ECLI:NL:RBOBR:2016:6389

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
C/01/302748 / FA RK 15-7027
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na loterijwinst en de gevolgen voor terugbetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 juli 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie door de man, na de vrouw een aanzienlijke loterijprijs had gewonnen. De man verzocht de rechtbank om de alimentatie, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 700,00 per maand, te wijzigen naar nihil, omdat de vrouw niet langer behoeftig zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in [maand en jaar] een loterijprijs van € 350.000,00 had gewonnen, wat haar financiële situatie aanzienlijk verbeterde. De rechtbank overwoog dat de verhouding tussen ex-echtelieden wordt beheerst door redelijkheid en billijkheid, en dat de vrouw zich rekenschap moest geven van de financiële situatie van de man, die beperkt was.

De rechtbank concludeerde dat de vrouw, gezien haar loterijwinst, niet langer behoeftig was en dat zij in zekere mate had moeten interen op haar gewonnen bedrag om in haar onderhoud te voorzien. De rechtbank oordeelde dat de vrouw vanaf het moment van ontvangst van de loterijprijs niet langer recht had op alimentatie. De rechtbank hield rekening met de ingrijpende gevolgen van de terugbetaling van onverschuldigd betaalde alimentatie en bepaalde dat de vrouw niet hoefde terug te betalen voor de periode tot de indiening van het verzoekschrift. De ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie werd vastgesteld op [datum]. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/302748 / FA RK 15-7027
Uitspraak : 18 juli 2016
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.A.J. Dappers,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.E. Frenken,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 23 december 2015;
  • het verweerschrift van de vrouw, tevens houdende een zelfstandig verzoek;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • de brief (met producties) van mr. Frenken van 27 mei 2016;
  • de brief (met producties) van mr. Dappers van 2 juni 2016.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 juni 2016. Verschenen zijn partijen en hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank
’s-Hertogenbosch van [datum] is tussen hen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op [datum] is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking is de man veroordeeld om aan de vrouw met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een onderhoudsbijdrage te betalen van € 700,00 per maand.
2.3.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de partneralimentatie per
1 januari 2015 € 733,46 per maand.

3.Het verzoek, verweer en zelfstandig verzoek

3.1.
De man verzoekt op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift omschreven wijziging van de beschikking van [datum] voor wat betreft de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, aldus dat deze bijdrage op nihil wordt gesteld met ingang van [datum] , althans met ingang van
1 juni 2015, althans met ingang van de datum van indiening van het onderhavige verzoekschrift, althans op een bedrag dat en met ingang van een datum die de rechtbank juist acht. De man stelt
dat voormelde beschikking als gevolg van gewijzigde omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.
De vrouw voert verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek verhoging van de eerder vastgestelde alimentatie.

