ECLI:NL:RBOBR:2016:5036

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
01/845198-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met levensgevaar in appartementencomplex te Helmond

Op 12 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 maart 2016 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn appartement in Helmond. De verdachte, die lijdt aan verschillende psychische stoornissen, heeft zijn gordijnen doordrenkt met spiritus en deze in brand gestoken, terwijl er meerdere mensen in de omliggende appartementen aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen aanwezig was, evenals gemeen gevaar voor goederen. De verdachte heeft erkend de brand te hebben gesticht, maar zijn verdediging stelde dat er geen levensgevaar voor anderen was. De rechtbank oordeelde echter dat de kans op rookvergiftiging en letsel voor omwonenden reëel was, gezien de omstandigheden van de brand. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 1 jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, waaronder klinische opname in een forensisch psychiatrische instelling. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak van behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845198-16
Datum uitspraak: 12 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1953] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd te: PI Vught (PPC), Lunettenlaan 501.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 juni 2016 en 29 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 juni 2016
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2016 in de gemeente Helmond, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk in een appartement althans woning, gelegen aan de [adres] open vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemd appartement, althans verschillende goederen zich bevindende in voornoemd appartement geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten voor één of meer personen, aanwezig in (een) belendend(e) appartementen en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor (goederen in) het appartement [adres] en/of één of meer belendend(e) appartement(en) te duchten was;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Verdachte heeft erkend op dinsdag 15 maart 2016 omstreeks 09.02 uur brand te hebben gesticht in zijn benedenwoning aan de [adres] te Helmond. Verdachte heeft zijn gordijnen doordrenkt met spiritus en in brand gestoken waarna hij zijn woning heeft verlaten. Zowel in de naastgelegen appartementen als in de bovengelegen appartementen waren personen aanwezig. De rechtbank dient onder meer de vraag te beantwoorden of er door het handelen van de verdachte sprake is geweest van het duchten van levensgevaar, dan wel zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen en daarnaast of er sprake is geweest van gemeen gevaar voor goederen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van het duchten van levensgevaar voor anderen. Uit het brandonderzoek is van een en ander niet gebleken. Het risico op rookontwikkeling waardoor levensgevaar te duchten was, heeft zich niet verwezenlijkt. In het dossier zijn geen bewijsmiddelen aanwezig waaruit kan worden afgeleid dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen heeft bestaan. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van het duchten van gemeen gevaar voor goederen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. De woning waar verdachte brand heeft gesticht, was gelegen op de begane grond van een uit drie woonlagen bestaand complex. Vast staat dat de bewoners van de naastgelegen en bovengelegen appartementen thuis waren op het moment van de brandstichting. Zij hebben adequaat gereageerd door de brand direct aan de hulpdiensten te melden. Weliswaar was de kans dat de brand zich zou uitbreiden naar omliggende appartementen gering nu het appartement deel uitmaakt van een betonnen woonblok, echter de rook had bij een verdere ontwikkeling van de brand kunnen toenemen en uiteindelijk mogelijk kunnen leiden tot een rookvergiftiging bij (één van) de omwonenden. Een rookvergiftiging kan leiden tot ernstig letsel en/of de dood van de betrokkene. Dat dit risico aanwezig was blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de brandweer genoodzaakt is geweest een bovengelegen appartement te ventileren nu de rook reeds naar binnen was geslagen. Nu er veel personen thuis waren op het moment dat de verdachte de brand in de woning stichtte, bestond de reële mogelijkheid dat de personen die zich in de boven- en naastgelegen appartementen bevonden door de brandstichting letsel zouden oplopen en/of het leven zouden verliezen. Het blussen van de brand door de brandweer was noodzakelijk om uitbreiding van de brand en verdere rookontwikkeling te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande naar algemene ervaringsregels sprake geweest van levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Tevens is de rechtbank van oordeel dat sprake was van gemeen gevaar voor goederen.
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de navolgende bewijsmiddelen.
