7.8.Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan in spoedeisende gevallen bestuursdwang worden toegepast zonder voorafgaande last.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat er, gezien het tijdsverloop tussen 17 april en 26 augustus 2015, geen spoedeisendheid bestond die de bestuursdwang zonder voorafgaande last rechtvaardigt. In dat kader voert eiseres aan dat de motivering vreemd is, nu op basis van de afwezigheid van de eerder geconstateerde preparaten wordt aangenomen dat eiseres deze preparaten heeft verkocht of overgedragen zou hebben. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat het in de bestuursrechtelijke procedure niet nodig was om het preparaat in bewaring te nemen.
9. Ten aanzien van de spoedeisendheid stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat is besloten om met toepassing van artikel 5:29, eerste lid, van de Awb, zonder voorafgaande last bestuursdwang toe te passen, ten einde te voorkomen dat het preparaat zou verdwijnen zonder dat daarvan de legale herkomst is aangetoond. Aangezien er een gerede kans aanwezig was dat eiseres het preparaat zou overdragen, dan wel zou wegdoen, is spoedeisende bestuursdwang terecht toegepast, aldus verweerder.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd om welke reden het preparaat is meegenomen en opgeslagen. Het tijdsverloop doet er niet aan af dat verweerder, met het oog op de aan hem in de Ffw toevertrouwde taak, het preparaat kon veiligstellen. Daarmee is gegeven dat het meenemen en opslaan in het kader van de toepassing van de bestuursdwang noodzakelijk was.
De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat in het voornemen alleen is gesproken over het aantonen van de legale herkomst van de zaken als enige manier om de overtreding te beëindigen, terwijl verweerder ook had moeten aangeven welke herstelmaatregelen genomen hadden moeten worden, zoals het uit de handel nemen van de zaken.
12. De rechtbank wijst erop dat in de vooraankondiging bestuursrechtelijke handhaving Ffw aan eiseres niet alleen kenbaar is gemaakt dat zij bepaalde preparaten voorhanden heeft, hetgeen volgens de Ffw verboden is, verweerder heeft tevens kenbaar gemaakt dat de overtreding slechts kan worden beëindigd als de legale herkomst van de preparaten wordt aangetoond. Eiseres heeft niet aan deze herstelmaatregelen voldaan. De beroepsgrond faalt.
13. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Eiseres voert aan dat sprake is van willekeur. De toezichthouder is op eigen initiatief gaan zoeken op internet. Een dergelijke handelwijze past niet in het handhavingsbeleid. Het aan haar verstrekte interventiebeleid heeft geen betrekking op bestuurlijke handhaving. Het in bewaring nemen van zaken wordt in het beleid niet genoemd en past blijkbaar niet in het beleid. Zij voert tevens aan dat de rapportages van de toezichthouders niet zijn ondertekend.
Tenslotte doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt in het beroepschrift dat op Markplaats.nl sprake is van een enorm aanbod van vergelijkbare zaken.
14. De rechtbank overweegt dat uit (de toelichting bij) het Algemeen Interventiebeleid van de NVWA blijkt dat dit beleid wordt toegepast om geconstateerde overtredingen van wet- en regelgeving tijdens inspectie en productonderzoek te doen opheffen en herhaling ervan te voorkomen. Het Algemeen Interventiebeleid wordt dus ingezet bij bestuurlijke handhaving.
Het Interventiebeleid is een beleidsregel in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht. Het is mogelijk dat het in bepaalde situaties noodzakelijk geacht wordt om hier vanaf te wijken, maar daar is in dit geschil geen sprake van. In Bijlage A bevindt zich immers een overzicht, waarin als mogelijke corrigerende interventies (niet limitatief) worden genoemd als derde en vierde interventie “officiële inbewaringneming” en “bestuurlijke inbeslagname”.
In het bestuursrecht geldt de beginselplicht tot handhaving, tenzij sprake is van een concreet zicht op legalisatie of bijzondere omstandigheden. Eiseres had de situatie kunnen legaliseren door de legale herkomst van de preparaten aan te tonen, zoals ook door verweerder is verzocht in de Vooraankondiging bestuursrechtelijke handhaving. Wat de aanleiding is geweest voor constatering van de overtreding, doet daaraan niet af.
15. Onder verwijzing naar artikel 6:22 van de Awb verbindt de rechtbank aan de -op zichzelf juiste- constatering dat de inspectierapporten niet zijn ondertekend geen gevolgen. Zij overweegt daartoe dat deze rapporten deugdelijk zijn voorzien van een dagtekening en de naam van de opsteller, zodat de verifieerbaarheid voldoende is gewaarborgd. Overigens heeft eiseres de inhoud van de rapporten ook niet betwist.
16. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk, naar de mate van hun ongelijkheid. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen concrete voorbeelden heeft aangevoerd, noch gemotiveerd aangegeven waarom sprake zou zijn van een gelijk geval.
17. De beroepsgronden falen.
18. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het preparaat op de markt in Tongeren heeft gekocht. Ten tijde van de aankoop in 2001 was de handel immers niet illegaal en hoefde zij er niet op bedacht te zijn dat het dat in de toekomst wel zou zijn. Om die reden is de getuigenverklaring van [naam] , de partner van eiseres, voldoende.
19. De rechtbank overweegt dat verweerder deze verklaring naast zich neer heeft kunnen leggen, nu daarin onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn te vinden om de stelling van eiseres te ondersteunen. De getuigenverklaring is daarvoor te summier en datum noch plaats zijn exact aangegeven: ‘voorjaar 2001’ en ‘de zondagse antiekmarkt in Tongeren’ zijn daarvoor te algemeen. De rechtbank voegt daaraan nog toe dat de getuigenverklaring is opgesteld op 7 oktober 2015, derhalve ruim 14 jaar na de vermeende aanschafdatum. De rechtbank acht van belang dat eiseres niets heeft overgelegd waaruit op objectieve gronden zou blijken dat zij daadwerkelijk voor 2002 in bezit was van het preparaat en dat zij over de aanschafplaats wisselend heeft verklaard.
Ook deze beroepsgrond slaag niet.
20. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en
mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: