Camerabeelden [adres 1] .
Ter terechtzitting van 15 juni 2016 zijn de hiervoor genoemde camerabeelden van de [adres 1] bekeken. De rechtbank heeft daarbij het volgende waargenomen.
Op 4 oktober 2014 omstreeks 15.47 uur arriveert een zwarte Audi personenauto bij het pand aan de [adres 1] . Kort daarna arriveert een busje dat stopt achter de Audi. Uit de Audi stapt een man die in het zwart is gekleed en een zwarte pet op zijn hoofd draagt. Hij loopt naar het hek en drukt kennelijk op de bel. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat dit verdachte [verdachte] is. Uit voornoemde auto stappen vervolgens twee mannen, die in de richting van verdachte [verdachte] lopen. Een van de mannen heeft een donker jack met lichtgrijze mouwen aan en draagt donkerkleurige handschoenen. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat dit verdachte [medeverdachte 4] is. De andere man heeft een spijkerbroek aan en een donker leren jack zonder mouwen. Ook hij draagt donkerkleurige handschoenen. De rechtbank heeft de identiteit van deze man niet kunnen vaststellen. Deze onbekend gebleven persoon zal hierna aangeduid worden als NN-man 1.
Uit de woning aan de [adres 1] komen twee personen die in de richting van het hek lopen. Een van de mannen heeft een zwart T-shirt en een witte broek aan. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat dit [medeverdachte 1] is. De andere man draagt een blauw trainingspak. Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat dit [medeverdachte 2] is.
Omstreeks 15.48 uur vindt er zichtbaar een gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en de drie mannen. Dit gesprek is kort van duur, waarna [medeverdachte 2] zich omdraait en richting de voordeur van de woning loopt. Onderweg kijkt [medeverdachte 2] nog een keer om en haalt hij een vuurwapen uit de rechterzak van zijn trainingsjack. Op datzelfde moment heeft NN-man 1 de poort reeds geopend en zijn vuurwapen doorgeladen. Hij loopt het binnenterrein op om vervolgens in de richting van [medeverdachte 1] te lopen. Met zijn linkerhand wijst NN-man 1 in de richting van [medeverdachte 1] , terwijl hij het vuurwapen in zijn rechterhand langs zijn lichaam houdt. NN-man 1 en [medeverdachte 1] lopen in de richting van de voordeur van de woning. NN-man 1, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn niet meer in beeld. Niet is waar te nemen wat er op dat moment in het nisje aan de voordeur van de woning gebeurt. Intussen zijn meerdere personen uit de bus gestapt, die in de richting van de woning lopen. Verdachte [verdachte] en [medeverdachte 4] lopen de binnenplaats op. Verdachte [verdachte] wenkt naar de personen die uit de bus zijn gestapt. Deze personen komen ook in de richting van de woning gelopen. Verdachte [medeverdachte 4] houdt met twee armen gestrekt een vuurwapen vast in de richting van het nisje. Enkele seconden later komt [medeverdachte 2] vallend in beeld. Hij heeft een grijskleurig voorwerp in zijn rechterhand, waarover hij heeft verklaard dat dit een vuurwapen is, en richt dit op verdachte [medeverdachte 4] en NN-man 1. Intussen komt op de binnenplaats een onbekend gebleven man (hierna: NN-man 2) die eveneens donkerkleurige handschoenen draagt. Door [medeverdachte 2] wordt er kennelijk geschoten. Zichtbaar is dat verdachte [medeverdachte 4] , NN-man 1 en NN-man 2 terugdeinzen/zich klein maken en in de richting van de poort wegrennen. Verdachte [verdachte] die ter hoogte van de rechterachterzijde van de Mercedes staat (die op de binnenplaats was geparkeerd) verschuilt zich achter de Mercedes. [medeverdachte 2] staat op dat moment op, ziet dat iemand zich achter de Mercedes verschuilt, houdt een vuurwapen op die persoon gericht en loopt links om de Mercedes heen naar die persoon - te weten verdachte [verdachte] - toe. Verdachte [verdachte] draait zich vervolgens om en rent in de richting van de poort. [medeverdachte 2] schiet op dat moment twee keer in de richting van verdachte [verdachte] . Deze valt op de grond, staat op en verlaat de binnenplaats via de poort.