Namens [woningbouwvereniging] werd aangifte gedaan van brandstichting in de woning aan de [adres] te Helmond, gepleegd op 15 maart 2016. Aangeefster zag dat er veel roet- en waterschade was ontstaan in de woning door de brand. [2]
Verdachte verklaart bij de rechter-commissaris zijn woning op 15 maart 2016 in brand te hebben gestoken. [3] Verdachte verklaart dat hij bewust een fles spiritus heeft opgepakt en die tegen de gordijnen heeft gegooid. Vervolgens heeft hij de gordijnen bewust in brand gestoken om overal vanaf te zijn. Om de brand te stichten heeft hij een kleed bij het gasstel aangestoken en het brandende kleed bij de gordijnen gehouden. Op het moment dat de gordijnen vlam vatten, heeft hij de woning verlaten. Verdachte verklaart niets te hebben gedaan om de brand te blussen. Verdachte verklaart erover te hebben nagedacht dat er gevaar voor de omgeving zou kunnen ontstaan. Verdachte verklaart dat er veel mensen thuis waren op het moment dat het is gebeurd. Verdachte schat dat er ongeveer 20 mensen aanwezig waren in het blok. De buurman en de buren aan de andere kant sowieso. [4]
Op 15 maart 2016 omstreeks 09.08 uur kwam de politie ter plaatse op het adres [adres] te Helmond. Als omstanders waren aanwezig de buren wonende op [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] . [5] [getuige 1] verklaart woonachtig te zijn aan de [huisnummer 1] te Helmond. Op 15 maart 2016 omstreeks 09.00 uur zag hij de vlammen uit de woning van zijn buurman komen. [6]
Brandbevelvoerder [persoon 1] verklaart op 15 maart 2016 om 09.04 een melding te hebben binnengekregen van een woningbrand aan de [adres] . Bij de woning zag hij dat de ramen eruit geklapt waren. Hij zag rook uit de ramen van de woning komen. De ramen waren zwartgeblakerd. In de woning werd de bank meteen afgeblust. In het appartement boven [adres] bevonden zich twee honden en was de rook naar binnen geslagen waarna uit de deur een kunststof paneel werd gehaald ter ventilatie. Getuige verklaart dat de brand qua branduitbreiding relatief weinig had kunnen aanrichten als de melding later was gedaan omdat de woningen compartimenten betreffen (betonnen woonblokken). Qua rookontwikkeling had de brand wel wat kunnen aanrichten omdat nu alleen de bank brandde, maar dat wanneer zoiets langer duurt, alles gaat branden. Getuige denkt dat de tijdsduur van de brand beperkt is gebleven en er vrij vlot op de brand is gereageerd door melding te maken. Dit ook omdat de brand zich heeft beperkt tot het bankstel en een brand zich normaal, afhankelijk van de materialen, vrij snel kan ontwikkelen. [7]
De technische recherche stelde naar aanleiding van een woningbrand op 15 maart 2016 aan de [adres] te Helmond een brandonderzoek in. De woning aan de [adres] te Helmond wordt omschreven als bestaand uit een woonlaag op de begane grond met daarboven twee woonlagen. Zij zagen dat zowel links, rechts als aan de bovenzijde van [adres] andere woningen waren gelegen. Al deze bewoners waren ten tijde van de brand in hun respectievelijke woning aanwezig. Zij zagen dat het glas van de ruiten in de woning aan de binnenzijde beroet was en zagen aan het brandpatroon op de bank en aan de wand achter de bank dat er op/nabij deze bank een brandhaard was geweest. Op de vloer bij de bank zagen zij dat de vloerbedekking verbrand was en dat er verbrande stof op de vloer lag waar de bank had gestaan. De rest van het pand vertoonde gevolgschade. [8]

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 15 maart 2016 in de gemeente Helmond,
opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende
hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk in een appartement, gelegen aan de [adres] open vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan
verschillende goederen zich bevindende in voornoemd appartement geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten voor één of meer personen, aanwezig in belendende appartementen en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor het appartement [adres] te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 1 jaar, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals gesteld in het rapport van de reclassering van 9 augustus 2016, op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte acht de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden te zwaar. De raadsman van verdachte acht het stellen van bijzondere voorwaarden, gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel, passender nu dit meer recht zou doen aan de situatie. De raadsman van verdachte verzoekt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, zodat verdachte vrijwel aansluitend klinisch kan worden opgenomen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft ten nadele van de verdachte het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn eigen woning. De verdachte heeft in de vroege ochtend, op het moment dat veel bewoners in het complex aanwezig waren, opzettelijk brand gesticht door de gordijnen in zijn appartement te doordrenken met spiritus en met behulp van een brandend kleed, deze gordijnen in brand te steken. Verdachte heeft vervolgens zijn woning verlaten zonder iets te ondernemen om de brand te blussen en/of omwonenden te waarschuwen. Door het handelen van verdachte is onder meer een bank verbrand en is het apparment beschadigd door rook- en roetgassen. Door het handelen van de verdachte heeft er zich in het wooncomplex een gevaarlijke brandsituatie voorgedaan waarbij er niet alleen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de overige bewoners van de flat bestond, maar ook gemeen gevaar voor het appartement van verdachte.
