ECLI:NL:RBOBR:2016:6577

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
16_3144
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voorlopige voorziening inzake de sluiting van een woning op grond van de Opiumwet en de belangenafweging met betrekking tot de gezondheidstoestand van verzoekers

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 november 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit drie personen, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Oss, dat de sluiting van hun woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van drie maanden gelastte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit niet voldoende was en dat de burgemeester de belangen van verzoeker 2, die lijdt aan ernstige psychische problemen, niet adequaat had afgewogen. De burgemeester was eerder opgedragen om te onderzoeken of de behandeling van verzoeker 2 buiten de vertrouwde omgeving kon worden voortgezet en waar hij na de sluiting van de woning zou kunnen verblijven. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester deze aspecten niet voldoende had onderzocht en dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekers gegrond verklaard en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van verzoeker 2 beter in acht moeten worden genomen. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep gegrond was verklaard. De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3145 beroep
SHE 16/3144 vovo
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 november 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1] , verzoeker 1
[verzoekster] , verzoekster
[verzoeker 2] , verzoeker 2 en
[verzoeker 3] , verzoeker 3
allen te Oss, tezamen verzoekers
(gemachtigde: mr. R.J. Laatsman),
en
de burgemeester van de gemeente Oss, de burgemeester
(gemachtigde: mr. P. Verhoeven).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2016 (het primaire besluit) heeft de burgemeester gelast dat de woning op het perceel [adres] (hierna: de woning) op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van drie maanden wordt gesloten.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en zij hebben de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 12 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de woning in elk geval niet wordt gesloten tot zes weken nadat de burgemeester heeft beslist op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 13 juli 2016 heeft de burgemeester het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 26 augustus 2016 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, het beroep van verzoekers gegrond verklaard, het besluit van 13 juli 2016 vernietigd en is de burgemeester opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 28 september 2016 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van verzoekers opnieuw ongegrond verklaard en besloten de woning voor de duur van drie maanden te sluiten vanaf 1 december 2016.
Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2016. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

De voorgeschiedenis
1. De burgemeester heeft op 13 april 2016 besloten om de woning van verzoekers te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, kort gezegd omdat er drugshandel vanuit de woning van verzoekers zou hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft in de mondelinge uitspraak van 12 mei 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:2682) geoordeeld dat de burgemeester in dat besluit niet goed gemotiveerd had dat sprake was van een zeer ernstig geval in de zin van het beleid dat de burgemeester hanteert, omdat de ernst volgens de burgemeester erin zat dat er drugs aan minderjarigen zouden zijn verhandeld, terwijl de onderbouwing van die aanname te mager was.Verder heeft de voorzieningenrechter in die uitspraak geoordeeld dat de burgemeester de persoonlijke en medische omstandigheden van verzoekers onvoldoende had gewogen. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst.
2. Vervolgens heeft de burgemeester het besluit (op bezwaar) van 13 juli 2016 genomen. Dat besluit is vernietigd bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2016 (zaaknummers SHE 16/2277 en 16/2236, niet gepubliceerd). In die uitspraak is onder meer geoordeeld dat met twee verklaringen, die op 24 mei 2016 in een aanvullende bestuurlijke rapportage zijn opgenomen, aannemelijk is geworden dat er is verkocht aan minderjarigen en dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een ernstig geval, op grond waarvan in beginsel van het beleid mocht worden afgeweken.
