ECLI:NL:RBOBR:2016:3593

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
01/880400-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietincident te Eindhoven wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid

Op 6 juli 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een schietincident op 4 oktober 2014 in Eindhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte op camerabeelden door verschillende verbalisanten onvoldoende bewijs opleverde om tot een veroordeling te komen. De verbalisanten herkenden de verdachte aan zijn kleding, houding en manier van lopen, maar de rechtbank oordeelde dat deze elementen te weinig onderscheidend waren om met zekerheid te concluderen dat de verdachte de persoon op de beelden was. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de betrouwbaarheid van de herkenning door de verbalisanten in twijfel kan worden getrokken, omdat zij mogelijk al op de hoogte waren van de naam van de verdachte voordat zij de beelden bekeken. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte betrokken was bij het schietincident, en heeft hem vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven, aangezien deze al eerder was geschorst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/880400-14
Datum uitspraak: 6 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2015, 22 februari 2016, 11 mei 2016, 15 juni 2016 en 22 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 november 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 juni 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 oktober 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer andere personen (te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] )
opzettelijk van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met een of meer vuurwapen(s) op/in de richting van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of die andere perso(o)nen heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 oktober 2014 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), (een) vuurwapen(s) getoond aan en/of gericht op die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of – op korte afstand – van voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] – met een of meer vuurwapen(s) een of meerdere schot(en) gelost/afgevuurd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van hetgeen aan hem is ten laste gelegd. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat [verdachte] op de plaats delict is geweest en betrokken was bij het schietincident.

Vrijspraak.

Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 4 oktober 2014 zijn bij de woning van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) aan de [adres 2] te [gemeente] drie mannen uit een Audi gestapt. Bij de poort treffen zij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kort daarna teruglopen naar de woning, betreden de drie mannen via de poort het terrein. Vervolgens ontstaat er een schietpartij. De vraag die voorligt, is of wettig en overtuigend is bewezen dat de eerste persoon die via de poort het terrein heeft betreden (hierna: NN-man 1) verdachte [verdachte] is.
Verbalisant 249 (werkzaam bij de [onderdeel] van de Koninklijke Marechaussee) heeft op basis van de bij de [adres 2] gemaakte camerabeelden onder meer het volgende verklaard over NN-man 1:

Ik, verbalisant 249, zag gezien de kenmerken van het vest, dat gerelateerd kan worden aan een motorclub. Ik, verbalisant 249, weet dat [verdachte] lid is van Motorclub [motorclub] .
Ik, verbalisant 249, herkende [verdachte] verder aan zijn markante lopen, namelijk met zijn voeten iets naar buiten staand en zijn zwaaiende armen, een zogenaamd ‘Macholoopje’.
Verder herkende ik, verbalisant 249, [verdachte] aan zijn postuur in combinatie met zijn houding cq lichaamstaal, namelijk rechte rug, borst vooruit en zijn hoofd licht omhoog.
Verbalisanten 091 en 128 (werkzaam bij de [onderdeel] van de Koninklijke Marechaussee) hebben op basis van deze camerabeelden onder meer het volgende verklaard over NN-man 1:

Wij, verbalisanten 091 en 128, zagen dat vanuit een donkere Audi A3 rechtsvoor een persoon uitstapte die wij ambtshalve herkennen als [verdachte] .
Wij, verbalisanten 091 en 128, zagen dat hij uitstapte, een jas uit deed en zagen toen dat hij een vest aan had.
Wij, verbalisanten 091 en 128, zagen, gezien de kenmerken van het vest, dat gerelateerd kan worden aan een motorclub.
Wij, verbalisanten 091 en 128, weten dat [verdachte] een Full colour member is van de Motorclub [motorclub] .
Wij, verbalisanten 091 en 128, herkenden [verdachte] aan zijn markante loopje, namelijk met zijn voeten iets naar buiten staand en mee zwaaiende armen.
Wij, verbalisanten 091 en 128, herkenden [verdachte] aan zijn postuur in combinatie met zijn houding/lichaamstaal, namelijk rechte rug, borst vooruit en zijn hoofd licht omhoog.
Bij de rechter-commissaris heeft voormelde verbalisant 249 onder meer het volgende verklaard over NN-man 1:

Mij is gevraagd om beelden te bekijken van een schietincident op 04 oktober 2014 in [gemeente] . Dat is aan mij gevraagd omdat er wellicht bekenden in zouden zitten, die ik ambtshalve zou kunnen kennen. Mij is gezegd dat wij een onderzoek gedraaid hebben op een persoon die wij zouden kunnen herkennen. Daarbij is de naam [verdachte] genoemd. Ik heb de beelden bekeken. Ik was er vrij zeker van dat het [verdachte] was. Ter bevestiging heb ik de stukken uit de zaak [onderzoek] erbij gepakt. Dat betroffen ook beelden. Toen wist ik het zeker.
[…]
Het gaat mij om postuur, houding, dat soort dingen. Als er een opvallend kenmerk is, zoals grote oren, dan vermeld ik dat wel.
[…]
Het lopen herken ik in combinatie met zijn houding. Wat ik het macholoopje noem is kenmerkend voor deze persoon. […] Op basis van de beelden die ik heb gezien was het voor mij niet mogelijk om tot gezichtsherkenning te komen, anders hadden collega’s de herkenning wellicht al kunnen doen.
Bij de rechter-commissaris heeft voormelde verbalisant 091 onder meer het volgende verklaard over NN-man 1:

