ECLI:NL:RBOBR:2016:5720

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
16_2572
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omvang van het achtererfgebied bij een hoekperceel en de rol van een aanbouw in het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 14 oktober 2016, werd een verzoek om voorlopige voorziening behandeld in een bestuursrechtelijke zaak. De verzoeker, een eigenaar van een hoekwoning, was aangesproken door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven om een overtreding op zijn perceel te beëindigen. Dit betrof een vrijstaand bijgebouw dat zonder omgevingsvergunning was gerealiseerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat bij de bepaling van de omvang van het achtererfgebied, zoals bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), de aanbouwde keuken geen rol speelt bij het bepalen van de voorgevel. Echter, de keuken maakt wel deel uit van het hoofdgebouw, wat betekent dat deze wel moet worden meegenomen bij het bepalen van de lijn die evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente het achtererfgebied en bebouwingsgebied onjuist had vastgesteld. De rechter oordeelde dat zowel de commissie voor de bezwaarschriften als het college van burgemeester en wethouders de juiste weergave van het achtererfgebied hadden miskend. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om opnieuw op bezwaar te beslissen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het primaire besluit geschorst totdat er opnieuw op bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, waarbij de gemeente werd opgedragen het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de ruimtelijke ordening en de rol van bijgebouwen in de context van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 16/2572 en SHE 16/2623
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 oktober 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: M.L.M. Lammerschop).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker gelast binnen 8 weken na verzending van het besluit de overtreding op het perceel [adres] te beëindigen. Indien niet tijdig aan de lastgeving is voldaan verbeurt verzoeker een dwangsom van € 1.000,00 per week dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 10.000,00. Verweerder heeft verzoeker tevens gelast binnen 8 weken na verzending van het besluit de op het perceel [adres] gestalde auto's uit de voortuin te verwijderen.
Bij besluit van 11 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de motivering dat voor het bijgebouw een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen noodzakelijk is aangepast en de last onder dwangsom met betrekking tot het stallen van auto's ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (SHE 16/2623) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SHE 16/2572).
Bij fax van 29 augustus 2016 heeft verweerder zich bereid verklaard de begunstigingstermijn ter verlengen tot 2 weken nadat op het verzoek om een voorlopige voorziening uitspraak is gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2016. Verzoeker is verschenen in persoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoeker is aangeschreven om het op zijn perceel gebouwde vrijstaande bijgebouw te verwijderen omdat dit zonder omgevingsvergunning is gerealiseerd. De hoekwoning van verzoeker dateert uit 1975. Aan de zijkant en achterkant is in 1980 een keuken aangebouwd, waarvoor bouwvergunning is verleend. Partijen verschillen van mening over welk gedeelte van het perceel als achtererf en bebouwingsgebied moet worden aangemerkt en daaruit voorvloeiend over hoeveel verzoeker mag bouwen zonder omgevingsvergunning.
3. Op grond van artikel 1, eerste lid van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is het achtererfgebied het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
4. Uit de toelichting op het Bor blijkt dat aan - en uitbouwen die zich aan de zijgevel van een hoofdgebouw bevinden, in beginsel geen rol spelen bij het bepalen van de voorgevel. Alleen in geval een dergelijke aan - of uitbouw een uitbreiding vormt van de hoofdmassa van het hoofdgebouw, wordt het geveldeel aan de voorkant van die desbetreffende uitbreiding mede aangemerkt als voorgevel. Dat zal achter alleen aan de orde zijn indien sprake is van een geheel in architectuur van de hoofdmassa van het hoofdgebouw geïntegreerde uitbreiding die alle bouwlagen van het hoofdgebouw betreft.
5. De keuken is aan de zijkant en achterkant van de woning (uit)gebouwd, beslaat 1 woonlaag en heeft een plat dak, waardoor er geen sprake is van een geheel in architectuur van de hoofdmassa van het hoofdgebouw geïntegreerde uitbreiding die alle bouwlagen van het hoofdgebouw betreft. Voor het bepalen van de voorgevel van de woning als bedoeld in artikel 1, eerste lid van bijlage II van het Bor, speelt deze uitbreiding dus geen rol.
6. Op grond van artikel 1, eerste lid van bijlage II van het Bor is het hoofdgebouw het gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
7. Voor het bepalen van de lijn die evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied als bedoeld in artikel 1, eerste lid van bijlage II van het Bor, moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet alleen het oorspronkelijk hoofdgebouw worden betrokken, maar ook de aangebouwde keuken. De keuken is immers ook een gedeelte van het gebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van het perceel en behoort daarmee tot het hoofdgebouw. De lijn die evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar gebied mag het hoofdgebouw op grond van artikel 1, eerste lid van bijlage II van het Bor echter niet opnieuw doorkruisen.
8. Dit betekent dat het achtererfgebied bestaat uit het hoofdgebouw gerekend achter de lijn die de voorgevel van het hoofdgebouw doorkruist op 1 m daarachter. Daarbij moet rekening worden gehouden de uitbreiding waarin de keuken is gerealiseerd en de gehele tuin achter het hoofdgebouw en de keuken. De voorzieningenrechter oordeelt daarmee dat geen der partijen op enig moment een juiste weergave van het achtererfgebied heeft gegeven. Zowel de commissie voor de bezwaarschriften alsook verweerder hebben dit, de laatste met zijn -weliswaar in beroep gewijzigde- standpunt(en) over wat het achtererfgebied is, miskend.
9. Op grond van artikel 1, eerste lid van bijlage II van het Bor is het bebouwingsgebied het achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
10. Dat betekent dat het bebouwingsgebied bestaat uit het gehele deel van het perceel waarop de keuken is gebouwd en de gehele achtertuin. Verweerder heeft - in zijn oorspronkelijke standpunt zoals dat blijkt uit één van de drie op de hoorzitting overgelegde tekeningen - daarvan ten onrechte de oppervlakte van het deel van de keuken vóór de lijn die de keuken doorkruist op 1 m achter de voorkant van de keuken af getrokken. Hiervoor werd reeds overwogen dat de keukenuitbouw niet wordt betrokken bij het bepalen van de voorkant van het hoofdgebouw.
11. Nu verweerder het achtererfgebied en bebouwingsgebied op onjuiste wijze heeft vastgesteld, bestaat er aanleiding het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat verweerder opnieuw op bezwaar moet beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder zal verder opnieuw moeten berekenen hoeveel verzoeker vergunningsvrij mag bouwen.
12. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding het primaire besluit te schorsen totdat opnieuw op bezwaar is beslist.
13. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart en het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht vergoed.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit totdat opnieuw op bezwaar is beslist;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 336,00 aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 oktober 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.