ECLI:NL:RBOBR:2016:5035
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige, meermalen gepleegd, met bewijsproblemen en nietigheid van dagvaarding
Op 12 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak was aanhangig gemaakt na een aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat hij tussen zijn negende en elfde jaar door de verdachte was misbruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging onder B innerlijk tegenstrijdig was, omdat het slachtoffer in de ten laste gelegde periode de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt. Hierdoor werd de dagvaarding ten aanzien van dit onderdeel nietig verklaard.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het seksueel binnendringen, maar dat de verdachte wel schuldig was aan ontuchtige handelingen met het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling gericht op duurzame preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.000,-.
De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de kwetsbare positie van het slachtoffer, die door het misbruik ernstige emotionele schade had opgelopen. De rechtbank legde een lichtere straf op dan door de officier van justitie was geëist, maar vond het noodzakelijk om een gevangenisstraf op te leggen ter waarborging van de normhandhaving.