tussendoor maar twee (eet)pauzes had van elk een half uur. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat aangever feitelijk aanzienlijk meer dan de contractueel vastgelegde 38 uur per week heeft gewerkt. Hoe veel meer is niet exact vast te stellen, bij gebrek aan loonstroken of werkbriefjes waarop feitelijke arbeidstijden zijn geadministreerd.
Uitbuiting
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de voorwaarde dat de verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Aangever heeft gewerkt en gewoond onder omstandigheden, waarin zijn keuzevrijheid in aanzienlijke mate was beperkt: hij kende de alarmcode van zijn verblijf niet en kon niet beschikken over zijn eigen bankrekening, waarop een groot deel van zijn inkomen was gestort. Het bankpasje, de pincode, de bankafschriften, de salarisstroken en de zorgpas waren in bezit van verdachte of medeverdachte.
Aangever is gedurende een lange periode ( ongeveer 13 maanden) aanzienlijk minder betaald dan contractueel was afgesproken. Het onderbetalen van aangever hebben verdachte en medeverdachte gebruikt als drukmiddel om aangever harder te laten werken. Het hem rechtens toekomende, resterende loon over de gewerkte periode heeft hij nooit ontvangen en ook zijn bankpasje en CZ pasje heeft hij nooit terug gekregen. Aangever heeft aanzienlijk langere werkweken gemaakt dan contractueel was afgesproken, zonder dat het salaris voor dit overwerk werd uitbetaald. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking hoe verdachte heeft gehandeld toen aangever begin november 2012 zijn werkzaamheden staakte. Enkele dagen later heeft verdachte € 11.000,00 overgeschreven naar een familielid van medeverdachte. Hij heeft tot 28 maart 2013 nog meermaals gebruik gemaakt van de rekening van aangever. Het feit dat verdachte de gelden die hij onder zich had op de bankrekening van [slachtoffer] , heeft verduisterd - zoals bewezen wordt verklaard onder feit 2 - versterkt het beeld van een uitbuitingssituatie.
Verdachte was gezien zijn lange verblijf en zijn hoog gekwalificeerde opleiding in Nederland op de hoogte van de arbeidsrechtelijke positie van een vergelijkbare werknemer in Nederland, zoals hij ook ter zitting heeft erkend. Medeverdachte woonde ook al lang genoeg in Nederland om hiervan op de hoogte te zijn. Desondanks heeft hij doelbewust gehandeld in strijd met elementaire rechten van zijn werknemer.
Al met komt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is geweest van een zodanig ernstige inbreuk op de persoonlijke keuzevrijheid van [slachtoffer] dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mensenhandel, zoals hieronder bewezen wordt verklaard. De rol die zijn echtgenote, [medeverdachte] , daarbij heeft gespeeld acht de rechtbank van zodanig gewicht, dat [medeverdachte] moet worden aangemerkt als medepleger.

Feit 2: verduistering.

Nadat aangever begin november 2012 zijn werkzaamheden bij verdachte had gestaakt, heeft verdachte nog meermalen gebruik gemaakt van deze bankrekening. Uit onderzoek van de mutaties op de bankrekening van aangever blijkt dat na 1 november 2012 in totaal
€ 11.899,90 is afgeschreven. De laatste mutatie was een overboeking op 28 maart 2013. Verdachte heeft erkend dat hij dit geld van de rekening van aangever heeft gehaald. De hoofdmoot van dit bedrag is de eerder genoemde 11.000 euro die verdachte heeft overgeschreven op de rekening van [slachtoffer] . Ter zitting heeft hij verklaard dat hij niet weet wat er met dit geld verder is gebeurd. [slachtoffer] zelf is in februari 2013 naar China vertrokken.
