ECLI:NL:RBOBR:2016:1371

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
01/880158-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichtingen, maar veroordeling voor vernielingen van ruiten in kerkelijk pand te 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978, die werd beschuldigd van meerdere brandstichtingen en vernielingen aan een kerkelijk pand in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data, te weten 9 september 2013, 17 november 2013 en 28 november 2013, opzettelijk brand heeft gesticht in het pand, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte hiervoor te veroordelen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichtingen, omdat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend was.

Echter, de rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vernielen van ruiten van het pand in de periode van 12 juni 2014 tot en met 12 augustus 2014. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn geestelijke gezondheid. De rechtbank heeft ook de eis van de officier van justitie in overweging genomen, maar heeft besloten tot een lichtere straf dan gevorderd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/880158-14
Datum uitspraak: 24 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 februari 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. (incident 4)
hij op of omstreeks 9 september 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (kerk)pand gevestigd aan [adres 1] , immers heeft verdachte toen aldaar, opzettelijk een ruit van bovengenoemd pand ingeslagen/ingegooid en/of benzine, althans een vluchtige en/of licht ontbrandbare stof, door het/de kapotte raam/ruit naar binnen gegooid en/of met een lucifer en/of een aansteker en/of een brandend voorwerp die benzine, althans die vluchtige en/of licht ontbrandbare stof aangestoken en/of opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met (het/de interieur/inboedel/inventaris van) dat pand, ten gevolge waarvan dat pand en/of het/de interieur/inboedel/inventaris van dat pand gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand en/of voor het/de interieur/inboedel/inventaris van dat pand te duchten was;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 september 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een (kerk)pand (gelegen aan [adres 1] ) en/of (een deel van) het/de interieur/inboedel van dat (kerk)pand, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2. (incident 5)
hij op of omstreeks 17 november 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (kerk)pand gevestigd aan [adres 1] , immers heeft verdachte toen aldaar, opzettelijk een ruit van bovengenoemd pand ingeslagen/ingegooid en/of benzine, althans een vluchtige en/of licht ontbrandbare stof, door het/de kapotte raam/ruit naar binnen gegooid en/of met een lucifer en/of een aansteker en/of een brandend voorwerp die benzine, althans die vluchtige en/of licht ontbrandbare stof aangestoken en/of opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met (het/de interieur/inboedel/inventaris van) dat pand, ten gevolge waarvan dat pand en/of zich in het pand bevindende goed(eren)/magnetron(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand en/of voor het/de interieur/inboedel/inventaris van dat pand te duchten was;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 november 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een (kerk)pand (gelegen aan [adres 1] ) en/of twee, althans een magnetron(s) en/of (een deel van) het/de interieur/inboedel/inventaris van dat (kerk)pand, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3. (incident 6)
hij op of omstreeks 28 november 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (kerk)pand gevestigd aan [adres 1] , immers heeft verdachte toen aldaar, opzettelijk (met een aansteker en/of een lucifer en/of een brandend voorwerp) een of meer aanmaakblokje(s) aangestoken, althans opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een brandversnellend middel en/of (een raamkozijn van) dat pand, ten gevolge waarvan een raamkozijn van dat pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor dat pand en/of voor het/de interieur/inboedel/inventaris van dat pand te duchten was;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2013 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een (kerk)pand, met dat opzet (met een aansteker en/of een lucifer en/of een brandend voorwerp) een of meer aanmaakblokje(s) heeft aangestoken, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met een brandversnellend middel en/of een raamkozijn van dat pand, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een raamkozijn en/of een ruit van een (kerk)pand (gelegen aan [adres 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4. (incidenten 8, 9, 10 en 11)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2014 tot en met 12 augustus 2014 te 's-Hertogenbosch (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk 15, althans een of meerdere, ruit(en) van een (kerk)pand (gelegen aan [adres 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding. [1]
Op 9 september 2013, 17 november 2013 en 28 november 2013 is er opzettelijk brand gesticht dan wel gepoogd te stichten aan/in een pand aan [adres 1]
. Op de verdachte rust de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan deze reeks brandstichtingen (feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair) dan wel aan pogingen daartoe (feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair, feit 3 subsidiair) dan wel aan een vernieling (feit 3 meer subsidiair).