De feitelijke gang van zaken.
Op basis van al hetgeen hiervoor is weergegeven gaat de rechtbank uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Verdachte [verdachte] en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] hebben een conflict. De rechtbank kan de reden van dit conflict – gelet op de uiteenlopende verklaringen hieromtrent – niet vaststellen. Verdachte [verdachte] heeft dit conflict besproken met verdachten [medeverdachte 4] en NN-man 1. Op 4 oktober 2014 rijden - onder meer - de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] en NN-man 1 in een zwarte Audi personenauto, gevolgd door een busje met daarin - onder meer - NN-man 2 en NN-man 3 naar de [adres 1] .
Verdachten [medeverdachte 4] en NN-man 1 nemen een vuurwapen mee en dragen handschoenen. [medeverdachte 4] draagt daarbij een kogelwerend vest. NN-man 1 hoogstwaarschijnlijk ook, gelet op de beelden in het dossier. Verdachte [verdachte] draagt ook een kogelwerend vest. NN-man 2 draagt handschoenen en NN-man 3 draagt handschoenen en neemt ook een vuurwapen mee.
Aan het hek vindt een kort gesprek plaats tussen [medeverdachte 2] enerzijds en de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] en NN-man 1 anderzijds. De rechtbank kan – gelet op de uiteenlopende verklaringen hieromtrent – niet vaststellen wat er aan het hek wordt besproken. [medeverdachte 2] draait zich om en loopt weg in de richting van de voordeur.
De verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] en NN-man 1 lopen de binnenplaats van de [adres 1] op, waarbij verdachten NN-man 1 en [medeverdachte 4] hun vuurwapens hebben getrokken en doorgeladen. NN-man 1, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bevinden zich in het nisje van de voordeur. Kort daarna wordt er over een weer geschoten. Wat in het nisje precies is voorgevallen, kan de rechtbank op basis van de uiteenlopende verklaringen van de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet vaststellen. De camerabeelden geven op dit punt evenmin uitsluitsel.
Op basis van het forensisch onderzoek stelt de rechtbank vast dat met vuurwapen 1 (CZ 75D Compact van het kaliber 9x19mm) minimaal twee keer is geschoten. Bij gebrek aan wettig bewijs kan niet worden vastgesteld wie bij het schietincident dit vuurwapen heeft gehanteerd.
De rechtbank stelt vast dat vuurwapen 2 ( [adres 4] ) is gehanteerd door verdachte [medeverdachte 4] . Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat met dit vuurwapen niet is geschoten, zodat de rechtbank vaststelt dat verdachte [medeverdachte 4] geen schoten heeft gelost, doch enkel een vuurwapen heeft getrokken, doorgeladen en [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] daarmee onder schot heeft gehouden.
Niet is gebleken dat verdachte [verdachte] op enig moment een vuurwapen heeft gehanteerd, zodat de rechtbank vaststelt dat hij niet heeft geschoten. Verdachte [verdachte] heeft versterking ingeroepen door te wenken naar de personen die uit het busje waren gekomen en heeft op de binnenplaats op korte afstand staan kijken naar hetgeen zich afspeelde in het nisje.
Op basis van het forensisch onderzoek stelt de rechtbank vast dat met vuurwapen 3 (CZ 1945 van het kaliber 6,35mm Browning) minimaal vier keer is geschoten. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij dit vuurwapen heeft gehanteerd, zodat vastgesteld kan worden dat verdachte [medeverdachte 2] minimaal vier keer heeft geschoten, waarvan twee keer in (de richting van) de rug van verdachte [verdachte] .
Op basis van de verklaring van verdachte [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kan vastgesteld worden dat NN-man 1 schoten heeft gelost, terwijl [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich bevonden in/bij het nisje. Tot slot kan worden vastgesteld dat NN-man 3 twee keer heeft geschoten.
Het oordeel van rechtbank.