4.De beoordeling

Wijziging van omstandigheden

4.1.
Uit de inhoud van de processtukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw in [maand en jaar] een grote loterijprijs heeft gewonnen en dat de man sinds 1 juni 2015 niet langer werkzaam is. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en zal partijen ontvangen in hun verzoeken tot wijziging van de partneralimentatie.
Behoefte
4.2.
De man heeft gesteld dat de vrouw niet langer behoeftig is, omdat zij enerzijds eigen inkomsten geniet en anderzijds een loterijprijs van € 350.000,00 heeft gewonnen in [jaar] waarmee zij een comfortabel leven kan leiden. De vrouw stelt dat zij nog altijd behoeftig is en dat de huidige bijdrage van de man in dat kader ontoereikend is.
4.3.
De rechtbank overweegt dat ter zitting de behoeftigheid en behoefte van de vrouw zijn besproken. Daaruit is gebleken dat niet in geschil is dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 30.506,54 bruto per jaar (in 2016) bedraagt en dat haar behoefte aan een bijdrage van de man, na aftrek van haar inkomen uit uitkering € 16.334,54 bruto per jaar (€ 1.361,21 per maand) bedraagt. Een van de vragen is of de vrouw geacht moet worden daarin zelf te kunnen voorzien uit de door haar ontvangen loterijprijs en of dit ook van haar kan worden gevergd.
4.4.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat de verhouding tussen ex-echtelieden beheerst wordt door de redelijkheid en billijkheid en dat zij zich over en weer, zeker in het kader van de onderhoudsverplichting rekenschap moeten geven van elkaars gerechtvaardigde belangen. De man heeft daarop ook gewezen door te stellen dat de vrouw verstandig met haar loterijprijs had moeten omgaan en daarbij ook een verantwoordelijkheid had jegens hem. De vrouw heeft in haar verweerschrift onder nummer 13 gesteld dat partijen in het kader van de echtscheiding een partneralimentatie van € 700,00 per maand zijn overeengekomen en dat daarbij de draagkracht van de man de begrenzende factor was. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw dus wist dat de financiële situatie van de man beperkt was. Met de man is de rechtbank dan ook van oordeel dat de vrouw zich daarvan rekenschap had moeten geven toen zij anderhalf jaar na de echtscheidingsbeschikking de loterijprijs won. Gezien deze bekende en beperkte financiële situatie van de man is de rechtbank tevens van oordeel dat van de vrouw gevergd mocht worden dat zij (in zekere mate) zou interen op het bedrag van haar loterijprijs om in haar aanvullende behoefte te voorzien. Uit de overgelegde stukken en de toelichting van de vrouw ter zitting blijkt echter dat de vrouw een andere keuze heeft gemaakt.
4.5.
De vrouw heeft gesteld dat zij allereerst kansspelbelasting moest betalen over haar loterijprijs zodat daarvan netto € 248.500,00 resteerde. De man heeft dat niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De vrouw heeft vervolgens gesteld dat dit bedrag, gelet op de door haar als productie 7 in het geding gebrachte bankafschriften waarop een beperkt saldo zichtbaar is, niet meer aanwezig is. Ter zitting heeft zij er aanvullend op gewezen dat zij ook haar aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2014 heeft overgelegd waaruit blijkt dat dit haar (naar de rechtbank begrijpt: enige) bankrekeningen zijn. De rechtbank neemt op basis van het voorgaande aan dat van de loterijprijs die de vrouw in [maand en jaar] heeft gewonnen (met een netto waarde van € 248.500,00) op 1 januari 2014 nog slechts € 34.970,00 resteerde, waarbij de rechtbank er vanuit gaat dat de vrouw op het moment van ontvangst van de loterijprijs geen spaargeld had. De vrouw heeft in ruim een jaar tijd dus (minimaal)
€ 213.530,00 gespendeerd. De vrouw heeft daarover ter zitting verklaard dat zij de gelden heeft besteed aan het aflossen van (niet nader genoemde) schulden, advocaatkosten, huishoudelijke apparaten en vakanties en dat zij van de gelden heeft geleefd. De man heeft erop gewezen dat er geen bewijsstukken zijn ingebracht van de bestedingen en gesteld dat de vrouw ook na het doen van enkele nuttige uitgaven van de geldprijs nog goed had kunnen leven van het restant. De rechtbank volgt de man in die stelling en is, gezien het voorgaande uitgangspunt over de wijze waarop ex-echtelieden zich jegens elkaar moeten verhouden, van oordeel dat de omstandigheid dat de vrouw - zoals zij stelt, maar niet onderbouwt - haar prijs nagenoeg volledig heeft besteed aan niet nader geconcretiseerde uitgaven voor haar eigen rekening en risico moet komen. De rechtbank acht de vrouw dan ook vanaf het moment dat zij de geldprijs ontving niet langer behoeftig en zal het verzoek van de man op dit onderdeel toewijzen en dat van de vrouw afwijzen. De draagkracht van de man behoeft dan ook geen bespreking meer.
Ingangsdatum
4.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag met ingang van welke datum de gewijzigde bijdrage dient te worden vastgesteld. De rechtbank overweegt als volgt.
4.8.
De behoedzaamheid waarmee de rechter van zijn bevoegdheid tot wijziging van een bij eerdere uitspraak vastgestelde onderhoudsbijdrage over een periode in het verleden gebruik dient te maken brengt mee dat, in geval zodanige wijziging ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in die periode in feite is betaald of verhaald, naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd moet worden beoordeeld of en in hoeverre in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd. In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat de onverschuldigdheid en de daaruit voortvloeiende verplichting tot terugbetaling van hetgeen, als gevolg van een wijziging van de onderhoudsbijdrage overeenkomstig hiervoor onder 4.5. is overwogen teveel is betaald, voor de vrouw, gezien de omvang van het betrokken bedrag, ingrijpend is, zodat de rechtbank dient te beoordelen of deze terugbetaling van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat indien de vrouw, zoals van haar mocht worden verwacht, de man tijdig en volledig over de door haar ontvangen geldprijs had geïnformeerd, waarna rekening kon worden gehouden met de gevolgen voor de alimentatie, het bedrag van de terugbetaling minder omvangrijk zou zijn geweest. Daartegenover staat dat de man de gevolgen van zijn beslissing om met zijn onderhavig wijzigingsverzoek langere tijd te wachten, ook nadat hij op de hoogte was van de door de vrouw gewonnen geldprijs, niet ten volle op de vrouw kan afwentelen. De vrouw heeft in dat verband aangevoerd dat het bedrag is gespendeerd en dat er geen noemenswaardig bedrag meer op haar bankrekeningen staat, ten bewijze waarvan zij afschriften van deze rekeningen heeft overgelegd alsmede de daarmee samenhangende belastingaanslagen. De man heeft weliswaar gesteld dat er meer rekeningen kunnen zijn dan de door de vrouw opgevoerde, maar heeft deze stelling niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat de vrouw thans geen (noemenswaardig) inkomen uit de geldprijs meer over heeft en is van oordeel dat niet van haar kan worden gevergd dat de vrouw met het oog op de terugbetaling schulden aangaat.
4.9.
Gelet hierop zal de rechtbank de ingangsdatum van de bij deze te wijzigen onderhoudsbijdrage bepalen op [datum] , maar daarbij bepalen dat hetgeen feitelijk
- al dan niet door inhouding wegens het inmiddels door de vrouw gelegde loonbeslag - reeds aan alimentatie door de man is voldaan tot de datum waarop het verzoekschrift door de rechtbank is ontvangen, niet door de vrouw behoeft te worden terugbetaald. Vanaf de datum waarop de man zijn verzoekschrift heeft ingediend heeft de vrouw redelijkerwijs rekening kunnen houden met een wijziging van de alimentatie.
4.10.
Gelet op het vorenstaande dient als volgt te worden beslist.
Proceskosten
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van [datum] , voor wat betreft de daarbij vastgestelde bijdrage, door de man te voldoen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw aldus, dat deze bijdrage met ingang van [datum] nader wordt bepaald op nihil, waarbij de tot 23 december 2015 reeds door de man betaalde bijdrage niet door de vrouw behoeft te worden terugbetaald;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af;
5.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 18 juli 2016.
Conc: ivo
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op
andere wijze bekend is geworden.