ECLI:NL:GHSHE:2019:4861

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
20-002838-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank Oost-Brabant en veroordeling verdachte voor het voorhanden hebben van caustic soda ten behoeve van drugproductie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1962, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 28 zakken caustic soda, een stof die kan worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het beroep van de officier van justitie gegrond verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk wist dat de caustic soda bestemd was voor de productie van drugs, gezien de omstandigheden waaronder de zakken waren aangetroffen en de verklaringen van de verdachte en getuigen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de schending van de redelijke termijn in hoger beroep, wat leidde tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002838-16
Uitspraak : 17 december 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 8 september 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-993240-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van verdachte is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het anders dan de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden heeft gehad:
-28 gevulde zakken, althans een hoeveelheid gevulde zakken, met opschrift 'sosa caustica perlas netto 25 kg' bevattende caustic soda, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 februari 2016 in de gemeente [gemeente] , om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorhanden heeft gehad:
-28 gevulde zakken, met opschrift 'sosa caustica perlas netto 25 kg' bevattende caustic soda, waarvan verdachte wist dat die goederen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat niet vaststaat dat er daadwerkelijk caustic soda in de zakken zat die in de loods van verdachte zijn aangetroffen. En indien het hof ervan uitgaat dat er caustic soda in de zakken zat, kan het enkel aantreffen van een legaal middel niet leiden tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Er zijn immers geen andere stoffen of andere goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor de productie van drugs. Verdachte heeft het middel als schoonmaakmiddel gekocht en het middel heeft ook een legale toepassing als schoonmaakmiddel. Het is geen feit van algemene bekendheid dat een middel als caustic soda gebruikt kan worden voor de productie van drugs. Er kan dus niet bewezen worden dat verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de inhoud van die zakken bestemd was om een feit als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Uit Belgisch onderzoek werd bekend dat door de Belgische onderdaan [medeverdachte 1] grote partijen chemicaliën werden afgenomen van een Belgische chemicaliënhandelaar genaamd [bedrijf 1] . De afgenomen chemicaliën kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging van synthetische drugs. Op 29 februari 2016 om 08.52 uur heeft [medeverdachte 1] zakken natronloog
- ook wel aangeduid met caustische soda of natriumhydroxide – bij [bedrijf 1] besteld. Een werknemer van [bedrijf 1] deelde [medeverdachte 1] mede dat hij een deel van de bestelling kon komen ophalen. Uit onderzoek van de aangestraalde zendmasten bleek dat [medeverdachte 1] naar de vennootschap [bedrijf 1] reed. Om 12.25 uur reed [medeverdachte 1] zijn manage te [plaats 1] binnen met daarachter een aanhangwagen met een blauwe huif. Bijna een uur later reed een bestelbusje, merk Mercedes Vito, kleur wit, met een Nederlands kenteken [kenteken] de achterplaats van de manege binnen en stopte ter hoogte van de aanhangwagen met de blauwe huif. Een man met grijs haar, mogelijk [getuige] , was de bestuurder van het bestelbusje. Hij loste de inhoud van de aanhangwagen met de blauwe huif en bracht deze naar de Vito. Het betrof blauwe zakken. Omstreeks 13:15 uur die dag verliet het bestelbusje de manege en nam de autosnelweg richting [plaats 2] .
De Belgische opsporingsdienst heeft deze Vito vervolgens naar de grens begeleid, waarna de observatie werd overgenomen door een Nederlands observatieteam. Dit observatieteam heeft de Vito steeds onder controle gehouden. In [gemeente] aangekomen stopte de bestuurder en stapte uit, waarna even later een andere man in de Vito stapte en wegreed direct naar de loods gelegen aan de [adres 2] . De Vito werd in deze loods naar binnen gereden.
Even later werd door het observatieteam gezien dat de Vito uit de loods kwam en wegreed. Daarna werd door het observatieteam gezien dat een opvallende politiepatrouille stopte voor de loods en dat twee geüniformeerde politieagenten de loods inliepen.