De rechtbank acht op basis van hetgeen hiervoor is weergegeven niet aannemelijk geworden dat de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] , NN-man 1 en de personen in het busje, waaronder NN-man 2 en NN-man 3, op 4 oktober 2014 de intentie hebben gehad om een vreedzaam gesprek te voeren met [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 2] op de [adres 1] . Daartoe overweegt de rechtbank dat verschillende van de personen die zich naar de [straat] begaven, vuurwapens, kogelwerende vesten en handschoenen droegen. Dat de personen in het busje niets met deze kwestie van doen hadden, zoals betoogd door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 4] , acht de rechtbank ongeloofwaardig. Daartoe overweegt de rechtbank dat het busje nagenoeg gelijktijdig met de Audi ter plaatse is gekomen en dat NN-man 3 (een van de personen in het busje) evenals de overige verdachten gewapend was, handschoenen droeg en (één of meer) schoten heeft gelost. Uit deze feiten en omstandigheden blijkt veeleer dat de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] , NN-man 1 en de overige personen in het busje in georganiseerd verband en met een vooropgezet plan naar de [adres 1] zijn gereden.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgt dat NN-man 1 geschoten heeft in de richting van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Volgens de verklaring van verdachte [medeverdachte 4] zijn deze schoten in het kozijn terechtgekomen. NN-man 1 heeft zich, door te schieten op – althans in de richting van – [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de aard van de gedraging en de wijze van uitvoering valt af te leiden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . NN-man 1 heeft immers in een onoverzichtelijke en chaotische situatie meerdere keren van dichtbij geschoten op – althans in de richting van – [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Het is een algemene ervaringsregel dat dergelijk handelen de aanmerkelijke kans oplevert dat de beschoten personen om het leven komen. Dat deze personen niet zijn overleden, is een omstandigheid die niet aan het handelen van NN-man 1 is te danken. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook NN-man 1 geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft NN-man 1 bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zouden komen te overlijden. Bij NN-man 1 was derhalve minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Dit voorwaardelijk opzet kan ook aan verdachte [verdachte] worden toegerekend. In het bijzonder overweegt de rechtbank daartoe dat verdachte [verdachte] de initiator is geweest van dit uit de hand gelopen incident. Hij is immers degene geweest die het conflict tussen hem en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft besproken met zijn medeverdachten [medeverdachte 4] en NN-man 1, waarna kennelijk samen een plan is gemaakt om dit conflict op te lossen. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte [verdachte] degene is geweest die op 4 oktober 2014 [medeverdachte 4] , NN-man 1 en de personen in het busje naar de [adres 1] heeft geleid en dat hij, als bekende van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , heeft aangebeld op de [adres 1] . Aldus heeft hij ervoor gezorgd dat er een confrontatie zou ontstaan tussen de door hem meegebrachte personen enerzijds en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] anderzijds. Verdachte [verdachte] is voorts na NN-man 1 de binnenplaats opgelopen, terwijl NN-man 1 op dat moment zijn vuurwapen reeds had getrokken en doorgeladen, hetgeen ook voor [verdachte] kenbaar moet zijn geweest. Verdachte [verdachte] heeft daarnaast een wenkend gebaar gemaakt naar de personen uit het busje, van wie tenminste één een vuurwapen had, dit terwijl [medeverdachte 1] en verdachte [medeverdachte 2] door verdachte [medeverdachte 4] onder schot werden gehouden. De rechtbank concludeert dat zonder de door verdachte [verdachte] gegeven inlichtingen zijn medeverdachten niet op de [adres 1] terecht waren gekomen en dit incident dan niet zou hebben plaatsgevonden. Nu [verdachte] samen met [medeverdachte 4] en NN-man 1 in de Audi naar de [adres 1] is gekomen en [verdachte] kennelijk, gelet op het kogelwerende vest dat hij droeg, betrokken is geweest bij de voorbereiding van het bezoek, gaat de rechtbank ervan uit dat hij – in ieder geval – wist dat [medeverdachte 4] en NN-man 1 vuurwapens bij zich hadden. Gelet hierop en in aanmerking genomen de aard van het bezoek, heeft [verdachte] bewust het risico aanvaard dat het bezoek aan de [adres 1] uit de hand zou lopen en dat NN-man 1 en verdachte [medeverdachte 4] de vuurwapens ook daadwerkelijk zouden gaan gebruiken. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat [verdachte] zowel bij de voorbereiding van het bezoek aan de [adres 1] als bij dat bezoek zelf een zodanige rol heeft gespeeld, dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en zijn medeverdachten.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om de camerabeelden te laten optimaliseren door een deskundige (dhr. B. v.d. Heuvel). Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 4 oktober 2014 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, personen (te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) opzettelijk van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, met een vuurwapen in de richting van die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
