ECLI:NL:RBOBR:2015:765

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
01/845619-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot ontploffing en bedreiging met levensgevaar door openzetten gaspitten

Op 16 februari 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 augustus 2014 in Asten gaspitten van zijn fornuis had opengedraaid en open had laten staan, met de intentie om een ontploffing teweeg te brengen. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, had dit gedaan terwijl hij wist dat zijn ex-echtgenote en haar moeder naar zijn woning zouden komen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelen gemeen gevaar voor levens en goederen had veroorzaakt. De officier van justitie beschouwde de poging tot ontploffing als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen opzet was om een ontploffing te veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat het opendraaien van de gaspitten op zichzelf voldoende was om te spreken van een voltooide poging tot ontploffing, ondanks dat er geen open vuur was gemaakt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/845619-14
Datum uitspraak: 16 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1967],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: Den Haag PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 november 2014 en 2 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 oktober 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 augustus 2014 te Asten, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, althans brand te stichten opzettelijk een of meer gaspit(ten) van het fornuis van de woning [adres 1] heeft opengezet en/of open heeft laten staan en/of (vervolgens) door middel van een aansteker open vuur in de woning heeft gecreëerd, althans doende is geweest met het creëren van open vuur door middel van een aansteker, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of naastgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 augustus 2014 te Asten, althans in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en/of brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de woning en/of de naastgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, door opzettelijk een of meer gaspit(ten) van het fornuis van de woning [adres 1] open te zetten en/of open te laten staan en/of vervolgens door middel van een aansteker open vuur in de woning (trachten te) te creëren, althans doende te zijn met het creëren van open vuur door middel van een aansteker, waarvoor hij, verdachte een hoeveelheid gas en/of een aansteker, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 augustus 2014 te Asten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de gaspit(ten) van het fornuis van de woning [adres 1] open gezet en/of open laten staan en/of ten overstaan van voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] opzettelijk dreigend open vuur gecreëerd door middel van een aansteker, althans doende te zijn geweest met het creëren van open vuur door middel van een aansteker.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen [1] en de beoordeling daarvan.
Inleiding.
Op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen heeft de rechtbank het volgende vastgesteld. Op 20 augustus 2014, omstreeks 12.30 uur, kwam bij de meldkamer van de politie Oost-Brabant de melding binnen van [benadeelde partij 1] dat verdachte - haar van tafel en bed gescheiden echtgenoot - het gas had aanstaan in de woning aan de [adres 1] te Asten en dat hij de woning wilde opblazen. Verdachte had vier pitten van het gasfornuis aangezet zonder er open vuur bij te houden, zodat het gas vrijelijk uit de pitten kon stromen, en hij had deuren en ramen van de woning gesloten. Hij wilde zichzelf op deze wijze van het leven beroven. [benadeelde partij 1] en haar moeder [benadeelde partij 2] kwamen op enig moment bij de woning, roken een sterke gaslucht en hebben vervolgens de gaspitten dichtgedraaid en een deur opengezet, waarna zij de politie hebben ingelicht. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben vervolgens aangifte gedaan bij de politie.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde poging om een ontploffing teweeg te brengen dan wel brand te stichten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft de gaspitten in zijn woning opengedraaid en gedurende ongeveer anderhalf uur open laten staan. Dit is voldoende om van een voltooide poging te spreken. De officier van justitie verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 13 maart 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ6709). Om te kunnen spreken van een voltooide poging, is het niet noodzakelijk dat verdachte ook heeft geprobeerd om het gas in aanraking te laten komen met open vuur. De vraag of verdachte heeft geprobeerd zijn aansteker aan te steken, is dan ook niet van belang.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat het (proberen te) maken van vuur een noodzakelijke voorwaarde is om van een voltooide poging te kunnen spreken, stelt de officier van justitie dat hij de verklaring van [benadeelde partij 1] dat verdachte zijn aansteker probeerde aan te steken, niet onaannemelijk acht. In dat geval staat de beperkte hoeveelheid gas in de woning evenwel in de weg aan een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, omdat dan sprake zou zijn van een ondeugdelijke poging. De officier van justitie betrekt in deze conclusie de omstandigheid dat de gaspitten ongeveer 1,5 uur open hebben gestaan en het e-mailbericht van F.W.N. van Rijswijk, Forensisch Onderzoeker Brandtechnisch, Technisch en Materieelkundig onderzoek van het NFI van 17 september 2014. In dit e-mailbericht vermeldt hij dat uit een indicatieve berekening volgt dat in dit geval, gegeven de omstandigheden ter plaatse, de gaspitten ruim vijf uur zouden hebben moeten openstaan voordat de onderste explosiegrens zou zijn bereikt. In het geval dat verdachte vuur had gemaakt, had er aldus nog geen ontploffing plaatsgehad.
