In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 oktober 2016 uitspraak gedaan over de vaststelling van kinderalimentatie. De partijen, een vrouw en een man, hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van een minderjarige, geboren op 25 februari 2015. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over het kind en verzoekt de rechtbank om de man te verplichten bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind met een bedrag van € 176,00 per maand. De man verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat hij slechts in staat is om € 25,00 per maand te betalen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen nooit hebben samengewoond en dat de behoefte van het kind moet worden berekend op basis van het inkomen van de vrouw in 2015, het geboortejaar van het kind. De vrouw heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.063,00 per maand, terwijl de man in 2015 geen inkomen had. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 407,01 per maand, rekening houdend met oppaskosten voor gastouderopvang.
De rechtbank heeft de draagkracht van beide partijen beoordeeld. De man heeft een netto inkomen van € 1.436,00 per maand, wat hem in staat stelt om een bijdrage van € 112,00 per maand te betalen. De vrouw heeft een draagkracht van € 335,93 per maand. Na vergelijking van de draagkracht van beide partijen heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 101,77 per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift op 2 mei 2016. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.