Verdachte heeft verklaard tot zijn daad te zijn gekomen uit wanhoop.
In het voordeel van verdachte betrekt de rechtbank het volgende.
Op 13 juni 2016 heeft psychiater dr. L. van Braeckel omtrent verdachte een psychiatrisch rapport Pro Justitia opgemaakt. In dit rapport is onder meer het navolgende vermeld. Verdachte is lijdende aan een psychotische stoornis NAO, ADHD en pedofilie. Bovendien heeft verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis en functioneert de verdachte op zwakbegaafd niveau. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De zwakbegaafdheid van verdachte en de antisociale persoonlijkheidsstoornis waren van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in die mate dat aan de verdachte andere mogelijkheden van gedrag openstonden. De psychiater heeft in overweging gegeven het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Klinisch psycholoog drs. F.M. Vuister adviseert in zijn psychologisch rapport Pro Justitia van 14 juni 2016 de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen met betrekking tot het ten laste gelegde feit. Volgens de psycholoog speelde de antisociale persoonlijkheidsstoornis een sturende rol bij het begaan van het ten laste gelegde. De zeer beperkte frustratietolerantie en copingsvaardigheden hebben ertoe geleid dat verdachte zijn woning in brand heeft gestoken.
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen over in die zin dat de rechtbank de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank van oordeel is dat de na te melden straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de noodzaak van (spoedige) behandeling van verdachte voor de rechtbank zwaar weegt.
De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Uit de hiervoor reeds genoemde psychiatrische en psychologische rapportages Pro Justitia van respectievelijk psychiater dr. L. van Braeckel en klinisch psycholoog drs. F.M. Vuister blijkt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Voorts blijkt uit de voornoemde rapportages -kort gezegd- dat verdachte bij problemen waarbij de spanning snel kan oplopen op impulsieve wijze handelingen kan stellen waarbij hij zich bij zijn gedragskeuzes laat leiden door zijn eigenbelang, ten nadele van het algemene belang. Het risico op algemene recidive van delictgedrag, in welke impulsieve vorm dan ook, is in de toekomst vermoedelijk hoog waneer de impulsiviteit en het lak hebben aan mensen om verdachte heen niet afdoende worden behandeld. De deskundigen geven aan dat de klinische behandeling van verdachte het best geboden kan worden binnen het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden, welke maatregel recht doet aan het hoge risico op algemene recidive, aan de tbs-voorgeschiedenis en de ernst van het ten laste gelegde.
De reclassering heeft zich in haar adviesrapporten van respectievelijk 16 juni 2016 en
9 augustus 2016 geconformeerd aan het advies van de gedragsdeskundigen Pro Justitia, namelijk terbeschikkingstelling met voorwaarden, het starten met een klinische behandeling op een Forensisch Psychiatrische Afdeling en vervolgens resocialiseren naar een beschermde woonvorm. Voorts zijn in laatstgenoemd rapport voorwaarden gesteld waaraan verdachte zich zou moeten houden binnen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank verenigt zich met de hiervoor vermelde conclusies en adviezen in die zin, dat ook de rechtbank van oordeel is, dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze maatregel passend en geboden in het kader van de beveiliging van de maatschappij en de beperking van het recidiverisico. De rechtbank overweegt voorts dat ook aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen is voldaan. De hierna te kwalificeren feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, vereist voorts de oplegging van die maatregel. Voorts betreft het een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank ziet in de psychische/psychiatrische
problematiek van verdachte en het feit dat er sprake is van recidivegevaar aanleiding de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden te gelasten, een en ander onder de voorwaarden die hierna in de beslissing zijn verwoord. De voorwaarden die aan het gedrag van verdachte worden gesteld, dienen ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank is van oordeel dat middels het verbinden van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan de maatregel van terbeschikkingstelling de beveiliging van de maatschappij voldoende wordt gewaarborgd en het gevaar op herhaling ook afdoende wordt ingeperkt. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard tot naleving van deze door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
De rechtbank wijkt af van het maatregelenrapport, opgemaakt door de reclassering, door te bepalen dat de verdachte zich dient te houden aan de richtlijnen van de reclassering omtrent het gebruik van alcohol, zodat een algeheel verbod zoals geadviseerd door de reclassering, niet wordt opgelegd. De rechtbank heeft hierbij de nadere toelichting van de ter terechtzitting aanwezige medewerker van de reclassering in aanmerking genomen.