Het saldo op 31 mei 2013 bedroeg € 263,86. In de tenlastelegging is dit bedrag meegeteld bij het totaalbedrag dat zou zijn verduisterd. Omdat verdachte dit bedrag zich niet heeft toegeëigend - het stond immers ten tijde van het onderzoek nog steeds op de bankrekening van aangever - rekent de rechtbank dit bedrag niet mee en acht het bewezen dat verdachte het eerder genoemde bedrag van € 11.899,90 heeft verduisterd.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2012 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, te weten [slachtoffer] , door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, bestaande dit misbruik hieruit dat hij, verdachte, en zijn mededader:
-die [slachtoffer] hebben gehuisvest in een ruime boven genoemd restaurant, welk restaurant
's nachts was beschermd middels een geactiveerde alarminstallatie waarvan die [slachtoffer] de code niet kende en daardoor in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt en
- die [slachtoffer] meer dan de overeengekomen 38 uur per week heeft laten werken;
-die [slachtoffer] (maandelijks) aanzienlijk minder dan het overeen gekomen salaris, contant hebben uitbetaald en
-die [slachtoffer] geen salarisstrook hebben verstrekt en
-in het bezit waren van het (ABN) bankpasje van die [slachtoffer] , waardoor deze niet over zijn bankrekening kon beschikken en
-in het bezit waren van het (CZ) zorgpasje van die [slachtoffer] , waardoor hij geen zelfstandige toegang had tot medische zorg.
2.
in de periode van 9 november 2012 tot en met 28 maart 2013 te Helmond, opzettelijk een hoeveelheid geld in totaal groot euro 11.899,90, toebehorende aan [slachtoffer] , welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als (mede)werkgever onder gehoudenheid dit als overeengekomen salaris aan de [slachtoffer] uit te betalen, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Voor de feiten 1 en 2:
220 uur werkstraf subsidiair 110 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest;
6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
Gehele toewijzing (hoofdelijk) van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn echtgenote [medeverdachte] , schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij maakte misbruik van de kwetsbare positie van zijn werknemer, [slachtoffer] , en het overwicht dat hij over hem had. Deze werkte in een voor hem volkomen vreemd land, waarvan hij de taal en de cultuur niet kende. Verdachte heeft gedurende een periode van 13 maanden [slachtoffer] aanzienlijk minder loon betaald en langere werkweken laten maken dan contractueel was overeengekomen. Verdachte beschikte als enige over de bankrekening van [slachtoffer] en beheerde zijn zorgpas. [slachtoffer] had onderdak boven het restaurant van verdachte. Na sluitingstijd werd een alarminstallatie ingeschakeld, waarvan [slachtoffer] de code niet kende.
Toen [slachtoffer] uiteindelijk stopte met werken, heeft verdachte het geld dat op de bankrekening van [slachtoffer] stond, verduisterd. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten louter gehandeld uit eigen financieel belang en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer. Uit de politieverhoren en het verhandelde ter zitting blijkt ook niet dat verdachte inziet dat zijn handelen laakbaar is. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte zijn gedrag beschouwt als te doen gebruikelijk in Chinese restaurants in Nederland. Dit terwijl hij in Nederland is opgegroeid en hoog is opgeleid en dus wel degelijk weet wat in Nederland de arbeidsrechtelijke positie van vergelijkbare werknemers is. Hij heeft blijkbaar welbewust de rechten van zijn werknemer met voeten getreden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten zijn gepleegd geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank mee dat pas bijna 3 jaar na de inverzekeringstelling van verdachte zijn strafzaak bij de rechtbank is aangebracht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 160 uur passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het volgende onderdeel van de vordering, te weten materiële schadevergoeding ad EUR 33,95 (reiskosten naar advocaat).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, te weten: cursus kok EUR 375,-- en ticket EUR 625,--, omdat verdachte van het onderdeel van de tenlastelegging waarop deze schade van toepassing is, wordt vrijgesproken.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de overige onderdelen van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 273f, 321.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van mensenhandelT.a.v. feit 2:
verduisteringVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1, feit 2: Taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
T.a.v. feit 1, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
T.a.v. feit 1: Maatregel van schadevergoeding van EUR 33,95 subsidiair 1 dag hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 33,95 (zegge: drieëndertig euro en vijfennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit materiële schade (post reiskosten naar advocaat).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalings- verplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 33,95 (zegge: drieëndertig euro en vijfennegentig cent), te weten materiële schade (post reiskosten naar advocaat).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het gedeelte, betrekking hebbend op de immateriële schadevergoeding ad EUR 5.000,00 en op de materiële schadevergoeding (posten: gederfd inkomen, vakantietoeslag en vakantiedagen, cursus kok en ticket) ad EUR 32.693,30 niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.W. van den Heuvel, voorzitter,
mr. P.J.H. van Dellen en mr. F.A. te Water Mulder, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 29 november 2016.
Mr. F.A. te Water Mulder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.