Overwegingen
1. De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiser, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 28 april 2015 tot wijziging van het bestreden besluit wat betreft de boete. Eiser heeft geen belang gesteld bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit voor zover daarin de boete van € 900,00 werd gehandhaafd. Het beroep tegen het bestreden besluit voor zover het de daarin gehandhaafde boete betreft, zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Eiser heeft na de afgifte van het besluit van 28 april 2015 aangegeven zijn beroep te willen handhaven. Eiser heeft daarbij aangegeven dat het gewijzigde besluit nog niet tegemoet komt aan al zijn bezwaren, waaronder het feit dat eiser zich niet kan verenigen met de hoogte van de terugvordering.
2. Naar aanleiding van de vraagstelling van de rechtbank van 11 maart 2016 heeft verweerder zijn standpunt herzien. Verweerder is thans van mening dat eisers werkzaamheden als zelfstandige in de week van 9 september 2013 niet van invloed kunnen zijn op eisers recht op WW-uitkering in die week. Dat is van invloed op het terug te vorderen bedrag en daarmee ook op de hoogte van de boete. De ingangsdatum van de herziening komt volgens verweerder later te liggen, namelijk op 30 september 2013. Vanaf die datum moet rekening worden gehouden met 4,5 gewerkte uren als zelfstandige (in plaats van 5 gewerkte uren als zelfstandige). In de week van 30 september 2013 tot en met 6 oktober 2013 is het WW-recht (gedeeltelijk) herleefd, omdat eiser in die week 33 uur heeft gewerkt. Verweerder hanteert daarbij een kalenderwekensystematiek.
3. Eiser voert aan dat de terugvordering beperkt moet blijven tot de periode vanaf 11 november 2013. Pas in de week van 11 november 2013 is verlies van het werknemerschap aan de orde, gelet op de factuur met factuurnummer 1020046 betreffende een reparatie die is verricht op 14 november 2013. Eiser kan zich vinden in het toerekenen van 5 gewerkte uren als zelfstandige aan die week.
Eiser stelt dat hij met de werkzaamheden die hij als zelfstandige op 30 september 2013 heeft verricht, niet zijn werknemerschap heeft verloren, omdat deze uren gemaakt zijn voorafgaand aan het intreden van de werkloosheid op 1 oktober 2013. Hij betwist niet dat in de week van 30 september 2013 tot en met 6 oktober 2013 geen recht op uitkering is ontstaan.
4. De rechtbank stelt vast dat, blijkens het door eiser op 26 oktober 2013 ondertekende inkomstenformulier WW, eiser 8 uur heeft gewerkt in loondienst op maandag 30 september 2013, 4 uur en 15 minuten op dinsdag 1 oktober 2013, 8 uur op woensdag 2 oktober 2013, 8 uur op donderdag 3 oktober 2013 en 4 uur en 45 minuten op vrijdag 4 oktober 2013. Tussen partijen is dit niet in geschil. Evenmin is in geschil dat eiser op 30 september 2013 4,5 uur als zelfstandige heeft gewerkt. Wat tussen partijen in geschil is, is, of eiser door deze gewerkte uren als zelfstandige, zijn werknemerschap voor deze uren heeft verloren.
5. Artikel 8, eerste en tweede lid, van de WW luidt als volgt:
1 Een persoon wiens dienstbetrekking geheel of gedeeltelijk is geëindigd, behoudt de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd, behalve als die werkzaamheden worden aangemerkt als vrijwilligerswerk.
2 In afwijking van het eerste lid behoudt een persoon de hoedanigheid van werknemer voor zover het aantal uren in een kalenderweek waarop hij werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep verricht niet hoger is dan het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarop hij deze werkzaamheden verrichtte in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het moment waarop de werkzaamheden in dienstbetrekking, waaruit de werknemer werkloos is geworden, eindigden.
6. In artikel 16, zevende lid, van de WW is bepaald dat voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen de maandag de eerste dag van de kalenderweek is.
7. Uit artikel 8, tweede lid, van de WW leidt de rechtbank af dat
per kalenderweekmoet worden bezien of de betrokkene werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep heeft verricht. Indien in een bepaalde kalenderweek dergelijke werkzaamheden zijn verricht, verliest betrokkene zijn hoedanigheid van werknemer per de eerste dag van die kalenderweek (een maandag). In dit geval betekent dit dat eiser vanaf 30 september 2013 zijn werknemerschap voor 4,5 uur heeft verloren. Verweerder mag daarom eisers WW-uitkering per deze datum herzien.
8. Het beroep tegen het bestreden besluit, zoals dit is gewijzigd bij besluit van 28 april 2015, is gegrond. Verweerder heeft eisers WW-uitkering ten onrechte herzien met ingang van 9 september 2013. Daardoor is ook het terugvorderingsbedrag en de boete op een te hoog bedrag vastgesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit zoals dit is gewijzigd bij besluit van 28 april 2015. Omdat de rechtbank aanneemt dat verweerder, met inachtneming van deze uitspraak, in staat is het terugvorderingbedrag en de hoogte van de boete op de juiste wijze vast te stellen en dat daarover geen geschil tussen partijen zal ontstaan, ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep ten dele niet-ontvankelijk verklaart en ten dele gegrond, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt
€ 496,00, wegingsfactor 1).