De raadsman heeft betoogd dat aan NN-man 1 een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt en dat dientengevolge ook [verdachte] ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de door NN-man 1 geloste schoten geboden waren door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding vanwege de door verdachte [medeverdachte 2] geloste schoten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Bij haar oordeel weegt de rechtbank het volgende mee. Na het gesprek met verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] en NN-man 1 heeft [medeverdachte 2] zich omgedraaid en is hij in de richting van de voordeur gelopen. Hij heeft zichzelf verwijderd van de groep die aan het hek stond. NN-man 1 heeft vervolgens een wapen getrokken en doorgeladen en is [medeverdachte 2] achterna gelopen. Vervolgens hebben de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 4] de binnenplaats betreden, waarbij verdachte [medeverdachte 4] een doorgeladen vuurwapen heeft getrokken om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onder schot te houden. Verdachte [verdachte] heeft op dat moment versterking geroepen door te wenken naar de personen uit het busje. Pas daarna wordt er door [medeverdachte 2] geschoten. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] en NN-man 1 noch op grond van hun bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt kunnen worden als verdediging, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moeten worden gezien. Al zou het kloppen dat [medeverdachte 2] tegen hen heeft geroepen dat hij ze kapot zou schieten en dat de verdachten in de veronderstelling waren dat [medeverdachte 2] zwaar wapentuig uit de woning ging halen, dan nog kan dit naar het oordeel van de rechtbank geen rechtvaardigingsgrond opleveren voor de handelingen die zij hebben verricht. In plaats van te handelen als hiervóór beschreven, hadden de verdachten er ook voor kunnen en moeten kiezen om in hun voertuig te stappen en weg te rijden. Daartoe hadden zij voldoende tijd en gelegenheid.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht
(bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Hij is met zijn mededaders naar de woning van [medeverdachte 1] gereden, waarna een schietpartij heeft plaatsgevonden tussen de mededaders van verdachte en [medeverdachte 2] . Dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daarbij het leven niet hebben verloren, is geenszins aan de verdachte en zijn mededaders te danken. De verdachte en zijn mededaders hebben een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De rechtbank neemt het de verdachte en zijn mededaders kwalijk dat het schietincident heeft plaatsgevonden voor de woning van [medeverdachte 1] . De woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Schietincidenten zorgen bovendien in het algemeen – zeker wanneer die op straat plaatsvinden – voor veel onrust in de maatschappij. Dit geldt temeer voor de bewoners van de [straat] , nu [medeverdachte 1] voor zijn eigen woning gelegen in een woonwijk is beschoten.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij tot dusverre nauwelijks met politie en justitie in aanraking is geweest, zeker niet ter zake van soortgelijke feiten. Bovendien weegt de rechtbank mee dat verdachte bij het schietincident een geringere rol heeft gespeeld dan [medeverdachte 4] en NN-man 1, nu hij zelf geen vuurwapen bij zich had en niet heeft geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf en acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming voor de duur als na te melden op zijn plaats.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen goed.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
ten aanzien van primair:
medeplegen van poging tot doodslagVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
ten aanzien van primair:
een
gevangenisstrafvoor de duur
van 42 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Teruggave inbeslaggenomen goederen:
De rechtbank gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een witte Blackberry telefoontoestel (goednummer: 915900) aan [verdachte] voornoemd.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 15 juni 2016 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 6 juli 2016.