3. In de uitspraak van 26 augustus 2016 is verder het volgende overwogen:
“9.1 Verzoekers hebben tevens nog aangevoerd dat verweerder vanwege hun persoonlijke en medische situatie van sluiting van de woning dient af te zien. In dit kader wordt onder meer gesteld dat verzoeker 1 lijdt aan suikerziekte en ernstige psychische problemen. Door verzoeker 1, die zeer labiel en depressief is, op straat te zetten, valt niet uit te sluiten dat hij zichzelf iets aan kan doen. Hij heeft meer baat bij hulp en een waarschuwing ter verduidelijking dan dat de woning wordt gesloten. (…) [verzoeker 2] is een psychiatrisch patiënt. Hij lijdt aan een agressieve vorm van ADHD en heeft in het verleden vaak geweld gebruikt zelfs tegen zijn vader (verzoeker 1). Hij heeft een psychiater die hem bezoekt. Hij staat bij GGZ bekend als een zeer ernstig geval. Hij kan niet zo maar op straat worden gezet. Hij heeft psychische en psychiatrische verzorging nodig. Het zal voor hem zware gevolgen hebben als hij op straat wordt gezet. Verzoeker 1 wil hem onder zijn hoede houden. [verzoeker 2] lijdt verder aan een stofwisselingsziekte. Als bewijs voor de medische problemen zijn door verzoekers in de bezwaarfase uitgebreide journaaloverzichten van de huisarts overgelegd en voor wat betreft [verzoeker 2] tevens een psychiatrisch intake verslag, een onderzoek Kind en Jeugd van 15 oktober 2014, een multidisciplinaire behandelovereenkomst van 9 november 2015 waarin wordt gesproken over een behandelduur van 12 maanden, en een brief van 6 april 2016 van (mede)behandelaar [getuige-deskundige] waarin kortweg onder meer staat dat hij zich zorgen maakt over de dreigende sluiting van de woning omdat deze de behandelcontext belast.
9.2
Verweerder erkent dat er sprake is van serieuze gezondheidsproblemen maar is van mening dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de woning niet gesloten kan worden. Daarbij wordt onder meer aangevoerd dat [verzoeker 2] ook in een andere woning door zijn behandelend psychiater bezocht kan worden en dat de (behandeling van de) diverse aandoeningen evenmin reden vormt van sluiting af te zien. Er is begrip bij verweerder dat stress voor de betrokkenen beter voorkomen kan worden maar dat weegt niet op tegen de ernst van de zaak en de noodzaak maatregelen te treffen.
(…)
9.5
De door verzoekers aangevoerde gezondheidsproblemen zijn ter zitting nog nader toegelicht door de getuige-deskundige [getuige-deskundige] . Deze heeft in aanvulling op zijn genoemde brief van 6 april 2016 onder meer geschetst dat [verzoeker 2] thuis behandeld wordt door hem en de psychiater omdat het voor [verzoeker 2] op grond van zijn complexe, meervoudige problematiek niet goed mogelijk is de woning te verlaten om naar de GGZ te gaan. De complexiteit van de situatie is recentelijk nog bevestigd door prof. Engels van het Trimbos-instituut die het gezin en de woning in het gezelschap van de getuige-deskundige heeft bezocht. Daarnaast geeft de getuige deskundige aan dat hij tot voor kort niet wist dat er ook sprake was van handel in drugs. In de behandeling had dit gegeven meegenomen kunnen en moeten worden. Desgevraagd heeft [verzoeker 2] aangegeven dat hij niet weet waar hij bij sluiting van de woning naar toe moet. Over de door hemzelf gedane suggestie dat hij misschien bij zijn oma zou kunnen verblijven is door de getuige-deskundige verklaard dat dit geen goede mogelijkheid is in verband met de psychiatrische problematiek van oma. Een mogelijk verblijf in het Verdihuis, als daar plaats is, acht de getuige-deskundige problematisch omdat het verblijf aldaar al zal worden beëindigd zodra er maar een joint zal worden gerookt.
9.6
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit beschikte over de schriftelijke medische informatie van de gezinsleden en tevens over de door gemachtigde van verzoekers in het geding gebrachte brief van 6 april 2016 van de getuige deskundige [getuige-deskundige] . Ook bij de behandeling van de gevraagde en toegewezen voorlopige voorziening tijdens de bezwaarfase (SHE 16/1440) is de problematische situatie van verzoekers ter zitting door de getuige-deskundige toegelicht. Uit de onder 9.5 genoemde verklaring van [getuige-deskundige] begrijpt de voorzieningenrechter dat er sprake is van een bijzondere situatie en dat de behandeling van [verzoeker 2] niet zonder meer in een andere woning kan worden voortgezet. Nu er alle reden is te betwijfelen of de behandeling van [verzoeker 2] voortgezet kan worden buiten de voor hem vertrouwde woning aan de [adres] en ook onduidelijk is waar [verzoeker 2] na de sluiting van de woning zal kunnen verblijven, had verweerder deze aspecten uitdrukkelijk bij zijn belangenafweging moeten betrekken. Nu dit in onvoldoende mate is geschied zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.”