In de periode van 12 juni 2014 tot en met 12 augustus 2014 zijn er meerdere ruiten vernield van voornoemd pand. Verdachte wordt verweten dat hij deze ruiten heeft vernield (feit 4).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de voltooide brandstichtingen (feit 1 primair en feit 2 primair), van de poging tot een brandstichting (feit 3 subsidiair) en van de reeks vernielingen van de ruiten (feit 4).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de tenlastegelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank eerst ten aanzien van de tenlastegelegde vernieling(en) (feit 4) een oordeel vormen.

Ten aanzien van feit 4
Bij de beantwoording van de vraag of de tenlastegelegde vernielingen wettig en overtuigend bewezen zijn, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden die haar uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
-
Incident op 12 augustus 2014.
Op 12 augustus 2014 heeft aangever [slachtoffer 1] aangifte gedaan van vernieling. Hij kreeg de melding dat er vernielingen waren gepleegd aan zijn pand gelegen aan [adres 1] . Ter plaatse aangekomen, zag de aangever dat er acht ruiten van zijn pand vernield waren. [2]
[getuige 1] heeft in dat kader verklaard dat hij glasgerinkel hoorde en een persoon op een bromfiets zag. Deze persoon sloeg met een hamer een ruit in en reed vervolgens weg. De getuige omschrijft deze persoon als: een blanke persoon van ongeveer 1.70m lang, droeg een grijs/zwarte trui met een capuchon die hij over zijn hoofd had. Over de bromfiets waarmee deze persoon weggereden is, heeft de getuige verklaard dat het een bromfiets betrof van het merk Tomos en voorzien van boodschappentassen aan de linker- en rechterachterzijde met blauw/grijze bies aan de achterzijde. [3]
[verbalisant 1] die de beveiligingsbeelden heeft uitgelezen relateert dat een man omstreeks 20.42.02 uur op een damesbromfiets het parkeerterrein van [adres 1] opreed. De verbalisant heeft de bromfiets als volgt omschreven: paars/rood van kleur, mogelijk van het merk Puch of Tomos, had een zilverkleurig 6-spaaks voor- en achtervelg, een zilverkleurig spatbord aan de voorzijde, een zilverkleurige voorvork, een zwart zadel met witte karakters op de achterzijde, een fietstas die bestond uit een geheel met tassen aan beide zijden. De bestuurder is door de verbalisant omschreven als een blanke man met een stevig postuur die een groenkleurig hoodedvest met capuchon aanhad. Op de rechterzijde van het vest waren in witte karakters de letters “Y ION” leesbaar en aan de linkerzijde was het cijfer “7” zichtbaar. Deze man droeg een legergroenkleurige stoffen trainingsbroek en zwarte lage sportschoenen van het merk Nike met witte zool. Hij had een groenkleurige rugzak met bidonhouders bij zich en droeg twee bidons met zwartkleurige dekseltjes. De verbalisant zag dat deze man uit de rechterzijde van de fietstas een tweekleurige klauwhamer pakte. Deze was donker van kleur aan de onderzijde en lichter van kleur aan de bovenzijde. De verbalisant zag vervolgens dat de man met de klauwhamer meerdere slaande beweging maakte richting het pand. Telkens nadat deze man voornoemde handelingen verrichtte, zag de verbalisant glasscherven in de rondte vliegen. De verbalisant nam voorts waar dat de man vervolgens op de bromfiets sprong en het parkeerterrein afreed. [4]
-
Incident op 15 juli 2014.