Op 29 februari 2016 kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de opdracht te gaan naar de [adres 2] teneinde ter plaatse de zaak te bevriezen in afwachting van eenheden van de districtsrecherche [gemeente] . In de aldaar gelegen loods troffen zij een schadeherstelbedrijf aan en zagen zij twee personen in de loods lopen. Dit waren vader en zoon, beiden genaamd [verdachte] . Zij verklaarden dat zij sinds twee weken een bedrijf hadden overgenomen. Het bedrijf [bedrijf 2] is gevestigd aan de [adres 2] en staat op naam van verdachte en zijn zoon [medeverdachte 3] . In de loods lagen blauwe zakken opgestapeld. De blauwe zakken hadden als opdruk – onder andere – sosa caustica perlas en sodium hydroxide. Er lagen in totaal 28 zakken met – gezien het opschrift – een gewicht van 25 kg per zak. Blijkens de foto’s in het proces-verbaal van politie waren de aangetroffen zakken gesloten. Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij de zakken niet heeft geopend.
[getuige] heeft op 26 mei 2016 tegenover de politie verklaard dat hij dit jaar in de periode eind januari of februari drie keer zoutzuur en caustic soda heeft opgehaald met een bestelbus. Dit was bij een boerderij waar ze paarden hadden in [plaats 1] . Hij ging de stoffen halen in [plaats 1] en ging dan naar de plaats waar was afgesproken. Iemand anders nam het voertuig dan over.
Gelet op bovenstaande kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat er in de 28 zakken die in de loods van verdachte zijn aangetroffen, caustic soda zat.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat op 29 februari 2016 er iemand in een wit busje kwam venten met de in de loods van verdachte aangetroffen zakken. Verdachte heeft 28 zakken gekocht en € 20,00 euro per zak betaald, in totaal dus € 560,00. Verdachte omschrijft de venter als een getinte man, een half hoofd groter dan hij zelf is, tussen de 50 en 55 jaar oud en met donkerbruin haar. Naar eigen zeggen wilde verdachte de inhoud van de zakken gebruiken als zeep om eenmaal per week de werkvloer van zijn bedrijf te schrobben.
Ten aanzien van bovengenoemde verklaring van verdachte overweegt het hof het volgende. De zakken met caustic soda zijn op 29 februari 2016 bij [medeverdachte 1] in een Mercedes bestelbusje geladen. Dit bestelbusje is (met onderweg een chauffeurswissel) rechtstreeks naar de loods van verdachte gereden en is daar meteen naar binnen is gereden. Deze observatie valt niet te rijmen met de bewering van verdachte dat hij de zakken van een aan de deur verschenen venter heeft gekocht. Blijkens het proces-verbaal van politie is een toepassing gevonden voor caustic soda. Deze soda kan worden gebruikt als schoonmaakmiddel in een minimale hoeveelheid van 1 gram per liter water voor desinfectie en 5 gram per liter voor reiniging (zie pagina 138 politiedossier). [1] De bij verdachte aangetroffen zakken wogen per stuk 25 kilogram, in totaal dus 700 kilogram. Aldus zou verdachte beschikken over 140.000 liter schoonmaak water. Daar komt bij dat verdachte een fors bedrag van € 560,00 heeft betaald aan een onbekende voor een middel waarvan hij de toepassing nog niet weet en dan – als man die zelf in de handel zit – louter afgaat op de mededeling van een venter die hem zou hebben gezegd dat hij 2 tot 3 zakken per keer nodig zou hebben om zijn vloer te schrobben. Tot slot stelt het hof vast dat het door de verdachte opgegeven signalement van de bestuurder van de bus niet overeenkomt met de het in de observatie waargenomen signalement.
Gelet op bovenstaande acht het hof de verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig. Het hof overweegt daarbij voorts dat verdachte met die verklaring kennelijk de waarheid heeft willen bemantelen. Om die reden laat het hof die verklaring meewerken tot het bewijs dat verdachte wist dat de 28 gevulde zakken in zijn loods bestemd waren om een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen.
Het hof verwerpt de verweren.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 28 zakken caustic soda, welk middel gebruikt kan worden bij de productie van synthetische drugs. Synthetische drugs kunnen, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Bij de straftoemeting heeft het hof acht geslagen op een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 oktober 2019, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, wel voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tevens stelt het hof vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht meermalen van toepassing is.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voor wat betreft de duur van de vrijheidsbenemening houdt het hof rekening met de schending van de redelijke termijn in hoger beroep. Door de officier van justitie is op 21 september 2016 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 17 december 2019 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 1 jaar en 3 maanden overschreven.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest – zoals door de officier van justitie in eerste aanleg geëist – passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. B.J. Swagerman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.R.A.C. Dinnissen, griffier,
en op 17 december 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken

Voetnoten

1.Zie pagina 138 van het politiedossier.