ECLI:NL:RBOBR:2016:131

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
15_2572
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm op de AIO-aanvulling voor ouderen met zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een oudere vrouw die een AIO-aanvulling ontvangt, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres was het niet eens met de toepassing van de kostendelersnorm op haar AIO-aanvulling, die per 1 juli 2015 was verlaagd omdat zij met meerdere meerderjarige kinderen in één woning woont. Eiseres stelde dat zij door haar medische problemen niet zelfstandig kan wonen en dat de kostendelersnorm een ongerechtvaardigd onderscheid maakt, vooral omdat de AOW-gerechtigden niet onder deze norm vallen tot 1 januari 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres met drie meerderjarige kinderen op hetzelfde adres woont, waardoor de kostendelersnorm van toepassing is. De rechtbank oordeelde dat de zorgbehoefte van eiseres geen uitzondering vormt op de kostendelersnorm, en dat de redenen voor het samenwonen niet relevant zijn voor de toepassing van deze norm. De rechtbank heeft de stelling van eiseres dat haar kinderen extra kosten hebben en daarom niet als kostendelers moeten worden meegerekend, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de Sociale Verzekeringsbank de AIO-aanvulling van eiseres terecht heeft vastgesteld op € 590,56, conform de kostendelersnorm.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/2572

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C.A. Buskens).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO-aanvulling) van eiseres per 1 juli 2015 vastgesteld met toepassing van de kostendelersnorm.
Bij besluit van 28 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar daartegen van eiseres ongegrond verklaard en de AIO-aanvulling per 1 juli 2015 vastgesteld op
€ 590,56.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar zoon [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Eiseres is geboren op 1 juli 1939. Zij ontvangt een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Daarnaast ontvangt zij sinds 1 januari 2010 een AIO-aanvulling naar de norm voor een alleenstaande. Deze AIO-aanvulling bedraagt per 1 januari 2015 € 809,50 bruto per maand. Eiseres is gehuwd met [persoon 2] , die in het buitenland woont.
1.2
Sinds 1 september 2014 staat eiseres ingeschreven op het adres [adres] . Op dit adres staan ook haar dochter [persoon 3] , haar dochter [persoon 4] en haar zoon [persoon 5] ingeschreven.
1.3
Eiseres heeft verschillende medische problemen en aandoeningen.
1.4
Bij brief van 18 december 2014 heeft verweerder eiseres ingelicht over de per
1 juli 2015 in werking tredende kostendelersnorm.
1.5
Bij brief van 8 mei 2015 heeft verweerder eiseres gevraagd om nadere gegevens over haar woonsituatie. Op 20 mei 2015 heeft eiseres verweerder door middel van het formulier ‘Onderzoek woonsituatie’ bericht dat zij bij haar dochter in huis woont omdat eiseres door haar gezondheidsproblemen niet zelfstandig kan wonen.
1.6
Bij het primaire besluit heeft verweerder de AIO-aanvulling van eiseres per 1 juli 2015 verlaagd naar € 588,67 omdat eiseres met drie andere kostendelers in één huis woont.
1.7
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiseres, onder meer, aangevoerd dat zij een hoog cholesterol heeft en dat zij lijdt aan hart- en vaatziekte, suikerziekte en kanker. Eiseres heeft erop gewezen dat zij door haar medische problemen niet zelfstandig kan wonen en hoge ziektekosten heeft door het eigen risico, de eigen bijdrage en de omstandigheid dat sommige medicijnen niet worden vergoed.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de overheid kosten bespaart doordat eiseres bij haar dochter is gaan wonen en niet in een bejaardentehuis.
1.8
Bij de hoorzitting in bezwaar op 14 juli 2015 is van de zijde van eiseres aangegeven dat eiseres voor de keuze stond om in een verzorgingstehuis te worden geplaatst of om bij haar dochter te gaan wonen. De familie van eiseres heeft € 30.000,00 betaald om aanpassingen in de woning van de dochter van eiseres te realiseren zodat eiseres daar daadwerkelijk zou kunnen wonen. De gemeente heeft hier niets aan meebetaald. Ook is aangevoerd dat dochter [persoon 4] niet alleen haar moeder maar ook zus [persoon 3] en broer [persoon 5] ondersteunt. Zus [persoon 3] is arbeidsongeschikt en broer [persoon 5] heeft een verlieslijdend autobedrijf.
