15uur, komend vanaf de Bachlaan linksaf de Ruwaardsingel te Oss is opgereden waarbij hij de bestuurder van een van rechts naderende politiemotor geen voorrang heeft verleend. De bestuurder van de politiemotor is vervolgens met hoge snelheid tegen de achterzijde van de bestelauto van verdachte gereden. De bestuurder van de politiemotor, de heer
[slachtoffer] , heeft ten gevolge van dit ongeval ernstig lichamelijk letsel opgelopen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden door zowel de geluids- als de optische signalen niet (tijdig) waar te nemen en geen voorrang te verlenen aan een van rechts komende politiemotor op een overzichtelijke weg, terwijl verdachte reed in een voertuig met enigszins beperkt zicht. De officier van justitie acht daarom schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), zoals primair ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit, nu er - gezien de feiten en omstandigheden - geen sprake is geweest van zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag, dan wel van een concrete veroorzaking van gevaar of hinder op de weg van of door verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Het primair ten laste gelegde: schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat hij tussen de rijbanen van de Ruwaardsingel op de middenberm stil heeft gestaan om te kijken of er verkeer van rechts naderde, dit omdat hij voorrang diende te verlenen om vervolgens linksaf te kunnen slaan. [getuige 1] en [getuige 2] onderschrijven dat er een busje op de doorsteek stond te wachten alvorens het voertuig de linker rijbaan op reed. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het zicht van de verdachte op van rechts komend verkeer op de Ruwaardsingel niet beperkt werd doordat hij in een busje reed. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij recht is komen aanrijden. Gezien de haakse positie waarin de verdachte op de middenberm heeft stilgestaan, gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat het zicht door beide zijruiten en de voorruit goed was om de Ruwaardsingel te kunnen overzien. Het forensisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden, levert ook geen steun op voor het oordeel dat verdachte geen goed zicht heeft gehad. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van verdachte.
[slachtoffer] is stellig in zijn verklaring dat hij vanaf zijn vertrekpunt bij het politiebureau vrijwel constant optische en geluidssignalen heeft gevoerd. [slachtoffer] verklaart 100% zeker te weten dat hij gedurende de gehele tijd dat hij op de Ruwaardsingel reed, zowel zijn optische als geluidssignalen aan had staan. Zijn verklaring wordt weersproken door de verklaring van de verdachte dat hij pas zeer kort voor de aanrijding een sirene hoorde en geen zwaailichten heeft waargenomen. De verklaring van de verdachte dat het slachtoffer niet de gehele weg zijn optische en geluidssignalen heeft gevoerd terwijl hij met aanzienlijke snelheid reed, wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de verklaring van twee onafhankelijke getuigen. [getuige 1] verklaart kort een sirene te hebben gehoord nadat de verdachte tegelijk en met dezelfde snelheid met haar opreed, waarna zij direct daaropvolgend zag dat de politiemotor op de achterkant van het busje inreed. [getuige 3] verklaart dat de motoragent kort zijn sirene heeft aangezet op de Ruwaardsingel, maar dat op het moment van het ongeval de sirenes uit waren. De verklaring van [getuige 2] dat hij meent halverwege de Ruwaardsingel het geluid van een sirene te hebben gehoord, kan naar het oordeel van de rechtbank geen ondersteuning bieden aan de verklaring van het slachtoffer dat hij op de Ruwaardsingel continue deze signalen heeft gevoerd. De verklaring van [getuige 2] biedt namelijk geen uitsluitsel over het antwoord op de vraag op welk moment het slachtoffer de optische en geluidssignalen heeft aangezet en of hij die signalen heeft gevoerd gedurende de gehele periode dat hij op de Ruwaardsingel reed.
Gelet op bovenstaande heeft de rechtbank reden om te twijfelen aan het continue voeren van optische en geluidssignalen door het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast te stellen of de motoragent aldoor, dat wil zeggen gedurende het rijden op de Ruwaardsingel, dan wel geruime tijd voorafgaand aan de aanrijding voortdurend optische en geluidssignalen heeft gevoerd. Ook het proces-verbaal van forensisch onderzoek geeft hierover geen uitsluitsel.
Uit het forensisch onderzoek ter plaatse is gebleken dat de snelheid van de politiemotor op het moment van de aanrijding aanzienlijk hoger was dan die van de bestelauto. De bestuurder van de bestelbus was vermoedelijk nog aan het optrekken, waarbij de snelheid vermoedelijk nog onder de 50 km/u lag. [slachtoffer] heeft verklaard dat zijn snelheid op de Ruwaardsingel tussen de 80 km/u en 100 km/u lag. De plaatselijke maximumsnelheid voor bestuurders van motorvoertuigen op de Ruwaardsingel bedraagt 50 km/u. Nu niet is komen vast te staan dat de bestuurder van de politiemotor continue optische en geluidssignalen voerde, is de rechtbank van oordeel dat verdachte er niet op bedacht behoefde te zijn dat een voertuig met een zodanig hoge snelheid aan kwam rijden.
Het enkel niet verlenen van voorrang aan een van rechts komende politiemotor betreft een verkeersfout, maar kan naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet worden aangemerkt als zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend gedrag in de zin van artikel 6 van de WVW, zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde: gevaarzettend rijgedrag in de zin van artikel 5 WVW.
Verdachte is vanuit stilstaande positie vanaf de middenberm die de rijbanen van de Ruwaardsingel scheidt, linksaf geslagen en een voorrangsweg opgereden. Hierbij heeft hij een politiemotor, bestuurd door het slachtoffer, niet opgemerkt en heeft hij geen voorrang verleend. Een abstracte gevaarzetting of hinder dient in het concrete geval voort te vloeien uit de handelingen, bezien in het licht van de omstandigheden van het geval.
Gelet op de geschetste omstandigheden, te weten de hoge snelheid van de politiemotor en het feit dat niet is komen vast te staan dat de bestuurder van de politiemotor continue optische en geluidssignalen voerde, is er geen sprake van concreet gevaarzettend of gevaarscheppend gedrag, veroorzaakt door verdachte, waardoor het verkeer op de weg werd gehinderd en waardoor als gevolg van het handelen van verdachte een aanrijding met de bestuurder van de politiemotor is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank kon onder de gegeven omstandigheden niet van verdachte worden gevergd dat hij op een van rechts naderende politiemotor met een dergelijke snelheid bedacht was.
Weliswaar heeft verdachte het slachtoffer niet opgemerkt, heeft hij het slachtoffer geen voorrang verleend en heeft hij aldus een verkeersfout gemaakt, maar er kan niet worden gesproken over gedragingen die gevaar veroorzaken in de zin van artikel 5 van de WVW, zodat de verdachte eveneens van het subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan integraal behoort te worden vrijgesproken.