Op 16 juli 2014 heeft [aangever 1] aangifte gedaan van vernieling van een ruit van het pand aan [adres 1] te ’s-Hertogenbosch. Aangever heeft verklaard dat een medewerkster van de aldaar gevestigde [slachtoffer 2] op 15 juli 2014 omstreeks 21.00 uur een penterante lucht rook. Zij nam waar dat een ruit verbroken was en dat de lucht zeer sterk was. Door de opening van de verbroken ruit, was er kennelijk een vloeibare stof in het pand gegooid. De ter plaatse gekomen brandweer heeft geconstateerd dat de vloeistof benzine betrof. [5]
[verbalisant 1] die de beveiligingsbeelden heeft uitgelezen zag dat op 15 juli 2014 om 20.55.54 uur via de begroeiing van de tuin van het pand aan [adres 1] een man liep naar een ruit van voornoemd pand. Het betrof een blanke man met een normaal tot fors postuur. De man droeg een groenkleurig hoodedvest dat aan de voorzijde voorzien was van de witte opdruk “..OW 7”. De man droeg zwartkleurige sportschoenen die rondom waren voorzien van een opvallende witte bies. De verbalisant zag dat de man een boodschappentas had van de supermarktketen Lidl en dat hij uit die tas een klauwhamer pakte. De steel van de klauwhamer was tweekleurig. De onderzijde van de steel was donker(rood) van kleur en de bovenzijde was lichtbruin-/geel houtnerf motief. Met deze hamer sloeg de man een ruit in. Uit de boodschappentas van de Lidl pakte de man vervolgens een donkerkleurige jerrycan. De man hield de jerrycan ondersteboven en maakte daarmee schuddende bewegingen, waarna de man omstreeks 21.00.33 uur uit beeld verdween.
-
Incident op 24 juni 2014.
Aangever [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van vernieling aan zijn pand aan [adres 1] . Op 24 juni 2014 constateerde hij dat er drie ruiten van zijn pand waren vernield. [6]
[verbalisant 1] die de beveiligingsbeelden heeft uitgelezen zag dat er op 24 juni 2014 omstreeks 20.53.13 uur via de begroeiing van de tuin van het pand aan [adres 1] een man richting een ruit van voornoemd pand liep. Het betrof een man met een blanke huidskleur en een normaal tot fors postuur. De man droeg een groenkleurig hoodedvest en had zwartkleurige sportschoenen aan. Deze schoenen waren rondom voorzien van een opvallende witte bies. De man droeg een legergroenkleurige rugzak met bidonhouder. In de bidonhouder zat een bidon. De man had in zijn rechterhand een klauwhamer vast en sloeg daarmee meerdere ruiten in. De verbalisant zag telkens dat er glassplinters in diverse richtingen vlogen. [7]
-
Incident op 12 juni 2014.
Op 19 juni 2014 heeft [aangever 2] aangifte gedaan van vernieling aan het pand op [adres 1] . Op 12 juni 2014 omstreeks 17.00 uur sloot zij het gedeelte van het pand waar ze gebruik van maakte en liet dit onbeschadigd achter. Op 13 juni 2014 omstreeks 12.00 uur zag zij dat er drie ramen vernield waren. [8] De eigenaar van het pand, [slachtoffer 1] heeft van dit incident afzonderlijk aangifte gedaan. [9]
[verbalisant 1] die de beveiligingsbeelden heeft uitgelezen zag dat op 12 juni 2014 om 22.02.22 uur via de begroeiing van de tuin van het pand aan [adres 1] een man richting een ruit van een ruimte van voornoemd pand liep. De man had een blanke huidskleur en had een normaal tot fors postuur. De man droeg een gemêleerd hoodedvest en had een lange groenkleurige trainingsbroek aan. Hij had zwartkleurige sportschoenen aan die rondom voorzien waren van een opvallende witte bies. De man droeg een groenkleurige rugzak. Uit deze rugzak pakte de man een klauwhamer en sloeg daarmee meerdere ruiten in. De steel van de klauwhamer was tweekleurig. De onderzijde van de steel was donker(rood) van kleur en de bovenzijde lichtbruin/-geel houtnerf motief.
-
Staandehouding bestuurder Tomos.