Verweerder heeft er tijdens de hoorzitting op gewezen dat de kostendelersnorm wel uitzonderingen kent voor commerciële relaties en studerenden, maar niet voor het verzorgen van ouders of het verzorgen van gehandicapte of zieke kinderen.
2. Aan het bestreden besluit ligt het volgende ten grondslag. Vanaf 1 januari 2015 kent de Participatiewet (Pw) op grond van artikel 22a van de Pw de zogeheten kostendelersnorm. Op basis van overgangsrecht (artikel XVIII Wet maatregelen Wwb) geldt voor personen die op
31 december 2014 recht op algemene bijstand hebben én het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben met één of meerdere meerderjarige personen, de kostendelersnorm niet tot 1 juli 2015. Verweerder heeft de AIO-aanvulling van eiseres conform de rekenformule als neergelegd in artikel 22a, eerste lid, van de Pw, aangepast met ingang van 1 juli 2015. De hoogte van de kostendelersnorm is afhankelijk van het aantal meerderjarige personen dat het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft, ongeacht of dit wel of geen bloed- of aanverwanten zijn. De redenen waarom mensen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning is niet van belang. Ook als sprake is van een zorgbehoefte is de kostendelersnorm van toepassing. Het gegeven dat niet iedere kostendeler een inkomen heeft is evenmin van belang. Relevant is dat er kosten gedeeld kunnen worden, niet of dat feitelijk ook gebeurt. Eiseres en haar drie kinderen hebben hoofdverblijf in dezelfde woning zodat sprake is van drie andere kostendelers. De AIO-aanvulling is per 1 juli 2015 vastgesteld op € 590,56 (40% + 4 x 30% = 160% : 4 =
40% x € 1.476,40 = € 590,56).
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Namens eiseres is in het beroepschrift en ter zitting nog aangevoerd dat eiseres veel medische problemen heeft en dat zij van de gekorte AIO-aanvulling niet kan rondkomen. Ook zouden broer [persoon 5] en zus [persoon 3] niet als kostendeler moeten worden meegerekend omdat zij niets verdienen maar wel extra kosten hebben.
4. De toepasselijke regelgeving luidt als volgt.
Artikel 47a Pw. Taak Sociale verzekeringsbank
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. (…);
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. (…)
3. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, artikel 22 Pw. Normen pensioengerechtigden
Voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt is de norm per kalendermaand, indien het betreft:
a. een alleenstaande of een alleenstaande ouder die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: € 1.079,78
b. gehuwden die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en waarvan beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt: € 1.476,40
.
c. gehuwden die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en waarvan een echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder, doch de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 1.476,40.
Hoofdstuk 3, paragraaf 3.2: artikel 22a. Kostendelersnorm
1. Indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
Hierbij staat:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm.
2. De rekennorm, bedoeld in het eerste lid, is voor de belanghebbende:
a. (…)
b. (…)
c. die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 22, onderdeel b.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de belanghebbende:
a. die gehuwd is en die niet met een of meer andere meerderjarige personen dan de echtgenoot in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, tenzij die echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft; of
b. die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt.
4. Tot de personen, bedoeld in het eerste lid, worden niet gerekend:
a. de persoon die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt,
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft,
c. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
d. de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering kan bestaan op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering, de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.
5. Op verzoek van het college legt de belanghebbende de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b of onderdeel c, over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
6. De norm voor gehuwden, op wie het eerste lid van toepassing is, is gelijk aan de som van de normen, bedoeld in dat lid, die voor ieder van de rechthebbende echtgenoten afzonderlijk van toepassing is.
5. De Memorie van Toelichting bij de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (TK 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 5 e.v.) vermeldt, onder meer, het volgende.
