ECLI:NL:RBOBR:2016:5314

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
01/860228-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens schending van het vertrouwensbeginsel

Op 14 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging van een slachtoffer op 11 november 2015 in Helmond. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Dit besluit is genomen omdat de officier van justitie in een eerder stadium aan de raadsman van de verdachte had medegedeeld dat de tenlastelegging die op dat moment voorlag, de definitieve tenlastelegging was. Deze mededeling wekte bij de verdachte en haar raadsman het gerechtvaardigde vertrouwen dat de vervolging zou plaatsvinden op basis van die tenlastelegging.

Echter, de officier van justitie heeft later een nieuwe dagvaarding uitgebracht met andere feiten die betrekking hebben op hetzelfde incident. De rechtbank oordeelde dat dit in strijd was met de beginselen van een behoorlijke procesorde. De verdediging had zich op basis van de eerdere mededeling van de officier van justitie voorbereid op de zaak, en de wijziging van de tenlastelegging zonder voorafgaande waarschuwing was in strijd met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de rechtszekerheid van de verdachte in het geding was.

De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in het strafproces en de verplichting van het openbaar ministerie om de rechten van de verdachte te respecteren. De rechtbank heeft de zaak op tegenspraak behandeld en het vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/860228-16
Datum uitspraak: 14 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 september 2016.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 augustus 2016. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zij op of omstreeks 11 november 2015 te Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door op/tegen het hoofd en/of andere lichaamsdelen van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
2. zij op of omstreeks 11 november 2015 te Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of alleen, meermalen, althans eenmaal [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) opzettelijk dreigend een mes ter hand gepakt en/of dat mes getoond en/of die [slachtoffer] gedwongen om in een auto plaats te nemen en/of die [slachtoffer] voortdurend toegeschreeuwd en/of -kort en zakelijk weergegeven- die [slachtoffer] toegeroepen en/of toegeschreeuwd dat ze hem dood zouden maken en hem in het kanaal zouden gooien;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van de gehele tenlastelegging het volgende aangevoerd.
Verdachte wordt een mishandeling en bedreiging van [slachtoffer] op 11 november 2015 verweten. Dit zijn feiten die samenhangen met de verdenking onder parketnummer 01/865133-15. In die laatste zaak heeft de raadsman na de zitting van 24 februari 2016 contact gehad met de officier van justitie over de vraag wat de definitieve tenlastelegging in die zaak inhield, zodat de raadsman kon beslissen over de bij de rechter-commissaris te horen getuigen. Volgens de raadsman is op dat moment door de toenmalige officier van justitie medegedeeld dat de tenlastelegging zoals die er op dat moment lag, als definitieve tenlastelegging kon worden beschouwd.
Vervolgens heeft de officier van justitie op de zitting van 18 mei 2016 gevorderd dat de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 01/865133-15 in die zin gewijzigd wordt dat – voor zover hier van belang – als feit 2 wordt toegevoegd de mishandeling van [slachtoffer] op 11 november 2015 en als feit 3 de bedreiging van [slachtoffer] op 11 november 2015. Gelet op de eerder gedane mededeling van de officier van justitie heeft de raadsman zich tegen deze wijziging verzet met een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Nu heeft de officier van justitie op 18 augustus 2016 een nieuwe dagvaarding met parketnummer 01/860228-16 doen uitgaan met daarop dezelfde feiten als op de eerdere vordering wijziging tenlastelegging in zaak 01/865133-16.
De raadsman stelt dat verdachte op grond van het vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat het bij de verdenking zou blijven zoals op de oorspronkelijke dagvaarding met parketnummer 01/865133-15. De officier van justitie moet daarom in de onderhavige zaak niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is, op grond van hetgeen de toenmalige officier van justitie hem daarover heeft medegedeeld, van oordeel dat hij ontvankelijk is in de vervolging. Er zijn slechts toezeggingen gedaan ten aanzien van het juridische punt dat de destijds uitgebrachte voorlopige tenlastelegging met betrekking tot feit 2 nooit een voorlopige tenlastelegging had mogen zijn, omdat voor dat feit geen bewaring gold. De toezegging zag dus slechts op het feit dat die dagvaarding als een definitieve dagvaarding moest worden beschouwd. Er is geen sprake geweest van schending van het vertrouwensbeginsel door nu met een andere dagvaarding nog andere feiten ten laste te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een voorlopige tenlastelegging met parketnummer 01/865133-15 is uitgebracht, waarop twee feiten staan die beide betrekking hebben op een incident met [slachtoffer] op 11 november 2015, te weten een poging moord/doodslag (feit 1) en de diefstal van een gsm (feit 2). De officier van justitie heeft op de zitting van 18 mei 2016 gevorderd dat de tenlastelegging in die zaak in die zin wordt gewijzigd dat – voor zover hier van belang – als feit 2 wordt toegevoegd de mishandeling van [slachtoffer] op 11 november 2015 en als feit 3 de bedreiging van [slachtoffer] op 11 november 2015, kennelijk met achterwege laten van het oorspronkelijke feit 2, de diefstal van de gsm. De rechtbank heeft de beslissing op die vordering aangehouden, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij zijn ambtsgenoot navraag te doen naar de gestelde toezeggingen.
Uit hetgeen ter terechtzitting van heden door de officier van justitie en de raadsman is gezegd stelt de rechtbank vast dat er tussen de raadsman en de officier van justitie na de zitting van 24 februari 2016 telefonisch contact is geweest over de definitieve verdenking, met het oog op het horen van getuigen en de te stellen vragen bij de rechter-commissaris. Door de toenmalige officier van justitie is daarbij medegedeeld dat de tenlastelegging die op dat moment voorlag, de definitieve tenlastelegging was. De uitleg die de officier van justitie heden aan die opmerking van de toenmalige officier van justitie geeft, namelijk dat het alleen ten aanzien van het juridische punt over de toelaatbaarheid van een voorlopige dagvaarding ging, acht de rechtbank niet aannemelijk. De uitlating werd juist gedaan in een gesprek waarin duidelijk moest worden waarvoor verdachte vervolgd zou worden, zodat de verdediging daarop de onderzoekswensen kon bepalen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de officier van justitie met voornoemde opmerking, wetende welke feiten er op de voorlopige tenlastelegging stonden, het gerechtvaardigde vertrouwen bij verdachte en haar raadsman gewekt dat de definitieve verdenking bestond uit hetgeen op de tenlastelegging met parketnummer 01/865133-15 stond.
Door een nieuwe dagvaarding uit te brengen met twee andere feiten die hetzelfde incident betreffen, heeft het openbaar ministerie naar het oordeel van de rechtbank de beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden.
De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

DE UITSPRAAK

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 14 september 2016.