Op 26 augustus 2014 hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] de bestuurder van een rode snorfiets van het merk Tomos en voorzien van het kenteken [kentekennummer 1] staandegehouden op de Aartshertogenlaan in ’s-Hertogenbosch. De snorfiets was voorzien van zwarte fietstassen met links en rechts achterop een reflecterende streep. Het zadel van de snorfiets was zwart van kleur met achter in witte letters het merk Tomos aangebracht. Het voorspatbord was grijs/chroom van kleur. De bestuurder droeg een rugzak met in het linker zijvak een grijze bidon. De bestuurder betrof [verdachte] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] . [10]
-
Doorzoeking woonboot verdachte.
Tijdens de doorzoeking in de woonboot van verdachte op 8 september 2014 werden onder meer de na te noemen goederen aangetroffen: een groenkleurige trainingsbroek, een bidon, een plastic tas, type bigshopper, van supermarktketen Lidl, een grijs vest met opschrift “Division 7”, een paar zwartkleurige Nike sportschoenen met zolen die rondom wit waren en een rugzak met aan weerskanten een bidonhouder. In de fietsenstalling behorende bij de jachthaven werd een rode Tomos snorfiets met aan weerskanten fietstassen en voorzien van het kenteken [kentekennummer 1] aangetroffen. In de fietstas werd een hamer aangetroffen. De steel was zwart van kleur aan de onderzijde en geel van kleur aan de bovenzijde. Verder werd in die fietstas een zwarte jerrycan aangetroffen. [11]
De rechtbank komt ten aanzien van voornoemde incidenten tot het volgende oordeel.
De rechtbank stelt vast dat bij deze vier vernielingen telkens een blanke man met een normaal tot fors postuur is betrokken. Deze man heeft bij al deze incidenten een zwarte schoen met witte bies aan evenals een zogenaamd hoodedvest. Bij de incidenten op 15 juli 2014 en 12 augustus 2014 is verder gebleken dat op dat vest een deel van het woord “Division 7” is te zien. Een soortgelijk vest is in de woonboot van verdachte aangetroffen. Bij het incident op 12 augustus 2014 is verder een rode Tomos bromfiets met fietstassen betrokken. Een dergelijke bromfiets is eveneens aangetroffen in de fietsenstalling van de jachthaven alwaar verdachte zijn boot heeft staan. Ook is tijdens een verkeerscontrole gezien dat verdachte de bestuurder was van die bromfiets. In dat kader merkt de rechtbank nog op dat in het relaas van de verbalisanten kennelijk abusievelijk een verkeerd geboortejaar is opgenomen. Uit een bij dat proces-verbaal bevindingen behorende bijlage met een foto van het rijbewijs van de bestuurder, is de rechtbank echter gebleken dat het geboortejaar 1978 dient te zijn, zodat de rechtbank geen twijfel heeft dat de bestuurder van die bromfiets verdachte betrof. Verder is bij de incidenten van 12 juni 2014, 24 juni 2014 en 12 augustus 2014 telkens sprake van een rugzak met bidonhouders al dan niet in combinatie met de aanwezigheid van een of meerdere bidons. De rechtbank stelt ook hier vast dat een dergelijke rugzak en een dergelijke bidon zijn aangetroffen in de woonboot van verdachte. Bij het incident van 24 juni 2014 is sprake van een boodschappentas van supermarktketen Lidl. Ook hiervan stelt de rechtbank vast dat een soortgelijke tas in de woonboot van verdachte is aangetroffen. De vernieling van de ruiten is bij al deze incidenten met behulp van een hamer geschied. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke hamer ook bij de verdachte is aangetroffen. Bij het incident op 15 juli 2014 is er na de vernieling van de ruit kennelijk in het pand benzine besprenkeld met behulp van een jerrycan. Ook hiervan stelt de rechtbank vast dat een dergelijke jerrycan is aangetroffen bij de verdachte in zijn woonboot. De rechtbank heeft ter terechtzitting de uiterlijke kenmerken van verdachte waargenomen en is van oordeel dat verdachte past in het hiervoor genoemde signalement van de manspersoon met een normaal tot fors postuur.