1. Kostendelersnorm
(…)
1.3
Bepaling hoogte kostendelersnorm
De bijstandsnorm per persoon zal lager worden naar mate er meer personen in de woning aanwezig zijn en zij ook met meer personen de kosten kunnen delen. Hierbij wordt gekeken naar alle meerderjarige personen in de woning. De aard van het inkomen van elk van de afzonderlijke inwonenden speelt hierbij geen rol. Elke extra persoon in de woning betekent een lagere individuele bijstandsnorm. (…)
De kostendelersnorm heeft als effect dat als er sprake is van een meerpersoonshuishouden, de bijstandsnorm voor mensen in de AOW-gerechtigde leeftijd niet altijd meer zal aansluiten op de toepasselijke AOW-norm. Bijvoorbeeld als een oudere met een onvolledige AOW-opbouw in een huishouden woont met twee meerderjarige gezinsleden en recht heeft op bijstand, dan zal de bijstand aanvullen tot maximaal 431/3% (= toepasselijk percentage bij driepersoonshuishouden) en niet de 50% AOW-norm zoals wordt voorgesteld in het regeerakkoord Bruggen (Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15). Dit is conform de bestaande bijstandssystematiek. (…)
De uitgangspunten van de kostendelersnorm vinden bevestiging in budgetonderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS (2004). Equivalentiefactoren 1995-2000. Voorburg/Heerlen: CBS). Hieruit blijkt dat hoe meer mensen samenwonen, des te lager de kosten per persoon van levensonderhoud zijn. Zo heeft bijvoorbeeld een vierpersoonshuishouden niet vier keer zoveel kosten als een eenpersoonshuishouden, maar twee keer zoveel.
(…)
1.4
Doelgroep
De kostendelersnorm zal voor elke bijstandsgerechtigde gelden die deel uitmaakt van een huishouden dat uit meerdere meerderjarigen bestaat, ongeacht of het om familieleden of derden gaat. Van een dergelijk huishouden is sprake als meerdere personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en geen commerciële relatie met elkaar hebben (zie voor dit laatste paragraaf 1.5). Alle mensen in zo’n meerpersoonshuishouden kunnen immers kosten delen en hebben daardoor lagere bestaanskosten.
Dit betreft ook personen die een gezamenlijke huishouding voeren en die in de bijstand bij wijze van uitzondering worden aangemerkt als alleenstaande (ouder). Deze uitzondering geldt voor personen die een gezamenlijke huishouding hebben met een bloedverwant in de eerste graad (ouder/kind) of een bloedverwant in de tweede graad (grootouder/kleinkind, broer/zus) waarbij bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte. De definitie van zorgbehoefte in de WWB is door jurisprudentie nader ingevuld. Volgens jurisprudentie is sprake van een zorgbehoefte indien de belanghebbende aanspraak zou kunnen maken op plaatsing in een AWBZ-instelling, maar daarvan om hem moverende redenen heeft afgezien of op een wachtlijst daarvoor is geplaatst. Daarnaast is volgens jurisprudentie sprake van een zorgbehoefte indien de belanghebbende vanwege ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren omdat hij is aangewezen op intensieve zorg van anderen. Op welke wijze de bloedverwanten in de tweede graad de zorgbehoefte kunnen aantonen bepaalt het college.
Dergelijke bloedverwanten hebben thans niet de gehuwdennorm (2 x 50%) maar ieder een eigen alleenstaande (ouder) norm. De individuele norm voor deze personen zal conform de kostendelersnorm 50% per persoon worden. Ook deze personen hebben voordelen door kosten te delen. Deze voordelen staan los van de redenen waarom men samenwoont, en zijn ook aanwezig als sprake is van zorgbehoefte.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Vaststaat dat eiseres met drie van haar meerderjarige kinderen op hetzelfde adres woont. Nu eiseres dus met één of meer meerderjarige personen in dezelfde woning hoofdverblijf heeft, is de kostendelersnorm op haar van toepassing.
