ECLI:NL:RBOBR:2016:1338

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
15-034
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters van de wrakingskamer in bestuursrechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 19 januari 2016, wordt het wrakingsverzoek van de verzoeker afgewezen. Het verzoeker heeft de wraking ingediend tegen de rechters van de wrakingskamer die op 3 december 2015 een andere zaak (WR 15/032) behandelden. De verzoeker was van mening dat de rechters van de eerdere wrakingskamer, waaronder mr. T.J.M. Kolfschoten, vooringenomen waren en dat dit zijn recht op een eerlijke behandeling in gevaar bracht. De rechtbank heeft het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2015 en de schriftelijke reactie van de rechters van de eerdere wrakingskamer in overweging genomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2016 was de verzoeker aanwezig, maar de rechters van de eerdere wrakingskamer waren niet verschenen. De rechters gaven aan niet in de wraking te berusten.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank stelt vast dat de verzoeker geen uitzonderlijke omstandigheden heeft aangetoond die zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank benadrukt dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De door verzoeker aangevoerde gronden zijn niet voldoende om te concluderen dat de rechters blijk hebben gegeven van partijdigheid of de schijn daarvan hebben gewekt. Daarom wordt het verzoek tot wraking afgewezen. Tevens wordt bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker met betrekking tot de zaak met CJIB-nummer [CJIB-nummer] niet in behandeling wordt genomen, omdat verzoeker kennelijk misbruik maakt van zijn recht.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer : WR 15/034
Beschikking van 19 januari 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
tegen
mrs. I.L.A. Boer, H.M.H. de Koning en P.P.M. van der Burgt,
in hun hoedanigheid van voorzitter respectievelijk leden van de wrakingskamer ter terechtzitting van 3 december 2015 van de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met zaaknummer: WR 15/032.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en de rechters van de eerdere wrakingskamer worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van de wrakingskamer van
3 december 2015 in de zaak met nummer WR 15/032;
- de schriftelijke reactie van 24 december 2015 van de rechters van de eerdere wrakingskamer.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
7 januari 2016. Verzoeker is verschenen. De rechters van de eerdere wrakingskamer zijn niet verschenen. In de schriftelijke reactie hebben zij aangegeven niet in de wraking te berusten.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de voorzitter en leden van de wrakingskamer in de procedure met nummer WR 15/032.
2.2.
Voor hetgeen zich ter zitting van 3 december 2015 heeft voorgedaan wordt verwezen naar het proces-verbaal. De wrakingsgrond is daarin opgenomen. Dat proces-verbaal is voor wat betreft de wrakingsgrond leidend.
Verzoeker heeft aangegeven dat de reden voor de wraking is dat hij denkt dat de rechters van de eerdere wrakingskamer mr. T.J.M. Kolfschoten, de rechter die door verzoeker hiervoor werd gewraakt, in het gelijk stelt.
2.3.
De rechters van de eerdere wrakingskamer hebben aangegeven niet in de wraking te berusten.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelt (en dus ook een wrakingskamer), door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3
Als uitgangspunt geldt dat een voor een partij mogelijk onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Met het nemen van de beslissing blijkt weliswaar onvermijdelijk van een standpunt van de rechters, maar dat levert niet zonder meer een zwaarwegende aanwijzing in voormelde zin op dat een vrees voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd. Dit kan anders zijn indien een beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat voor die beslissing redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat die beslissing voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter, in die zin dat de beslissing objectief gezien bij de verzoeker tot wraking de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen wekken dat de beslissing is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker. Hiervan is in casu echter geen sprake. De rechters van de eerdere wrakingkamer hebben nog niet beslist op het verzoek van verzoeker en de door verzoeker geschetste situatie, zoals vermeld in het proces-verbaal van 3 december 2015, biedt geen grond voor zijn stelling dat de rechters blijk hebben gegeven van partijdigheid.
3.4.
De door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond kan derhalve niet de conclusie dragen dat de rechters van de eerdere wrakingskamer blijk hebben gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. Van uitzonderlijke omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake. Daarom zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.
3.5
Nu verzoeker in wezen zonder grond over is gegaan tot wraking van de eerdere wrakingskamer en kennelijk misbruik maakt van zijn recht, bepaalt de onderhavige wrakingskamer, met verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb, dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker met betrekking tot de zaak met zaaknummer 4210677 (CJIB nummer [CJIB-nummer]) niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De rechtbank,
wijst het verzoek tot wraking van mrs. I.L.A. Boer, H.M.H. de Koning en P.P.M. van der Burgt af,
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker van de eerdere wrakingskamer en een eventueel volgende wrakingskamer met betrekking tot de zaak met zaaknummer 4210677 (CJIB nummer [CJIB-nummer]) niet in behandeling wordt genomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A. Bik, voorzitter, mr. A.G.A.M. van de Ven en mr. M.L.W.M. Viering, leden, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.