De raadsman heeft bepleit dat het groenkleurige hoodedvest met een deel van het woord “Division 7” zoals op de beveiligingsbeelden is te zien niet overeenkomt met het bij verdachte aangetroffen grijskleurige hoodedvest en derhalve niet gezegd kan worden dat dit hetzelfde vest is als het vest dat de dader bij de incidenten op 15 juli 2014 en 12 augustus 2014 heeft gedragen. Gelet op de treffende overeenkomsten tussen het bij verdachte aangetroffen vest en het vest dat op de beveiligingsbeelden is te zien, en in aanmerking genomen dat op camerabeelden kleuren soms niet exact hetzelfde lijken als zij in werkelijkheid zijn, volgt de rechtbank het betoog van de raadsman niet.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de tijdlijn verdachte uitsluit als dader. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit onderzoek is gebleken dat de maximumsnelheid van de snorfiets van verdachte 27 km/h is en dat de afstand van de plaats delict naar de woonboot 15.050 meter is. Gelet op de tijd die is verstreken tussen enerzijds de respectievelijke incidenten op 12 juni 2014, 24 juni 2014, 15 juli 2014 en 12 augustus 2014 en anderzijds het moment dat verdachte op deze dagen weer heeft ingelogd bij de elektronische toegangspoort van de jachthaven, kan hij niet de dader zijn, aldus de raadsman. De rechtbank volgt dit betoog niet, reeds omdat uitsluitend bij het incident van 12 augustus 2014 de snorfiets van verdachte is waargenomen en juist bij dat incident het tijdpad verdachte niet als dader uitsluit.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, brengt de rechtbank tot het oordeel dat al deze overeenkomsten redelijkerwijs niet op toeval kunnen berusten. Deze feiten en omstandigheden wijzen zeer sterk in de richting van verdachte. Het scenario dat een ander dan verdachte de dader is van deze vernielingen moet naar het oordeel van de rechtbank als hoogst onaannemelijk terzijde worden geschoven.

Ten aanzien van feit 1 primair/subsidiair.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen waaruit het daderschap van de verdachte kan worden afgeleid. Zowel [aangever 3] als [getuige 3] hebben de dader van deze brandstichting niet gezien en kunnen derhalve geen signalement van de dader opgeven. Wel zijn er beveiligingsbeelden van deze brandstichting aanwezig. Deze zijn met het oog op de opsporing van dit feit vertoond in het programma Bureau Brabant. [getuige 4] heeft de dader van deze brandstichting herkend als zijnde [verdachte] . Desalniettemin kan deze herkenning naar het oordeel van de rechtbank niet tot het bewijs dienen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het procesdossier is gebleken dat [verbalisant 4] deze getuige – voorafgaand aan het verhoor – onjuist heeft voorgelicht door mede te delen dat verdachte is aangehouden ter zake van vernielingen en brandstichtingen aan het pand van Reinier van Arkel te 's-Hertogenbosch en dat hij (verdachte) een aantal feiten heeft bekend, terwijl de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte gedurende het politieverhoor ten aanzien van de verdenkingen zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank kan derhalve niet beoordelen of en zo ja, in hoeverre deze getuige door de onjuiste mededeling van [verbalisant 4] is beïnvloed in de herkenning. Dit geldt temeer nu de getuige, nadat hem bekend was geworden dat hij onjuist was geïnformeerd door de verbalisant, de door hem gedane herkenning heeft ingetrokken. Dit brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat zij de aanvankelijk gedane herkenning van [getuige 4] onder deze omstandigheden niet voldoende betrouwbaar acht. Evenmin kunnen de aangetroffen jerrycans en kleding die tijdens een doorzoeking in de woonboot van verdachte zijn aangetroffen en weliswaar tot op zekere hoogte overeenkomsten vertonen met die van de dader tot het sluitende bewijs dienen dat verdachte de dader is geweest van deze brandstichting. Daarvoor zijn deze voorwerpen onvoldoende onderscheidend. De rechtbank komt alles afwegende tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 2 primair/subsidiair.