De subsidiair ten laste gelegde voorbereiding van een ontploffing acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op het feit dat verdachte het gas heeft opengezet, hij een aansteker voorhanden had en hij zichzelf van het leven wilde beroven.
Ook ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging zou in zijn visie een bewezenverklaring kunnen volgen. Verdachte heeft welbewust het gas opengedraaid, terwijl hij wist dat zijn echtgenote en haar moeder naar zijn woning zouden komen. Aldus heeft hij hen bedreigd met de in de tenlastelegging genoemde misdrijven.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Allereerst heeft verdachte nooit het opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om een ontploffing of brand te veroorzaken. Uit het procesdossier en uit de verklaringen van verdachte blijkt niet dat hij willens en weten de aanmerkelijk kans hierop heeft aanvaard. Het opendraaien van gaspitten is op zichzelf ook onvoldoende om een ontploffing te veroorzaken. Voorts is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd vuur te maken. Verdachte ontkent dat hij dit heeft geprobeerd, [benadeelde partij 2] heeft het niet gezien en de verklaringen van [benadeelde partij 1] over het gebruik van de aansteker door verdachte zijn wisselend en op zichzelf onvoldoende voor het bewijs. Van een voltooide poging is aldus geen sprake.
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging komt, is verdachte niet strafbaar, omdat er sprake is van een poging die absoluut niet tot een ontploffing of brand zou hebben kunnen leiden. Er is sprake van een absoluut ondeugdelijke poging. In dit kader verwijst zij naar de inhoud van eerdergenoemd e-mailbericht van Van Rijswijk van het NFI.
Verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde voorbereiding van een ontploffing dan wel brand in verband met het ontbreken van het (voorwaardelijk) opzet.
Ook van de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging dient hij te worden vrijgesproken, omdat verdachte nooit concrete bedreigingen heeft geuit en hij het huis niet wilde laten ontploffen. Tijdens de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris hebben [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ook verklaard nooit dat het gevoel te hebben gehad dat verdachte hen iets aan zou doen.
De bewijsmiddelen

Aangifte door [benadeelde partij 1] [2] :
Ik doe aangifte van poging brandstichting en bedreiging gepleegd door mijn echtgenoot [verdachte], gepleegd op woensdag 20 augustus 2014. Toen ik samen met mijn moeder op de [adres 1] kwam, opende ik de deur met mijn sleutel. Toen ik de voordeur opende rook ik een zeer penetrante geur die mij bekend is als gas. De gaslucht was echt zeer sterk. Ik hoorde toen ik de woonkamer binnenkwam gesis vanaf het gasfornuis. Ik ben toen direct naar de keuken gerend en zag dat alle vier de pitten geheel geopend waren en dat het gas de kamer instroomde. Ik zag dat alle deuren en ramen dicht waren. Ook de afzuigkap stond uit. [verdachte] wist dat ik naar huis zou komen met zijn medicijnen.

