In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1962, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 28 zakken caustic soda, een stof die kan worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het beroep van de officier van justitie gegrond verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk wist dat de caustic soda bestemd was voor de productie van drugs, gezien de omstandigheden waaronder de zakken waren aangetroffen en de verklaringen van de verdachte en getuigen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de schending van de redelijke termijn in hoger beroep, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.