ECLI:NL:RBOBR:2016:4946

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
01/993240-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van voorbereidingshandelingen voor amfetamine/MDMA

Op 8 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorbereiden van een feit als bedoeld in de Opiumwet. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 20 juli 2016, en de rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 25 augustus 2016. De verdachte werd verweten op of omstreeks 29 februari 2016 in Eindhoven 28 zakken met caustic soda voorhanden te hebben gehad, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat deze goederen bestemd waren voor het plegen van een strafbaar feit onder de Opiumwet. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.

De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de inhoud van de zakken niet door deskundigen was getest, waardoor niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat het om caustic soda ging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de inhoud van de zakken bestemd was voor een strafbaar feit. De rechtbank nam daarbij in overweging dat er geen andere stoffen of goederen bij de verdachte waren aangetroffen die gebruikt konden worden voor de productie van synthetische drugs, en dat caustic soda ook als reiniger kan worden gebruikt.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de voorbereidingshandelingen voor amfetamine of MDMA.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993240-16
Datum uitspraak: 08 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1962] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 juli 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden heeft gehad:
-28 gevulde zakken, althans een hoeveelheid gevulde zakken, met opschrift 'sosa caustica perlas netto 25 kg' bevattende caustic soda,
waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 29 februari 2016 in Eindhoven 28 zakken bevattende caustic soda voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die goederen bestemd waren om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen.
De officier van justitie eist voor dit feit een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest, waarvan een deel, groot twee maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.)

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit.
Zij heeft primair -kort gezegd- gesteld dat nu de inhoud van de in de garage van verdachte aangetroffen 28 zakken niet door deskundigen is getest of onderzocht, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het caustic soda betrof.
Subsidiair heeft zij aangevoerd dat niet blijkt dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de inhoud van die zakken bestemd was om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen. Volgens verdachte zat er zeep in de 28 in beslag genomen zakken en heeft hij die zeep op 29 februari 2016 gekocht om die zeep later te gebruiken voor het reinigen van de vloer van zijn garagebedrijf.

Vrijspraak.

Los van de vraag of de rechtbank kan vaststellen dat de in het garagebedrijf van verdachte aangetroffen 28 zakken gevuld waren met caustic soda, is de rechtbank met de raadsvrouwe van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de inhoud van die zakken bestemd was om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat er bij verdachte geen andere stoffen of goederen zijn aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs en dat er een toepassing is gevonden voor caustic soda als reiniger.
Dat er informatie is van het Team Criminele Inlichtingen (TCI-info) uit 2015, dat verdachte en [betrokkene] in de synthetische drugs zitten en dat verdachte één van de eigenaren is van een in september 2015 op de [adres 2] te Eindhoven aangetroffen XTC-laboratorium, en de constatering dat verdachte in 2014 meermalen een loods aan de [adres 3] te Best heeft bezocht en daar deelnam aan een aantal OVC-gesprekken (opnemen vertrouwelijke communicatie) waarin mogelijk werd gesproken over verdovende middelen en/of grondstoffen voor de productie van synthetische drugs, maakt dit niet anders.
Nu de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zal de rechtbank verdachte van het ten laste gelegde vrijspreken.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.W. van den Heuvel, voorzitter,
mr. C.J. Sangers- de Jong en mr. F. Schneider, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 8 september 2016,
zijnde mr. Schneider buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.