Het bestreden besluit
4. De burgemeester heeft vervolgens opnieuw op verzoekers’ bezwaarschrift beslist bij het nu bestreden besluit van 28 september 2016. Het bezwaar is ongegrond verklaard en het primaire besluit is onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. In het bestreden besluit is onder meer het volgende vermeld:
“Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een bijzondere situatie, maar dat wil niet zeggen dat [verzoeker 2] niet in een andere woning kan verblijven of dat zijn behandeling niet in een andere woonomgeving kan worden voortgezet.
Mogelijk heeft de behandeling van [verzoeker 2] in andere omgeving zoals een opvangadres zelfs meer kans van slagen, omdat daarmee een bestaand patroon van veel alleen thuiszitten en verkeerde voorbeelden doorbroken kan worden. Dat is een van de uitkomsten van een overleg op woensdag 7 september 2016.
Op mijn verzoek heeft er op de genoemde datum namelijk een speciaal overleg, om te bezien wat te doen in dit dossier, plaatsgevonden. De heer Ter Mors, wijkagent in de Schadewijk, en de heer [getuige-deskundige] , de behandelaar van [verzoeker 2] (…) waren bij dit overleg aanwezig.
Tijdens het overleg heb ik nogmaals informatie ingewonnen en overwogen of in plaats van een woningsluiting met een waarschuwing kan worden volstaan. Op grond van nadere informatie van de politie over de grote bekendheid van de woning als verkooppunt van softdrugs bij de Osse jeugd heb ik geoordeeld dat dit niet mogelijk is. In verband met het lokale en nationale drugsbeleid, alsmede de openbare orde en veiligheid in deze kwetsbare buurt is sluiting van de woning en zekerheid over de beëindiging van de geconstateerde activiteiten gewenst.
Vervolgens is er gesproken over de mogelijkheden van de gezinsleden op het gebied van alternatieve huisvesting. De handel in drugs en de woningsluiting die dat mogelijk tot gevolg heeft zijn inmiddels opgenomen in het behandelplan van de GGZ. Hierdoor worden bezwaarden voor zover mogelijk voorbereid op wat komen gaat.
Tevens worden de eventueel benodigde hulpinstanties nu bij het traject betrokken en kan er tijdig voor de gezinsleden onderdak georganiseerd worden.
Voor [verzoeker 2] en inmiddels ook zijn vader lijkt een vorm van opvang gecombineerd met behandeling de beste optie.”
5. In het verweerschrift dat de burgemeester in het kader van de behandeling van deze voorlopige voorziening heeft ingediend, is verder onder meer het volgende vermeld:
“De woningsluiting is volgens GGZ niet (meer) onacceptabel en onverantwoord. De sluiting van de woning is onderdeel van het behandelplan (geworden). Er wordt in de begeleiding bewust toegewerkt naar het moment van sluiting. Hiervoor heb ik contact met de hulpverlener, de heer [getuige-deskundige] . De bewoners die dat nodig hebben, kunnen in een inrichting opgevangen en behandeld. De verwachting is dat het verzoekers in een inrichting beter vergaat dan in de eigen woning, omdat hulp en behandeling dichtbij zijn.”
6. Op wat verzoekers in deze procedure hebben aangevoerd, zal hierna bij de beoordeling worden ingegaan.
De beoordeling
6. De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat de gronden, die in het verzoekschrift zijn opgenomen en die de voorzieningenrechter bij uitspraak van 26 augustus 2016 al heeft verworpen, nu niet opnieuw aan de orde kunnen worden gesteld. De voorzieningenrechter zal dan ook voorbij gaan aan de stelling dat er niet in drugs is gehandeld, aan de stelling dat er niet aan minderjarigen is verhandeld en aan de stelling dat het voornemen ten onrechte alleen was gericht tot verzoeker 1 en niet ook tot de overige verzoekers.