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat waaruit het daderschap van de verdachte bij dit feit kan worden afgeleid. [aangever 4] heeft de dader van deze brandstichting niet waargenomen en kan derhalve van de dader geen signalement opgeven. [getuige 5] heeft de dader wel gezien en heeft een signalement opgegeven maar dat signalement wijkt danig af van de uiterlijke kenmerken van verdachte. Hoewel ook hier de modus operandi overeenkomt met de brandstichting gepleegd onder feit 1 (te weten het inslaan van een ruit met een hamer en het besprenkelen van een licht ontvlambare vloeistof) kan dit – in het licht van hetgeen hiervoor overwogen – niet leiden tot het oordeel dat verdachte de dader is van deze brandstichting. Dat op de plaats van het delict een hamer en een jerrycan zijn aangetroffen en dat er tijdens een doorzoeking van de woonboot van verdachte soortgelijke voorwerpen zijn gevonden, kan evenmin het oordeel rechtvaardigen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij dit feit. Nog daargelaten dat voorwerpen die bij verdachte zijn aangetroffen niet dezelfde voorwerpen kunnen zijn als die op de plaats delict zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen, zijn dergelijke voorwerpen gangbare voorwerpen die bijna ieder huishouden heeft. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van feit 3 primair/subsidiair/meer subsidiair.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier ook ten aanzien van dit feit onvoldoende bewijsmiddelen waaruit het daderschap van de verdachte kan worden afgeleid.
Ook hier geldt dat [aangever 5] en [getuige 3] de dader niet hebben gezien en dat zij derhalve ook geen signalement van de dader hebben kunnen opgeven. Wel zijn er beveiligingsbeelden aanwezig. Uit de door de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 7] uitgelezen beelden, volgt dat de dader van dit delict een man betreft op een brom-/snorfiets voorzien van een fietstas. Dat de verdachte in het bezit is van een soortgelijke bromfiets met fietstassen, wil naar het oordeel van de rechtbank nog niet zeggen dat verdachte ook de persoon is geweest waarover de verbalisanten hebben gerelateerd. Immers, de verbalisanten kunnen het merk en model van de bromfiets waarop de dader zou hebben gereden niet noemen. De verbalisanten hebben verdere specifieke uiterlijke kenmerken zoals de lengte, de leeftijd en het postuur van de dader, die dan te herleiden zouden zijn tot de verdachte, evenmin kunnen melden. Hoewel voldoende vaststaat dat verdachte enkele uren voor het pleegtijdstip zich in 's-Hertogenbosch bevond en ook dat hij 31 minuten na het vermoedelijke pleegtijdstip zich in zijn woonboot bevond, vormt dit onvoldoende bewijs voor het scenario dat verdachte na het plegen van de brandstichting met zijn bromfiets naar zijn woonboot is gereden. De afstand tussen de plaats delict en woonboot van verdachte bedraagt minimaal 16,4 km en maximaal 16,5 km. Dit houdt in dat voor het overbruggen van deze afstand met de bromfiets van verdachte – die maximaal 27 km/u rijdt – aanzienlijk meer tijd is gemoeid dan 31 minuten. Al zou verdachte met een constante maximale snelheid gereden hebben, hetgeen de rechtbank vanwege de aanwezigheid van verkeerslichten en voorrangswegen op de door de verdachte af te leggen route onmogelijk acht, zou verdachte niet binnen 31 minuten bij zijn woonboot kunnen arriveren. Hoewel de door de dader gedragen kleding overeenkomsten vertoont met de kleding die tijdens de doorzoeking in de woonboot van verdachte is aangetroffen en hoewel er ook voorwerpen zijn aangetroffen die overeenkomsten vertonen met de voorwerpen die de dader bij zich heeft gehad ten tijde van het delict, kan dit – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – niet het oordeel rechtvaardigen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij dit delict. De rechtbank komt derhalve tot de slotconclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
4. (incidenten 8, 9, 10 en 11)
op tijdstippen in de periode van 12 juni 2014 tot en met 12 augustus 2014 te 's-Hertogenbosch telkens opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ruit(en) van een pand (gelegen aan [adres 1] ), toebehorende aan [slachtoffer 1] heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Over de persoon van verdachte zijn op 24 december 2014 en 26 december 2014 gedragsdeskundige rapportages opgemaakt door respectievelijk psycholoog R.A. Sterk en psychiater G.C.M. van den Broek.
