ECLI:NL:RBOBR:2016:5310

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
01/865133-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord/doodslag en diefstal na tegenstrijdige verklaringen van het slachtoffer

Op 28 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord/doodslag en diefstal. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 29 januari 2016, en de rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk beroven van het leven van het slachtoffer, alsook van diefstal van een gsm. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer, die tegenstrijdig waren, onvoldoende ondersteund gezien door andere bewijsmiddelen. Tijdens de zittingen op 24 februari, 18 mei en 14 september 2016 is het bewijs besproken, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 42 maanden eiste voor de verdachte. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de poging tot moord/doodslag en de diefstal. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven, en de kosten van de benadeelde partij werden op nihil vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/865133-15
Datum uitspraak: 28 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 februari 2016, 18 mei 2016 en 14 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 januari 2016. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 14 september 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. zij op of omstreeks 11 november 2015 te Helmond, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboren [1968] ) opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
  • met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, in elk geval eenmaal, in diens hals en/of elders in diens lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of
  • een (auto)gordel om de hals van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of (vervolgens) die (auto)gordel (krachtig) heeft aangetrokken en/of een verwurging heeft aangelegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 11 november 2015 te Helmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gsm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] geprobeerd heeft slachtoffer [slachtoffer] te vermoorden. De officier van justitie gaat daarbij uit van de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] , die op onderdelen ondersteund wordt door de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] . De officier van justitie heeft voorts vrijspraak gevorderd van de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal.
De officier van justitie eist ten aanzien van feit 1 een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
Tevens vordert de officier van justitie een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (met uitzondering van de posten tandartskosten en batterij gsm), hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

Verdachte ontkent het haar ten laste gelegde. De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit. Ten aanzien van feit 1 ontbreekt volgens de raadsman overtuigend bewijs, gelet op de zeer wisselende verklaringen van aangever. Het dossier bevat geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde zou hebben begaan.
Gelet op de bepleite vrijspraak moet benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Vrijspraak feit 1.

Uit het dossier maakt de rechtbank op dat [slachtoffer] in de nacht van 11 november 2015 met zware verwondingen door de politie werd aangetroffen. Gelet op de soort verwondingen is niet uit te sluiten dat deze met een (groot) mes zijn toegebracht.
[slachtoffer] was dermate gewond dat hij naar het ziekenhuis werd overgebracht. In zijn eerste, die ochtend afgelegde, verklaring verklaart [slachtoffer] dat hij niet weet hoe hij aan het letsel komt. Een dag later verklaart hij dat [medeverdachte] hem heeft gestoken en dat dit was voordat [persoon] ook in de auto stapte. In een enkele dagen daarna afgelegde verklaring heeft hij verklaard dat [persoon] reeds in de auto zat en het steken gezien moet hebben. Op 18 januari 2016 verklaart verdachte dat hij door [medeverdachte] is gestoken. Hij noemt dan een andere locatie waar dit plaatsvond als in zijn verklaring van 12 november 2015.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de omstandigheden waaronder [slachtoffer] moest verklaren en het zeer wel mogelijk is dat zijn herinneringen aan deze nacht na verloop van tijd zijn teruggekomen, dienen deze verklaringen, indien de rechtbank deze voor het bewijs wil gebruiken, gelet op de hiervoor genoemde tegenstrijdigheden, wel behoedzaam te worden bezien.
Gelet op het voorgaande dienen deze verklaringen door voldoende andere bewijsmiddelen te worden geschraagd, om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging moord te kunnen komen.
De rechtbank constateert dat deze schraging in onvoldoende mate in het dossier voorhanden is.
Er zijn door alle personen die bij [slachtoffer] in de auto hebben gezeten verklaringen afgelegd. De rechtbank stelt vast dat uit geen van deze verklaringen een ondersteuning van de verklaringen van [slachtoffer] volgt, voor wat betreft het in het kader van de verdenking jegens verdachte meest bezwaarlijke deel van diens verklaringen, te weten dat [slachtoffer] gestoken is en wie dit heeft gedaan.
Hoe onbevredigend het ook moge zijn, niet valt vast te stellen of [slachtoffer] door een ander gestoken is en wie dat dan zou zijn, of dat hij mogelijk zichzelf heeft verwond. Gelet daarop kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen wat er in de nacht van 11 november 2015 met het slachtoffer [slachtoffer] is gebeurd.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde.

Vrijspraak feit 2.

Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van de haar ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 11 maart 2016 reeds geschorst.
Ten aanzien van feit 1, 2:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 28 september 2016.