Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres op 28 februari 2015 een aanslag reclamebelasting voor het belastingjaar 2015 opgelegd (aanslagbiljet nummer [nummer] ) voor een bedrag van
€ 485,88 betreffende het belastingobject [object] (hierna: ‘het object’).
Bij uitspraak op bezwaar van 4 april 2015 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de aanslag reclamebelasting gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend. Verweerder is bij brief van 14 oktober 2015 in de gelegenheid gesteld ter onderbouwing van de door de gemachtigde ter zitting ingenomen standpunten de in de brief genoemde informatie aan de rechtbank toe te zenden.
Bij brief van 5 november 2015 heeft verweerder zijn reactie ingebracht. Bij brief van 11 januari 2016 heeft eiseres hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 20 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Feiten
Tandartsenpraktijk [eiseres] (eiseres) is gevestigd in een pand aan de [object] . Op het pand zijn aan en op de gevel borden, en op de ruiten plakletters en plaklogo’s, met de naam van de tandartsenpraktijk en afbeeldingen, aanwezig. Deze borden, plakletters en plaklogo’s zijn zichtbaar vanaf de openbare weg. Verweerder heeft hiervoor aan eiseres een aanslag reclamebelasting opgelegd.
1. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat het beroep zich niet richt tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslagen reclamebelasting 2013 en 2014. De rechtbank zal zich beperken tot beoordeling van het geschil met betrekking tot het belastingjaar 2015.
2. Eiseres heeft allereerst gesteld dat het onzorgvuldig is dat de Verordening door de gemeente Oss wordt opgesteld, terwijl de afhandeling van bezwaren afgehandeld wordt door de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Blijkens artikel 216 van de Gemeentewet is de gemeenteraad bevoegd tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening. De gemeenteraad van de gemeente Oss heeft vervolgens besloten deel te nemen aan het openbaar lichaam Gemeenschappelijke Regeling Belasting Samenwerking Oost-Brabant (BSOB). In artikel 3 van de Gemeenschappelijke Regeling is vastgelegd dat het samenwerkingsverband in het kader van de regeling de belangen van de deelnemers, elk voor zover het hun grondgebied en hun belangen betreft, behartigt op het gebied van (onder meer) de heffing en invordering van belastingen. In dat kader worden heffings- en invorderingsambtenaren benoemd. Naar het oordeel van de rechtbank is BSOB dan ook bevoegd de reclamebelasting te heffen en in te vorderen en de procedures tegen deze aanslagen af te handelen. Het betoog van eiseres faalt.
3. De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of het object van eiseres is gelegen binnen het aangewezen gebied als bedoeld in artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting Oss 2015 (de Verordening) en weergegeven in de bij de Verordening behorende bijlage met de titel ‘Kaart belastbaar gebied behorende bij en deel uitmakende van de “Verordening Reclamebelasting Oss 2015” (de bijlage). Daarbij merkt de rechtbank ambtshalve op dat de Verordening en de bijlage(n) op juiste wijze zijn bekendgemaakt en dat deze Verordening in werking is getreden.
4. Ter zitting is komen vast te staan dat in het, eveneens als bijlage bij de Verordening ter verduidelijking opgenomen ‘overzicht van de straten en straatdelen die vallen onder het centrumgebied en de aanloopstraten’ (het overzicht), niet het adres [object] is vermeld. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat het in het overzicht vermelde adres [adres] op enig moment is gewijzigd in [object] . In het overzicht is abusievelijk nog het oude adres van het object vermeld. Op de kaart, die volgens de gemachtigde van verweerder leidend is, is de straat wel als [straat] aangeduid. Eiseres heeft betwist dat haar object is gelegen in het belastbaar gebied. In ieder geval is volgens eiseres onvoldoende duidelijk dat dit het geval zou zijn.
5. De rechtbank heeft na heropening van het onderzoek van verweerder nadere informatie opgevraagd en ontvangen. Ook is een reactie van eiseres op de door verweerder ingebrachte informatie ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat uit het ‘Besluit tot het vaststellen van nummeraanduidingen (huisnummerbesluit)’ d.d. 14 maart 2011 afdoende blijkt dat het adres [adres] op die datum is gewijzigd in [object] . Op het door verweerder bijgevoegde kaartje is de oude en de nieuwe situatie aangegeven. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de vorm van het object van eiseres, bezien in samenhang met het huisnummerbesluit en het bij de Verordening behorende overzicht, kan worden afgeleid dat de [object] , voorheen [adres] , in het belastbaar gebied is gelegen en behoort tot de aanloopstraten. Dat in het overzicht bij de Verordening niet de juiste straatnaam is opgenomen, doet daaraan niet af. In artikel 2 van de Verordening wordt immers voor het belastbare gebied (enkel) verwezen naar de bij deze verordening behorende kaart, waarop wel de juiste straatnaamaanduiding is gehanteerd, en niet naar het overzicht. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat haar object niet is gelegen in het belastbaar gebied.
6. Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat de op het pand aanwezige aanduidingen niet als reclame kunnen worden beschouwd. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 227 van de Gemeentewet is bepaald dat ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg een reclamebelasting kan worden geheven. In artikel 2 van de Verordening heeft de gemeente Oss gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en vermeld dat onder de naam “reclamebelasting”, binnen het belastbaar gebied, een directe belasting wordt geheven terzake van openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AX2154, volgt dat onder de term "openbare aankondigingen" dient te worden verstaan alle tot het publiek gerichte mededelingen welke erop zijn gericht de belangstelling van het publiek te trekken voor hetgeen wordt aangekondigd. De algemeen gestelde term openbare ‘aankondiging’ in art. 227 van de Gemeentewet duidt op alle openbare aankondigingen die door woord of beeld in de openbaarheid worden gebracht, zoals teksten, foto’s of kenmerkende beelden. De inhoud van de openbare aankondiging is niet van belang. Of de openbare aankondiging ‘reclame’ is, doet derhalve niet ter zake. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de teksten en foto’s die zijn aangebracht op het object van eiseres, zoals blijkt uit de zich in het dossier bevindende foto’s, als zodanig worden beschouwd.
7. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de Verordening ten onrechte niet is gedifferentieerd in verschillende soorten bedrijven. Een tandartsenpraktijk is niet met andere bedrijven op een lijn te stellen, heeft geen klanten maar patiënten en moet haar voornaamste inkomsten genereren uit vergoedingen die ze rechtstreeks van verzekeraars ontvangt op grond van de overeenkomsten die ze met hen heeft afgesloten. De tandartsenpraktijk is niet in de binnenstad gelegen, maar daarbuiten, waardoor zij geen enkel profijt heeft van het activiteitenplan dat de Stichting Centrummanagement Oss (CMO) voor de binnenstad opstelt. Evenmin heeft eiseres profijt van het winkelend publiek dat de binnenstad bezoekt. Er is geen sprake van een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond om haar de reclamebelasting op te leggen, aldus eiseres.
8. De rechtbank stelt voorop dat het de gemeente op grond van artikel 227 van de Gemeentewet vrij staat om een reclamebelasting in te voeren en dat zij voorts niet verplicht is om de opbrengst aan te wenden voor een bepaald doel (zie het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6253). Dat een reclamebelasting het karakter heeft van een algemene belasting staat er bovendien niet aan in de weg staat dat een gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat (zie het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4564). Van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de beperking tot het afgebakende gebied is sprake indien de gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken. In het verweerschrift is toegelicht dat CMO de opbrengst van de heffing, na aftrek van de heffingskosten, besteedt aan voorzieningen die ten goede komen aan het algemene ondernemersklimaat in het centrumgebied van Oss. In het raadsvoorstel dat heeft geleid tot invoering van de reclamebelasting, zo heeft verweerder toegelicht, is nadrukkelijk opgenomen dat de middelen die door de invoering van de heffing zullen worden gegenereerd, zullen worden besteed aan het bekostigen van activiteiten en voorzieningen in het centrum van Oss. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de raad van de gemeente Oss in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze de opbrengst van de reclamebelasting in zijn algemeenheid alle ondernemers in het betreffende gebied tot profijt zal strekken. Dat het object van eiseres, zoals zij heeft aangevoerd, niet in de binnenstad is gelegen, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank heeft immers hiervoor al geoordeeld dat de praktijk van eiseres is gelegen in het in de Verordening afgebakende gebied. 9. De stelling van eiseres dat zij als individuele ondernemer geen profijt heeft van de bedoelde activiteiten, kan haar evenmin baten. De rechtvaardiging voor het heffen van de reclamebelasting is gelegen in het feit dat deze in het algemeen ten goede komt aan de ondernemers in het aangewezen gebied en deze is niet gelegen in het individuele profijt van een bepaalde belastingplichtige. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV6158. 10. Eiseres heeft gesteld dat sprake is van schending van het beginsel van ‘détournement de pouvoir’, door de tandartsen/zorgverleners te dwingen tot het betalen van een (verkapte) contributie aan de winkeliersvereniging in het centrum van Oss. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan dit betoog van eiseres niet slagen.
11. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat in dit geval sprake is van een onredelijke en willekeurige heffing, enerzijds gelet op de hoogte van het belastingbedrag en anderzijds gelet op de omstandigheid dat het belastingbedrag niet is afgestemd op het profijt dat de belastingplichtige met de aankondiging beoogt.
12. Dat de door verweerder gehanteerde tariefstelling, waarbij de hoogte van de heffing afhankelijk is gesteld van de grootte van de openbare aankondigingen en de locatie waar het object is gelegen, strijdig is met de aard van de in artikel 227 Gemeentewet geregelde heffingen, is de rechtbank niet gebleken. In artikel 227 van de Gemeentewet zijn de heffingsmaatstaf en de tariefstelling niet voorgeschreven. De grenzen waarbinnen de gemeente maatstaven voor de reclamebelastingheffing kan vaststellen, worden aangegeven door artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet. Daarin is bepaald dat de gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Voor het overige heeft de gemeenteraad de vrijheid om een heffingsmaatstaf en tariefstelling te kiezen. De rechtbank is bij de toetsing van de tariefstelling dan ook beperkt, in die zin dat alleen kan worden beoordeeld of in een concreet geval sprake is van willekeurige en onredelijke belastingheffing waarop de wetgever bij het aan lagere overheden toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van de onderhavige belasting, niet het oog kan hebben gehad. Van ontoelaatbare tariefstelling naar draagkracht is in dit geval geen sprake. Niet is gebleken dat de gekozen maatstaf en tariefstelling willekeurig of onredelijk is, zodat deze beroepsgrond evenmin kan slagen.
13. De rechtbank kan eiseres evenmin volgen in haar stelling dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Eiseres stelt dat zij onevenredig hard wordt getroffen in vergelijking met andere tandartsenpraktijken in Oss die deze belasting niet hoeven te betalen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is –voor zover hier van belang- sprake indien de handelwijze van de heffingsambtenaar leidt tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen en deze ongelijke behandeling het gevolg is van een begunstigende behandeling in de meerderheid van met eiseres vergelijkbare gevallen. Van gelijke gevallen is slechts sprake indien deze gevallen zowel rechtens als feitelijk vergelijkbaar zijn. Nu eiseres heeft gerefereerd aan tandartspraktijken die zijn gelegen in andere gedeelten van Oss en in Den Bosch en aan gezondheidspraktijken in Tilburg, is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld, geen sprake.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.