Relaas van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [3] :
Op woensdag 20 augustus 2014 omstreeks 12:30 uur werden wij door de Regionale Meldkamer Politie gestuurd naar het adres [adres 1] te Asten. De ex van de meldster, [verdachte], zou de betreffende woning vol gas hebben laten lopen. Omstreeks 12:35 uur kwamen wij ter plaatse.
Op een afstand van circa 3 meter van de voordeur roken wij direct een sterke gaslucht, komende uit de woning.
In de woningen gelegen links en rechts van deze woning waren ten tijde van de melding mensen, waaronder 2 kinderen, aanwezig.

Relaas van verbalisant Lammers [4] :
Uit de politiesystemen bleek dat de politie op 22 juli 2014 al ter plaatse was geweest omdat [verdachte] uitspraken had gedaan dat hij de woning zou opblazen met gas. Ten overstaan van de ter plaatse gekomen collega's van de politie zei hij toen dat zijn motto was: "ikke niks, zij ook niks, alleen maar schuld van een opgeblazen huis". [verdachte] gaf toen aan dat hij er niet mee zou zitten als de buren, of wie dan ook met de woning mee de lucht in zouden vliegen.

Verklaring van verdachte [5] :
Gisteren, 20 augustus 2014, had ik ontzettend veel pijn. Wat ik me kan herinneren, is dat ik omstreeks 11:00 uur de voordeur heb dichtgetrokken. Ik wilde mezelf van het leven beroven. Ook heb ik de kamerdeur naar de hal dichtgetrokken, zodat er geen gas kon ontsnappen naar boven. De ramen stonden op dat moment dicht. De achterdeur was op dat moment dicht. Vervolgens heb ik alle 4 de gaspitten van het fornuis open gedraaid. Ik heb ze niet maximaal opengedraaid omdat ze anders ontbranden. Ik ben toen op de bank gaan liggen. Als ik een sigaretje had aangestoken, was de boel in de brand gevlogen. Daar was ik mij van bewust. Ik rook een sterke gaslucht in de woning. Omstreeks 12:15 a 12:30 uur kwamen [benadeelde partij 1] en mijn schoonmoeder weer bij mij thuis.
Ik kan mij voorstellen dat zij bang waren vanwege het explosiegevaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vier gaspitten in zijn woning heeft opengedraaid en gedurende ongeveer anderhalf uur open heeft laten staan, waardoor gas vrijelijk zijn woning is ingestroomd, terwijl ramen en deuren van de betreffende ruimte waren gesloten.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in die periode ook open vuur heeft gemaakt met zijn aansteker dan wel dat hij hiermee doende was. Zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte een aansteker in zijn hand had. [benadeelde partij 2] heeft niet verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte met de aansteker vuur had gemaakt dan wel dat hij dit aan het proberen was. Blijkens haar verklaring bevond zij zich op het moment dat verdachte dit zou hebben gedaan ook buiten de woning en had zij geen zicht op verdachte. [benadeelde partij 1] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte met zijn duim een draaiende beweging maakte op het wieltje van de aansteker en dat daardoor het vuursteentje begon te vonken dan wel te gloeien. Deze verklaring van [benadeelde partij 1] acht de rechtbank op zichzelf evenwel onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van deze handeling van verdachte. Nu verdachte ontkent dat hij dit heeft gedaan en de verklaring van [benadeelde partij 1] niet wordt ondersteund door ander bewijs, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank is evenwel – evenals de officier van justitie – van oordeel dat het opendraaien en het gedurende ongeveer anderhalf uur laten openstaan van de gaspitten op zichzelf voldoende is om te spreken van een voltooide poging een ontploffing teweeg te brengen. Deze handelingen kunnen worden aangemerkt als een begin van uitvoering, nu deze naar de uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van
13 maart 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ6709).