8. Onbetwist heeft eiseres gesteld dat sprake is van een zorgbehoefte. Het bestaan van een zorgbehoefte is echter geen uitzonderingsgeval als bedoeld in artikel 22a, derde en vierde lid van de Pw en kan er dan ook niet toe leiden dat van toepassing van de kostendelersnorm wordt afgezien. De rechtbank verwijst hierbij nog naar de hiervoor aangehaalde Memorie van Toelichting waarin is vermeld dat ook bloedverwanten die bij elkaar inwonen voordelen hebben door kosten te delen, dat deze voordelen staan los van de redenen waarom men samenwoont, en dat die voordelen ook aanwezig zijn als sprake is van zorgbehoefte.
9. De rechtbank is verder niet gebleken dat één van de uitzonderingsgevallen genoemd in artikel 22a van de Pw, op de situatie van eiseres van toepassing is.
10. Gelet op de dwingendrechtelijke formulering van artikel 22a Pw heeft verweerder de kostendelersnorm dan ook terecht op de uitkering van eiseres toegepast. Daarbij heeft verweerder terecht rekening gehouden met drie andere kostendelers. De stelling van eiseres dat [persoon 3] en [persoon 4] 'niets verdienen' en juist wel 'extra kosten' hebben, slaagt niet nu, zoals ook uit de hiervoor aangehaalde Memorie van Toelichting volgt, bij de toepassing van de kostendelersnorm het inkomen van de andere kostendelers niet van belang is.
11. Voor zover eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met internationaalrechtelijke verdragen of bepalingen, geldt dat eiseres die stelling niet heeft onderbouwd en dat de rechtbank van strijd met dergelijke verdragen of bepalingen ook niet is gebleken. Voor zover eiseres zich heeft willen beroepen op artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) omdat sprake zou zijn van een ongerechtvaardigd onderscheid, nu de invoering van de kostendelersnorm in de AOW is uitgesteld tot 1 januari 2018, overweegt de rechtbank daarbij het volgende. Naar de rechtbank begrijpt is de invoering van de kostendelersnorm in de AOW uitgesteld tot 1 januari 2018 om verder onderzoek te doen naar de gevolgen van de kostendelersnorm voor de (bereidheid tot het verlenen van) mantelzorg (zie onder meer EK 2014/15, 33 801, nr. F (brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 juni 2015)). Eiseres heeft onbetwist gesteld dat zij juist vanwege de mantelzorg die haar kinderen kunnen verlenen is ingetrokken bij haar dochter. In zoverre zou kunnen worden gezegd dat eiseres in dezelfde positie verkeert als AOW-gerechtigden die (mantel)zorg nodig hebben. Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat de AOW niet op één lijn moet worden gesteld met de AIO-aanvulling. Bij de AIO-aanvulling gaat het immers in feite om bijstand waarbij voor het recht op de AIO-aanvulling, onder meer, van belang is of betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden. Voor het recht op AOW is juist niet bepalend of betrokkene verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden, maar of en hoelang betrokkene verzekerd is geweest voor de AOW. De wetgever heeft de invoering van de kostendelersnorm ten aanzien van bijstandsuitkeringen niet uitgesteld. In dit verband merkt de rechtbank verder op dat ook de staatssecretaris zich op dit standpunt heeft gesteld (zie: TK 2014/15, nr. 103, WWB-onderwerpen en de Participatiewet, p. 103-7-8 e.v.) en dat een motie van kamerlid Karabulut om de invoering van de kostendelersnorm voor de AIO-aanvulling ook uit te stellen door de Tweede Kamer is verworpen op 2 juli 2015 (zie: TK 2014/15, nr. 104, Stemmingen moties WWB-onderwerpen en de Participatiewet, p. 104-50-2 e.v.). De rechtbank ziet dan ook onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid doordat de kostendelersnorm voor de AIO-aanvulling wel is ingevoerd en voor de AOW (nog) niet.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Dohmen, voorzitter, en mrs. C.F.E. van Olden-Smit en S.D.M. Michael, leden, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.