Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
Bewijs
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 15 ev;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 44 ev;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 48 ev;
- het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 78 ev.
- Het proces-verbaal van bevindingen, p. 22 ev;
- Het proces-verbaal van bevindingen, p. 27-28;
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 46 ev;
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 53 ev.
De bewezenverklaring.
zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De strafbaarheid van het feit.
De strafbaarheid van verdachte.
Vraagstuk van de straftoemeting.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
- het op 24 juni 2015 samen met anderen vervoeren van circa 88 gram hennep en 151 hasjiesj, zijnde aanvulling van de voorraad van de coffeeshop.
- het op 14 juli 2015 samen met anderen opzettelijk aanwezig hebben van circa 30 kilogram hennep en circa 15 kilo hasjiesj in een externe opslagplaats.
Vaststaat dat deze misdrijven zijn begaan in het kader van de exploitatie van de door de overheid gedoogde [coffeeshop] te [plaats] en dat verdachte daarvan een van de bestuurders is.
De Opiumwet stelt het telen, bewerken, verwerken, inkopen, opslaan, vervoeren, afleveren en verkopen van (meer dan 30 gram) softdrugs strafbaar. De verkoop van softdrugs door coffeeshops wordt onder strenge voorwaarden gedoogd. Daartoe mogen coffeeshops een relatief kleine voorraad softdrugs van maximaal 500 gram aanhouden. De softdrugs die als gevolg van deze gedoogde verkoop via de voordeur de coffeeshops verlaten, dienen echter wel te worden aangevoerd. Tot op heden worden de aanvoer van softdrugs ten behoeve van het op peil houden van de gedoogde voorraad van 500 gram softdrugs en het daartoe aanhouden van een zekere externe voorraad niet gedoogd. Aan de orde is daarmee de kwestie van de ‘achterdeurproblematiek’ en de vraag of er in dit geval aanleiding zou moeten zijn om toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft dat bepleit en het openbaar ministerie heeft zich daartegen verzet.
Datzelfde geldt voor het al dan niet toepassen van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. De rechter zal daarbij steeds de omstandigheden van het concrete geval moeten wegen en waarderen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee geen algemeen oordeel over het gedoogbeleid en de ‘achterdeurproblematiek’ wordt gegeven. Ook in dit soort zaken, en dus ook in de voorliggende zaak van de verdachte, staat de rechtbank voor de vraag of aan de verdachte een straf dient te worden opgelegd of dat toepassing dient te worden gegeven aan de wettelijke bevoegdheid om te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
“de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan”niet raadzaam acht, waarbij de rechtbank in ogenschouw neemt dat die voorwaarden welbewust alternatief (en niet: cumulatief) zijn geformuleerd en waarbij derhalve dient te worden beoordeeld of aan één van die voorwaarden wordt voldaan. Meer concreet in zaken als de onderhavige: de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, kunnen maken dat een rechterlijk pardon raadzaam is te achten.
In het onderhavige geval is ten eerste van belang dat de desbetreffende coffeeshop door de overheid wordt gedoogd en dat het er, op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden en bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel, voor moet worden gehouden dat de coffeeshop zich heeft gehouden aan de in het kader van het AHOJG-beleid ontwikkelde gedoogvoorwaarden (kort gezegd inhoudende dat het (exploitanten van) coffeeshops verboden is te Afficheren, Harddrugs te verhandelen, Overlast te veroorzaken, Jeugdigen toe te laten en Grote hoeveelheden te verhandelen of op voorraad te hebben). Het standpunt van de officier van justitie dat [coffeeshop] zich niet aan de gedoogvoorwaarden hield, nu er een voorraad van meer dan 500 gram was, volgt de rechtbank niet. Het criterium van het aanwezig hebben van maximaal 500 gram geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de in de coffeeshop aanwezige hoeveelheid. Niet is gebleken dat in de coffeeshop een grotere voorraad dan een voorraad van 500 gram aanwezig was.
Het derde aspect dat de rechtbank bij haar beoordeling betrekt, betreft de omvang en noodzaak van de voorraad. In dat verband acht de rechtbank de totale bewezen verklaarde hoeveelheid hennep en hasjiesj relevant die zich buiten de coffeeshop bevond.
Deze voorraad aan softdrugs was bestemd voor de coffeeshop. Gezien het gemiddelde aantal bezoekers (geschat op 300 tot 400 per dag, blijkens een brief van de gemeente ’s- Hertogenbosch van 23 februari 2016) en de hoeveelheid softdrugs die gemiddeld per klant wordt afgenomen, wordt vastgesteld dat de gedoogde voorraad van 500 gram niet toereikend is voor de dagelijkse exploitatie van de coffeeshop. Verdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat per dag ongeveer een kilo softdrugs wordt omgezet en dat aanvulling van de voorraad niet steeds op gezette tijden kan geschieden, nu daarvoor immers niet naar legale leveranciers kan worden gegaan In dat licht is het voorstelbaar dat er een externe opslaglocatie wordt gebruikt voor de bevoorrading van de coffeeshops, waarbij de rechtbank vaststelt dat de omvang van die voorraad in relatie tot die exploitatie als acceptabel kan worden beschouwd.
In het verlengde van het derde aspect, ligt een vierde aspect dat de rechtbank van belang acht: de voorraad werd uitsluitend aangehouden ten behoeve van de gedoogde coffeeshop. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat die voorraad mede bestemd was voor andere (illegale, niet-gedoogde) doeleinden of dat er sprake was van straat- of groothandel.
De rechtbank komt aan de hand van deze vier aspecten tot de slotsom dat er in het geval van de verdachte sprake is van strafbare feiten die direct voortspruiten uit de bonafide bedrijfsvoering van de gedoogde coffeeshop. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden waaronder de verdachte die feiten heeft gepleegd, daardoor dusdanig worden gekleurd dat het raadzaam is te bepalen dat haar geen straf of maatregel wordt opgelegd. Aldus wordt met de schuldigverklaring van verdachte tot uitdrukking gebracht dat zij een rechtsnorm heeft overtreden en anderzijds dat verdachte gelet op de omstandigheden waaronder de overtreding van deze rechtsnorm is begaan maken dat deze enkele schuldigverklaring voldoende is.