7. 1. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat de burgemeester heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en in strijd met het verbod van ‘détournement de pouvoir’ (misbruik van bevoegdheid). Volgens verzoekers is de burgemeester lijnrecht ingegaan tegen de opdracht die de voorzieningenrechter in de uitspraak van 26 augustus 2016 heeft gegeven, door opnieuw hun bezwaar ongegrond te verklaren terwijl de burgemeester in het bestreden besluit geen nieuwe informatie te berde heeft gebracht. Alleen al daarom moet het bestreden besluit worden vernietigd, zo vinden verzoekers.
7.2.
De voorzieningenrechter volgt verzoekers daarin niet. De burgemeester heeft de opdracht gekregen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat er in de uitspraak van 26 augustus 2016 is bepaald. In de uitspraak was geoordeeld dat sprake was van een motiveringsgebrek. Wanneer de burgemeester met een aanvullende motivering tot de conclusie komt dat het primaire besluit in stand moet worden gelaten, kan zij het bezwaar opnieuw ongegrond verklaren. Het is dus niet zo, zoals verzoekers kennelijk menen, dat aan de burgemeester was opgedragen om de bezwaren gegrond te verklaren en dat de burgemeester geen ruimte meer had om tot ongegrondverklaring over te gaan. Met een juiste motivering kan immers nog altijd een ongegrondverklaring volgen. Deze grond van verzoekers wordt dus verworpen.
8.1.
Dan hebben verzoekers aangevoerd dat de burgemeester hun medische omstandigheden ook in het nieuw genomen besluit niet voldoende heeft betrokken in de belangenafweging. Daarover overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit de conclusie niet kan dragen. De burgemeester was in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2016 opgedragen om bij de belangenafweging te betrekken: de vraag of de behandeling van [verzoeker 2] kan worden voortgezet buiten de voor hem vertrouwde omgeving aan de [adres] , en de vraag waar [verzoeker 2] na de sluiting van de woning zal kunnen verblijven. Uit de hierboven in rechtsoverweging 4 geciteerde tekst van het bestreden besluit blijkt dat de burgemeester verwijst naar een overleg dat op 7 september 2016 heeft plaatsgevonden en waarbij onder anderen de heer [getuige-deskundige] (werkzaam bij de GGZ, behandelaar van [verzoeker 2] ) aanwezig was. Eén van de uitkomsten van het overleg is volgens de burgemeester dat behandeling van [verzoeker 2] mogelijk meer kans van slagen heeft in een andere omgeving, omdat daarmee een patroon van veel thuiszitten kan worden doorbroken. De heer [getuige-deskundige] , die als getuige-deskundige aanwezig was op de zitting van 10 november 2016, heeft echter met klem ontkend dat dit de uitkomst was van dat overleg. Ook heeft hij met klem ontkend dat, zoals de burgemeester in het verweerschrift heeft vermeld, tijdens dat overleg door hem is gezegd dat bewust naar een sluiting wordt toegewerkt, of dat sluiting volgens GGZ niet meer onacceptabel en niet meer onverantwoord zou zijn. Het enige wat hij heeft gezegd, is dat er rekening wordt gehouden met een sluiting in die zin, dat de mogelijk op hande zijnde sluiting in het behandelplan is vermeld. Dat is ook vereist, omdat in een behandelplan alle van belang zijnde omstandigheden, zeker de omstandigheden met grote negatieve gevolgen, moeten worden vermeld. Het vermelden in het behandelplan betekent dus niet dat de GGZ niet meer vindt dat de sluiting onacceptabel is; integendeel, zij is fel gekant tegen de woningsluiting, aldus de heer [getuige-deskundige] op de zitting van 10 november 2016.
8.3.
