In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 14 oktober 2016, werd een verzoek om voorlopige voorziening behandeld in een bestuursrechtelijke zaak. De verzoeker, een eigenaar van een hoekwoning, was aangesproken door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven om een overtreding op zijn perceel te beëindigen. Dit betrof een vrijstaand bijgebouw dat zonder omgevingsvergunning was gerealiseerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat bij de bepaling van de omvang van het achtererfgebied, zoals bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), de aanbouwde keuken geen rol speelt bij het bepalen van de voorgevel. Echter, de keuken maakt wel deel uit van het hoofdgebouw, wat betekent dat deze wel moet worden meegenomen bij het bepalen van de lijn die evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente het achtererfgebied en bebouwingsgebied onjuist had vastgesteld. De rechter oordeelde dat zowel de commissie voor de bezwaarschriften als het college van burgemeester en wethouders de juiste weergave van het achtererfgebied hadden miskend. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om opnieuw op bezwaar te beslissen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het primaire besluit geschorst totdat er opnieuw op bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, waarbij de gemeente werd opgedragen het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de ruimtelijke ordening en de rol van bijgebouwen in de context van omgevingsvergunningen.