Beide gedragsdeskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie van het paranoïde type en dat dit ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig was. Vanwege de ontkennende houding van de verdachte hebben de gedragsdeskundigen echter geen uitspraak kunnen doen over een eventueel verband tussen zijn schizofrene stoornis en de tenlastegelegde feiten en evenmin over de mate van toerekening.
De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten en dat verdachte daarom strafbaar is voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 24 maanden met aftrek van het reeds ondergane voorarrest
(bijlage 1).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van ruiten. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander en heeft hij schade berokkend aan de gedupeerde(n).
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een op hem betrekking hebbend uittreksel justitiële documentatieregister van 2 februari 2016 niet eerder ter zake van soortgelijke feiten als de onderhavige is veroordeeld.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte voor de onderhavige zaak reeds 37 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat ter zake van het bewezenverklaarde strafbaar feit een taakstraf passend en geboden is. De rechtbank zal de duur daarvan vaststellen op 60 uren en zal de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten hierop in mindering brengen.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet bewezen acht en de rechtbank van oordeel is dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Beslag.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen, die op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1, 3, 4 en 6 zijn weergegeven en die als bijlage aan dit vonnis is gehecht, vatbaar zijn voor verbeurdverklaring en dat de voorwerpen onder 2, 5, 7, 8, 9, 10 en 11 teruggegeven kunnen worden aan de verdachte
(bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft bepleit dat de inbeslaggenomen voorwerpen, gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak, teruggegeven dienen te worden aan de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu verdachte vrijgesproken is van de tenlastegelegde feiten onder 1, 2 en 3 en naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 27, 57 en 350 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair, feit 3 subsidiair, feit 3 meer subsidiair:
Vrijspraak
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 4 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

ten aanzien van feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.
ten aanzien van feit 4:
 een
taakstrafvoor de duur
van 60 urensubsidiair 30 dagen hechtenis
met aftrekovereenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Teruggave inbeslaggenomen goederen:
De rechtbank gelast de
teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een snorfiets, Tomos A3, 2009, [kentekennummer 1] (goednr. 665056);
- een zwarte broek met reflecterende streep (goednr. 671433);
- een liter bio ethanol, brandstof voor sfeerhaarden (goednr. 671435);
- een gele hamer (goednr. 667727);
- een Lidl tas, type bigshopper (goednr. 667728);
- een jerrycan, All Ride 5 liter (goednr. 667732);
- een grijze trui, merk Nike, type hoody (goednr. 667718);
- een grijze rugzak met inhoud, merk Dakine (goednr. 667730);
- een beige bidon met opschift (goednr. 667731);
- een groene jas, merk Protest (goednr. 667720);
- een blauw trui, merk Le Coq Sportif, type hoody (goednr. 667721)
aan [verdachte] voornoemd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 24 maart 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, onderzoek CUMAL, afgesloten d.d. 31 oktober 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 250.
2.Verklaring [slachtoffer 1] , p. 173.
3.Verklaring [getuige 1] , p. 175-176.
4.Relaas van bevindingen [verbalisant 8] , p. 177-178.
5.Aangever [aangever 6] , p. 160-161.
6.Verklaring aangever [slachtoffer 1] , p. 153.
7.Relaas van bevindingen van [verbalisant 8] , p. 156-157.
8.Verklaring [aangever 2] , p. 145.
9.Verklaring aangever [slachtoffer 1] , p. 147.
10.Relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 3] , p. 209-210.
11.Relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 1] , p. 26-27.