De rechtbank zal de reclassering aanwijzen als instantie die aan verdachte hulp en steun zal verlenen bij de naleving van de voorwaarden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 37a, 38, 38a, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten isVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.

Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht

Terbeschikkingstelling met voorwaarden

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de terbeschikkinggestelde:
- zich binnen drie dagen na het vonnis van de rechter meldt bij Reclassering
Nederland, telefoonnummer 088-80 41 504. Hierna moet terbeschikkinggestelde
zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk
acht.
- wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven
indicatiestelling zich te laten opnemen in de forensische psychiatrische
instelling De Woenselse Poort of een soortgelijke intramurale instelling,
zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij terbeschikkinggestelde zich
zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door
of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
- wordt verplicht om aansluitend op de klinische opname zijn medewerking te
verlenen aan een hulpverleningstraject dat is gericht op (begeleid
zelfstandig) wonen en zal verblijven in een instelling voor begeleid
wonen of maatschappelijke opvang (of een soortgelijke instelling), zulks ter
beoordeling van de reclassering, en wordt verplicht zich te houden aan het
(dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft
opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- wordt verboden om alle soorten drugs te gebruiken, zolang de
reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze voorwaarde zal ondersteund worden door middel van controle en urinecontrole.
- wordt verplicht zich aan de richtlijnen van de reclassering omtrent alcoholgebruik te houden, ook als dit volledige abstinentie inhoudt.
Terbeschikkinggestelde dient zijn medewerking te verlenen aan eventuele
controles hierop middels urinecontroles en blaastesten.
- indien na de klinische behandeling een ambulante behandeling dan wel
forensisch poliklinische behandeling wordt geïndiceerd, hieraan zijn
medewerking dient te verlenen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als voorwaarde dat terbeschikkinggestelde medewerking verleent aan het
reclasseringstoezicht.
Deze medewerking houdt onder andere, maar niet uitsluitend, in:
- medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of het ter
inzage aanbieden van een geldig identiteitsbewijs (als bedoeld in artikel 1
van de Wet op de identificatieplicht) ten behoeve van het vaststellen van de identiteit.
- zich melden op afspraken bij de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig acht.
- zich houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om terbeschikkinggestelde te
bewegen tot het naleven van de voorwaarden.
- medewerking verlenen aan huisbezoeken.
- inzicht geven aan de reclassering over de voortgang van begeleiding of behandeling door andere instellingen/hulpverleners.
- niet verhuizen of van adres veranderen zonder toestemming van de
reclassering.
- medewerking verlenen aan het uitwisselen van informatie met personen en
instanties die contact hebben met terbeschikkinggestelde, als dat van belang
is voor het toezicht.
- terbeschikkinggestelde dient zijn medewerking te verlenen aan het opmaken van de drie
partijenovereenkomst, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- terbeschikkinggestelde gaat akkoord met inzage in zijn financiën en/of
overleg met de beheerder van zijn financiën, indien gewenst door de
reclassering.
- terbeschikkinggestelde houdt zich aan de richtlijnen van de behandelend
geneesheer, ook indien dit inhoudt zich houden aan medicatievoorschriften,
zolang deze en de reclassering dit nodig achten.
- indien er sprake is van een crisissituatie werkt terbeschikkinggestelde mee
aan een time-out c.q. crisis (FPT)-plaatsing in een FPC of een andere
soortgelijke instelling. Het Openbaar Ministerie zal hierbij een opdracht
verstrekken teneinde het vervoer (DV&O) te realiseren.
- terbeschikkinggestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
- terbeschikkinggestelde begeeft zich niet zonder toestemming buiten de
landsgrenzen van Nederland. Terbeschikkinggestelde overlegt hierover vooraf met
de reclassering, het Openbaar Ministerie beslist.
- terbeschikkinggestelde verleent medewerking aan het verstrekken van een
actuele foto aan de reclassering ten behoeve van eventuele opsporing.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 12 september 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Helmond, genummerd PL2100-2016058387.
2.Verklaring van aangeefster [persoon 2] , d.d. 16 maart 2016, proces-verbaal p. 37-38.
3.Verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2016.
4.Verklaring van verdachte, d.d. 16 maart 2016, proces-verbaal p. 29-30.
5.Relaas van [verbalisant 1] , d.d. 15 maart 2016, proces-verbaal p. 47.
6.Verklaring van [getuige 1] , d.d. 15 maart 2016, proces-verbaal p. 49.
7.Verklaring van getuige [persoon 1] , d.d. 20 maart 2016, proces-verbaal p. 53-54.
8.Relaas van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , proces-verbaal p. 66-67.