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat er sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. Uit de eerdergenoemd e-mailbericht van Van Rijswijk van het NFI volgt dat de gaspitten ruim vijf uur zouden hebben moeten openstaan voordat de onderste explosiegrens zou zijn bereikt. De gaspitten hebben ongeveer anderhalf uur opengestaan. De omstandigheid dat het gas-/luchtmengsel in de woning na die anderhalf uur waarschijnlijk nog niet zodanig explosief was, dat een enkele vonk op dat moment al tot een ontploffing had kunnen leiden, maakt evenwel niet dat sprake was van een absoluut ondeugdelijke poging. Daarvoor is nodig dat van meet af aan vaststaat dat de gedragingen van verdachte (het opendraaien en open laten staan van de gaspitten) nooit het gewenste resultaat (de ontploffing) kunnen bewerkstelligen. Hiervan is evenwel geen sprake, nu het vrijelijk laten stromen van gas in een afgesloten ruimte na verloop van tijd en op het moment dat het gas in aanraking komt met een vonk, kan leiden tot een ontploffing. Aldus is sprake van een strafbare poging.
De rechtbank is voorts, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte ook het voorwaardelijk opzet heeft gehad om door middel van het opendraaien van de gaspitten een ontploffing teweeg te brengen. De rechtbank leidt dit af uit de feiten en omstandigheden waaronder verdachte de gaspitten heeft opengedraaid. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is zijn handelen er op gericht geweest ervoor te zorgen dat de betreffende ruimte zich vulde met gas, hetgeen - naar algemene ervaringsregels leren - de aanmerkelijke kans in zich draagt dat een ontploffing kan ontstaan: op enig moment ontstaat een mengsel van gas en lucht dat met een enkele vonk kan ontploffen. In zijn algemeenheid mag van een redelijk denkend mens worden verwacht dat deze zich bewust is van dit risico op het ontstaan van een ontploffing. Dat verdachte kennis had van dit risico, leidt de rechtbank af uit de verklaringen van verdachte bij de politie dat hij zich bewust was van het brandgevaar en dat hij zich kan voorstellen dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] bang waren vanwege het explosiegevaar. Desondanks heeft verdachte de gaspitten opengezet en vervolgens afgewacht wat er ging gebeuren, waarmee hij naar het oordeel van de rechtbank de kans op ontploffing willens en wetens heeft aanvaard.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een poging heeft ondernomen een ontploffing teweeg te brengen, waardoor personen en/of goederen in gevaar werden gebracht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 20 augustus 2014 te Asten ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen opzettelijk gaspitten van het fornuis van de woning [adres 1] heeft opengezet en open heeft laten staan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of naastgelegen woningen en/of levensgevaar voor [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van de duur van 540 dagen, waarvan 361 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dient een verplicht reclasseringstoezicht te worden opgelegd, conform het advies van de reclassering van
27 januari 2015. Verdachte dient verplicht klinisch te worden behandeld voor een periode van maximaal twee jaar en zoveel korter als mogelijk in de visie van de reclassering. Daarna dient hij mee te werken aan ambulante behandeling. De officier van justitie heeft verzocht te bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De door [benadeelde partij 1] gevorderde materiële schadevergoeding acht de officier van justitie geheel toewijsbaar. De gevorderde immateriële schadevergoeding acht hij toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,--.
De in beslag genomen aansteker van verdachte dient verbeurd te worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit. In het geval verdachte zal worden veroordeeld, verzoekt zij de rechtbank rekening te houden met de lange duur van het voorarrest, de medische en psychische toestand van verdachte, het feit dat de psychiater en de psycholoog verdachte verminderd toerekeningsvatbaar achten en de noodzaak van een klinische behandeling.
De door [benadeelde partij 1] gevorderde immateriële schadevergoeding dient, in het geval van veroordeling, te worden gematigd.