Ik heb samen met mijn collega onder nummer 128 het verzoek gekregen om naar een film te kijken die ons werd getoond door het onderzoeksteam. De vraag was of wij daarop mensen kenden, die wij kenden uit ons eigen onderzoek. Ik durf niet te zeggen of daarbij daadwerkelijk navraag is gedaan naar [verdachte] .
[…]
U, rechter-commissaris, vraagt mij aan welke kenmerken ik [verdachte] herken. Aan zijn gezicht en aan zijn manier van lopen en voortbewegen. U, rechter-commissaris, houdt mij voor dat ik bij de voor mij kenmerkende elementen in mijn proces-verbaal niet het gezicht noem. Het is het geheel. Het was het wijdbeens voortbewegen, het lopen alsof hij zei: 'hier ben ik'.
[…]
Ik herkende hem aan alles erop en eraan. Daar hoort ook het gezicht bij. Waarom ik in mijn proces-verbaal het gezicht niet heb vermeld? Er is niet naar gevraagd en door mij niet opgeschreven.
Bij de rechter-commissaris heeft voormelde verbalisant 128 onder meer het volgende verklaard over NN-man 1:

Wij hebben de camerabeelden bekeken. Daarbij is de vraag gesteld of wij personen herkenden. Ze wisten dat wij een onderzoek draaiden waarin [verdachte] voor kwam. Ik kan mij niet herinneren of specifiek naar [verdachte] is gevraagd. Of ik het kan uitsluiten? Nee.
[…]
Ik herkende [verdachte] aan de kenmerken zoals in het proces-verbaal beschreven staat. Zoals gezegd kende ik hem uit het onderzoek [onderzoek] . Ik herkende zeker [verdachte] . Of ik 100% zeker ben? Ik durf er wel van uit te gaan dat het hem is, ik heb hem in het echt gezien.
U, rechter-commissaris, vraagt mij of het gezicht een rol heeft gespeeld bij de herkenning. Ik denk het wel, maar het is inmiddels 1,5 jaar geleden. Ik denk dat het het totaalplaatje was. Er zijn veel verschillende elementen van herkennen en het gezicht is wel het duidelijkst. Als hij een ander gezicht had gehad met dat loopje, dan had ik hem niet herkend.
[…]
Het verbaast me nu wel dat ik het gezicht niet heb vermeld in het proces-verbaal, maar alles bij elkaar blijf ik bij wat er in het proces-verbaal staat.
Uit de door verbalisant 249 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring blijkt dat hij de naam van verdachte [verdachte] reeds te horen heeft gekregen voordat de camerabeelden van de [adres 2] aan hem werden getoond. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de herkenning door verbalisant 249.
Niet kan worden uitgesloten dat hetzelfde geldt voor de herkenning door verbalisanten 091 en 128. Zij hebben bij de rechter-commissaris immers te kennen gegeven dat zij niet meer weten of de naam van verdachte [verdachte] is genoemd voordat de camerabeelden aan hen werden getoond. Dit brengt mee dat ook bij het gebruik van deze herkenning terughoudendheid is geboden.
Uit de processen-verbaal van verbalisant 249 en van verbalisanten 091 en 128 kan worden opgemaakt dat zij verdachte [verdachte] hebben herkend aan de kleding van [motorclub] , zijn houding en de wijze waarop hij loopt. De rechtbank is van oordeel dat de beschrijving van deze elementen in de processen-verbaal te weinig onderscheidend is om op basis daarvan tot de conclusie te komen dat NN-man 1 verdachte [verdachte] is.
Uit de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen volgt dat - in ieder geval - verbalisant 091 [verdachte] ook aan zijn gezicht zou hebben herkend. Dit overtuigt de rechtbank echter niet. Hierbij is van belang dat verbalisant 091 de herkenning van het gezicht niet heeft opgenomen in het proces-verbaal waarin de herkenning van [verdachte] is neergelegd. Indien verbalisant 091 het gezicht op de beelden zou hebben herkend, had het in de rede gelegen dit in het desbetreffende proces-verbaal op te nemen. Bovendien heeft verbalisant 091 bij de rechter-commissaris niet geconcretiseerd waaraan hij het gezicht van [verdachte] herkent. Dat is in dit geval temeer relevant, omdat verbalisant 249 bij de rechter-commissaris juist heeft verklaard dat het op basis van de camerabeelden voor hem niet mogelijk was om tot gezichtsherkenning te komen. Ook [verbalisant 1] heeft blijkens de door hem bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring [verdachte] niet herkend op de camerabeelden, terwijl hij [medeverdachte 3] op die beelden wél heeft herkend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat NN-man 1 [verdachte] is. Dit brengt mee dat hij dient te worden vrijgesproken van het hem (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 15 juni 2016 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 6 juli 2016.