ECLI:NL:RBOBR:2015:95

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2015
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
14_1231
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geluidsniveau en handhaving bij overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gedeputeerde staten van Noord-Brabant als verweerder en een eiseres die een last onder dwangsom had ontvangen wegens een geconstateerde overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank moest beoordelen of de vaststelling van het geluidsniveau op het immissiepunt correct was, waarbij de vraag centraal stond of empirische meetgegevens of een gevalideerde rekensystematiek gebruikt diende te worden. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had mogen uitgaan van de feitelijk uitgevoerde metingen, en dat de berekeningen van eiseres, die gebaseerd waren op een model, niet voldoende waren om de bevindingen van verweerder te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een overtreding en dat verweerder bevoegd was tot handhaving. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 14/1231

Uitspraak van de meervoudige kamer van 12 januari 2015 in de zaak tussen

[eiseres] 1a

,te [vestigingsplaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. B. de Jong)
en

gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder,

(gemachtigden: mr. B.T.J. Opsteen en ing. M.G.J. Arts)
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[persoon 1]en
[persoon 2]en
[persoon 3], allen te Heeze,
(gemachtigde: mr. H.A. Gooskens).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd om een door hem geconstateerde overtreding te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 18 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek, met het procedurenummer SHE 13/5145, is bij uitspraak van 5 december 2013 afgewezen.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 november 2014, waar eiseres is verschenen vertegenwoordigd door [persoon 4], bijgestaan door de gemachtigde en [persoon 5], werkzaam bij Wematech Milieu Adviseurs B.V. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. Namens de derde-partij is niemand verschenen.