Ten aanzien van het beslag refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing door vier gaspitten gedurende ongeveer anderhalf uur open te laten staan, terwijl hij ramen en deuren van de betreffende ruimte had gesloten. Verdachte heeft dit naar eigen zeggen gedaan om zichzelf van het leven te beroven. Hoe naar dit voor verdachte ook is, hij heeft door zijn gedragingen ook welbewust een levensgevaarlijke situatie voor anderen in het leven geroepen. Hij heeft verklaard dat hij wist dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] naar zijn woning zouden komen. Dit heeft hem er niet van weerhouden de gevaarlijke situatie in het leven te roepen. Daarnaast is gebleken dat ook buren, waaronder twee kinderen, op dat moment thuis waren. Voor alle betrokkenen zal het een zeer beangstigende en bedreigende situatie zijn geweest. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde partij 1] komt naar voren dat zij nog steeds kampt met angst en spanningen ten gevolge van de gedragingen van verdachte.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat zijn strafblad nagenoeg blanco is en dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Verder houdt de rechtbank rekening met de inhoud van de rapportages van psychiater L.H.W.M. Kaiser en psycholoog D. Breuker van 7 november 2014. Zij vermelden dat verdachte lijdt aan een dysthyme stoornis, een paniekstoornis en/of een aanpassingsstoornis en een medicijnverslaving. Daarnaast is er in hun visie sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en ontwijkende trekken. Zij concluderen dat deze stoornissen ook ten tijde van het ten laste gelegde feit aanwezig waren en dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Ook heeft de rechtbank in de beoordeling betrokken de reclasseringsadviezen van
13 november 2014 en 27 januari 2015, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een reclasseringstoezicht op te leggen, mede inhoudende een verplichting zich klinisch en vervolgens ambulant te laten behandelen. Uit laatstgenoemd advies blijkt dat verdachte met ingang van 16 februari 2015 kan worden opgenomen in FPA Venray, onderdeel van de zorginstelling Vincent van Gogh.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen en aan deze voorwaardelijke straf de hierna te noemen bijzondere voorwaarden koppelen. Dit doet de rechtbank enerzijds om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en hem te verplichten de noodzakelijk geachte behandeling te ondergaan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank stelt vast dat de psychiater en de psycholoog de kans reëel achten dat verdachte opnieuw soortgelijk gevaar zettend gedrag zal vertonen. . De reclassering spreekt zelfs van een hoog recidiverisico. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, wanneer hij vrijkomt en geen hulp en behandeling krijgt, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De op te leggen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht beogen recidive te voorkomen en naar het oordeel van de rechtbank duldt dit geen uitstel. De door de officier van justitie gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid zal derhalve worden toegewezen.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten de immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening, en de materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 14,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 45, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van primair:
Poging tot een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

en

Poging tot een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Ten aanzien van primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
  • zich gedurende de proeftijd zal melden bij de Reclassering Nederland, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG 's-Hertogenbosch, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling laat opnemen in FPA Venray, onderdeel van zorginstelling Vincent van Gogh, of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, voor de duur van maximaal twee jaar en zoveel korter als mogelijk, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)
-directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd, voor zover nodig, zal laten behandelen bij FACT-team GGZ Oost-Brabant of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan veroordeelde, te weten: zilverkleurige zippo.
Ten aanzien van primair:
Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], van een bedrag van € 1.014,-- (zegge duizend veertien euro), te weten € 1000,-- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict – te weten 20 augustus 2014 – tot aan de dag der algehele voldoening, en € 14,-- materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering – te weten 15 oktober 2014 – tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.F. Koenis, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. M.Th. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 16 februari 2015.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, afdeling Deurne Asten Someren, genummerd PL2200-2014111533, afgesloten op 23 september 2014.
2.Aangifte door [benadeelde partij 1] d.d. 21 augustus 2014 (p. 26-28).
3.Relaas van verbalisanten [verbalisant 1],[verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 20 augustus 2014 (p. 33).
4.Relaas van verbalisanten [verbalisant 4] d.d. 23 september 2014 (p. 3).
5.Verklaring van verdachte d.d. 21 augustus 2014 (p. 42-44).