De voorzieningenrechter constateert dat van het overleg van 7 september 2016 geen gespreksverslag is opgemaakt. Wat er precies is gezegd, is dus niet vast te stellen. De uitlatingen die de heer [getuige-deskundige] op de zitting heeft gedaan (en die in r.o. 8.2 zijn weergegeven), zijn door de gemachtigde van de burgemeester niet weersproken. Dat betekent dat niet duidelijk is waarop de burgemeester de conclusies die zij uit het overleg van 7 september 2016 trekt, heeft gebaseerd en dat evenmin duidelijk is of die conclusies gerechtvaardigd zijn. Sterker, gelet op de gemotiveerde betwisting van de heer [getuige-deskundige] en op het ontbreken van een gespreksverslag dat die betwisting zou kunnen weerleggen, is voor de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat die conclusies gerechtvaardigd zijn.
8.4.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aan de gezondheidstoestand van [verzoeker 2] gewijde overwegingen uit het bestreden besluit nietszeggend zijn in die zin, dat er in het geheel niet uit duidelijk wordt of de behandeling van [verzoeker 2] kan worden voortgezet buiten de voor hem vertrouwde omgeving van de [adres] , en ook niet of voldoende is onderzocht waar [verzoeker 2] na de sluiting van de woning zal kunnen verblijven. Zoals in rechtsoverweging 8.3 is geoordeeld, is de overweging dat [verzoeker 2] mogelijk baat heeft bij een behandeling in een andere omgeving, niet deugdelijk onderbouwd. Verder betekent het feit dat de mogelijk op handen zijnde woningsluiting nu in het behandelplan is opgenomen – gezien de toelichting van de heer [getuige-deskundige] op de zitting – in feite niets anders dan dat de GGZ rekening houdt met een ‘worst case scenario’ (of, in de woorden van de heer [getuige-deskundige] op de zitting: “Er zal ook een plan moeten bestaan voor als de Russen ons land aanvallen, maar daar gaan we niet van uit”). Dan is in het bestreden besluit nog vermeld dat de “eventueel benodigde hulpinstanties nu bij het traject [worden] betrokken” en dat er “tijdig voor de gezinsleden onderdak georganiseerd [kan] worden”, waarbij “voor [verzoeker 2] en inmiddels ook zijn vader […] een vorm van opvang gecombineerd met behandeling de beste optie [lijkt]”. Ter zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester echter desgevraagd te kennen gegeven dat niet helder is wat dat dan precies voor opvang zou moeten zijn, sterker: hij heeft ter zitting gesteld dat het hem niet duidelijk was of er vóór 1 december, de datum van de sluiting, alternatieve huisvesting voorhanden zou kunnen zijn. Ook heeft de gemachtigde van de burgemeester op de zitting gezegd dat de gemeente Oss over een breed palet aan diensten beschikt en dat er een helpende hand kan worden geboden voor een maatwerkoplossing, maar dat hij daar op dit moment nog niets over kan zeggen. Uit het bestreden besluit wordt verder ook niet duidelijk wat is bedoeld met “de eventueel benodigde hulpinstanties” die bij het traject betrokken worden.
9.1.
Dit alles overziend, kan de voorzieningenrechter niet anders concluderen dan dat de burgemeester de opdracht die de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 26 augustus 2016 heeft gegeven, niet goed heeft uitgevoerd. Dat betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep worden gedaan. Het beroep is gegrond en de burgemeester dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van verzoekers.
9.2.
Bij het nieuw te nemen besluit zal de burgemeester dus moeten onderzoeken en onderbouwd motiveren of de behandeling van [verzoeker 2] effectief kan worden voortgezet buiten de woning aan de [adres] . De burgemeester moet in dat geval concreet vermelden waar [verzoeker 2] en zijn vader kunnen verblijven als de woning is gesloten en per wanneer de verblijflocatie beschikbaar is.
10. Omdat het beroep gegrond is, bestaat geen noodzaak meer om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
11. De voorzieningenrechter bepaalt dat de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.488,– (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 496,–, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 28 september 2016;
  • draagt de burgemeester op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is bepaald;
  • schorst het primaire besluit van 13 april 2016 tot zes weken na de verzending van het nieuwe besluit op het bezwaarschrift;
  • wijst af het verzoek om een voorlopige voorziening;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 336,– (2 x € 168,–) aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 1.488,–, te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer - Habraken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.