Overwegingen

1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2013, waaraan zij het volgende ontleent.
Bij besluit van 29 september 2006 is een vergunning verleend op grond van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting bestemd voor de op- en overslag van puin, zand en grind, het sorteren van bouw-, tuin- en bedrijfsafval, het zeven van afvalstromen (houtfracties), het exploiteren van een milieustraat, de inname van asbesthoudend afval, het incidenteel verkleinen en persen van sloop- en afvalhout en groenafval en de verhuur en op- en overslag van containers, gelegen aan de [adres]. Naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bij besluit van 20 december 2007 de voorschriften 1.1.1 en 1.1.2 (lucht/geluid) opgenomen. Bij besluit van 25 april 2008 zijn op verzoek de geluidvoorschriften aangepast. De vergunning is op 3 juli 2009 ambtshalve gewijzigd vanwege het in werking treden van het Besluit bodemkwaliteit. Op 13 juni 2012 is een omgevingsvergunning verleend voor het in gebruik nemen van een nieuwe sorteerinstallatie op het buitenterrein en het buiten gebruik stellen van de inpandige sorteerinstallatie.
In 2012 en 2013 zijn door toezichthouders diverse controles uitgevoerd. Hierbij zijn overtredingen geconstateerd die op 14 augustus 2013 met eiseres zijn besproken. Op 7 augustus 2012 heeft verweerder een verzoek om handhaving ontvangen van de derde-partij. Dit verzoek heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder gehandhaafd dat eiseres de overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dient te beëindigen en beëindigd dient te houden, onder oplegging van een dwangsom van
€ 2.500,00 per dag - met een maximum van € 15.000,00 - dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, neergelegd in voorschrift 3.2.1 van de omgevingsvergunning van
13 juni 2012, op immissiepunt 002 (lokaal bekend als De Kluis 10-10A) wordt overschreden.
Verweerder heeft daartoe in het bestreden besluit overwogen dat het bureau dat namens verweerder akoestisch onderzoek heeft gedaan is te beschouwen als een deskundige op het gebied van milieumetingen, hetgeen meebrengt dat verweerder bij de besluitvorming in beginsel op het advies van deze deskundige mag afgaan. Dit is slechts anders indien zou moeten worden geoordeeld dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. De metingen zijn verricht conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai. Verweerder acht ook van belang dat in zijn opdracht metingen zijn verricht, terwijl de adviseur van eiseres berekeningen heeft gemaakt, waardoor er in de door haar gehanteerde methode sprake is van meer aannames. Verweerder neemt het standpunt in dat uitsluitend met directe immissiemetingen kan worden beoordeeld of het akoestische rekenmodel de werkelijke situatie nabootst. Dat is in de onderhavige situatie niet het geval.
3. Eiseres stelt dat de afstand tussen de bron, zijnde de sorteerinstallatie, en het immissiepunt 185 meter bedraag, binnen welke afstand verschillende geluidsproducerende activiteiten worden ontplooid. Zo bevinden zich aan de Industrieweg onder meer een constructiebedrijf, een metaalhandel en een autobedrijf. Ook vinden de nodige verkeersbewegingen plaats. Het is volgens eiseres zeer aannemelijk dat een of meer van deze activiteiten voor een constante en continue stoorgeluidbijdrage hebben gezorgd, die de metingen van verweerder hebben beïnvloed. Het is volstrekt onduidelijk hoe verweerders deskundige deze stoorgeluiden heeft betrokken bij de metingen en of de meteo-correctieterm (Cm) juist is toegepast.
Nu aannemelijk is dat de metingen ter plaatse van het beoordelingspunt 002 zodanig door stoorgeluiden zijn beïnvloed dat het resultaat niet geheel aan de inrichting is toe te schrijven heeft verweerder niet deugdelijk vast kunnen stellen of de in voorschrift 3.2.1 opgenomen grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau werd overschreden, aldus eiseres. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar een berekening van haar eigen deskundige, waarvan het resultaat beduidend lager uitvalt dan de meting die in opdracht van verweerder is uitgevoerd. Door verweerder is niet verklaard waardoor het verschil in de uitkomsten van de verschillende methoden wordt veroorzaakt, noch waarom de eigen bevindingen door verweerder boven die van eiseres worden gesteld.
4. Ingevolge vaste jurisprudentie zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Het bestuursorgaan mag slechts onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
5. Hetgeen partijen verdeeld houdt is of er sprake is van een overtreding, meer in het bijzonder hoe een overtreding moet worden vastgesteld. De vraag waarvoor de rechtbank zich daarbij gesteld ziet is of mag worden uitgegaan van empirische meetgegevens ter plaatse van het immissiepunt (rekenmethode 2.1 van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai), dan wel of de berekeningen volgens een - op zichzelf gevalideerde - rekensystematiek moeten worden gevolgd (rekenmethode 2.2 van de Handleiding).
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder bij de vaststelling van het geluidsniveau op het immissiepunt heeft mogen uitgaan van de feitelijk uitgevoerde metingen. Gelet op de redactie van het voorschrift 3.2.1, dat uitgaat van de geluidsbelasting ter plaatse van het immissiepunt, levert dat naar het oordeel van de rechtbank de meest zuivere – feitelijke - vaststelling op. Verweerder heeft daarbij gemotiveerd aangegeven dat de geluidsmetingen zijn gecorrigeerd voor eventuele stoorgeluiden, alvorens te toetsen aan de geluidsgrenswaarden.
7. De berekeningen van eiseres berusten op een model (rekenmethode 2.2 van de Handleiding), waarvan ook bij de vergunningverlening in 2012 gebruik is gemaakt. Dit laat evenwel onverlet dat verweerder ook op andere wijze, zoals in dit geval door het uitvoeren van feitelijke metingen, tot een vaststelling van de geluidsbelasting kan en mag komen. De omstandigheid dat bij de vergunningverlening destijds gebruik moest worden gemaakt van een model maakt dat niet anders. Eiseres is er niet in geslaagd aan te tonen dat en waarom de vaststellingen van verweerder onjuist zouden zijn. De rechtbank heeft bij haar oordeel tevens in aanmerking genomen dat verweerder, terugrekenend met de meetgegevens op het immissiepunt, op hetzelfde bronemissieniveau uitkomt als waarvan eiseres in haar berekeningen uitgaat. Eiseres heeft verweerders berekening niet betwist.
8. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep faalt. Nu is vastgesteld dat sprake is van een overtreding, is verweerder bevoegd tot handhavend optreden. Niet in geschil is dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Evenmin is anderszins sprake van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder in redelijkheid van handhaving zou moeten afzien.
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling, noch om te bepalen dat het betaalde griffierecht moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.D. Streefkerk als voorzitter en mr. M.J.H.M. Verhoeven en mr. J.H.G. van den Broek als rechter in tegenwoordigheid van mr. E.A.C. Spoormakers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.