2.3.In artikel 172a van de Gemeentewet is, kort gezegd, geregeld dat en onder welke omstandigheden de burgemeester aan iemand die de openbare orde ernstig heeft verstoord een gebiedsverbod kan opleggen.
De motivering van het bestreden besluit en wat verzoekers daartegen hebben aangevoerd
3. Het standpunt van verweerder komt neer op het volgende.
Verweerder staat pal voor de in de Grondwet en verdragen verankerde vrijheid van godsdienst, levensovertuiging, meningsuiting, vereniging en vergadering. Eerder in 2015 en in 2011 heeft verweerder dan ook geen bezwaren gehad tegen de komst, eveneens op uitnodiging van verzoekster, naar de Al Fourqaan-moskee van drie (andere) gastsprekers. Over die personen was immers geen informatie ontvangen van de IND of NCTV die aanleiding gaf tot het uiten van bezwaren. In het geval van de zeven gastsprekers om wie het hier gaat, is dergelijke informatie wel ontvangen en de inhoud daarvan geeft verweerder aanleiding om te vrezen dat de openbare orde zal worden verstoord wanneer de gastsprekers de conferentie zouden bijwonen. Verweerder baseert die vrees op drie pijlers en die pijlers licht hij als volgt toe:
1) De Schengenvisa van twee van de gastsprekers zijn ingetrokken en van de overigen hebben de Nederlandse autoriteiten aan de verlenende landen verzocht om de visa, indien verleend, in te trekken. Worden de gastsprekers in Nederland aangetroffen, dan zullen de Nederlandse autoriteiten hun visa intrekken en tegen hen een terugkeerbesluit uitvaardigen. Dat heeft de Directie Uitvoeringsstrategie en advies van de IND op 21 en 23 december 2015 aan verweerder meegedeeld. Hoewel het zonder visum aanwezig zijn in Eindhoven op zichzelf geen verstoring van de openbare orde zal veroorzaken, staat in dit geval vast dat de visa zijn of zullen worden ingetrokken juist met het oog op de openbare orde en dat in elk geval vijf van de gastsprekers gesignaleerd staan in het Schengen Informatie Systeem (SIS) in verband met bedreiging van de openbare orde.
2) Uit de informatie die verweerder heeft ontvangen van de IND en NCTV blijkt dat de gastsprekers in het verleden uitlatingen hebben gedaan die antisemitisch, anti-homoseksueel, anti-sjiitisch van aard zijn, die zijn gericht tegen vrouwenrechten, waaruit haat voor secularisten blijkt en/of waarin de gewelddadige jihadstrijd en/of het martelaarschap wordt verheerlijkt en terrorisme wordt ontkend. Eén van de gastsprekers heeft in Syrië gevechtshandelingen verricht in rangen van islamitische al dan niet jihadistische gewapende groepen. Het doen van dit soort uitlatingen en het verrichten van dit soort handelingen houdt overtreding van wettelijke voorschriften in. Die voorschriften zijn in het Wetboek van Strafrecht gerubriceerd als misdrijven tegen de openbare orde en het handelen in strijd daarmee vormt dus een inbreuk op die openbare orde. Verweerder mag er, gezien het ‘track record’ van de bewuste gastsprekers dat uit de informatie van de IND en het NCTV naar voren komt, redelijkerwijs van uitgaan dat de gastsprekers tijdens de conferentie in Eindhoven opnieuw dit soort strafbare uitlatingen zullen doen.
3) Verweerder stelt dat de openbare orde in verband met conferenties met islamitische predikers wordt gekleurd door het dreigingsbeeld en het actuele dreigingsniveau dat de NCTV heeft vastgesteld en de nota “Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek” van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. De dreiging is substantieel. Verweerder vreest dat wanneer de gastsprekers tijdens de conferentie aanwezig zijn, daarvoor ontvankelijke toehorende jongeren of andere aanwezigen ertoe zullen worden bewogen het jihadisme te omarmen.
3. Verzoekers hebben in de gronden van het verzoek, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd:
- De bezwaren die de NCTV kennelijk tegen de gastsprekers heeft, zijn ongemotiveerd en rechtvaardigen niet dat de uitnodigingen worden ingetrokken. Het inhoudelijke programma van de conferentie valt hiermee volledig in het water;
- Verweerder is niet bevoegd om handhavend op te treden op grond van artikel 172, leden 2 en 3, van de Gemeentewet, omdat de Wet openbare manifestaties (Wom) op de conferentie van toepassing is. Hij kan uitsluitend in geval van een noodsituatie andere dan in de Wom voorkomende bevoegdheden toepassen en daarvan is hier geen sprake. Uitgaande van de Wom, kan verweerder het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging alleen beperken in het belang van het verkeer of ter bestrijding van wanordelijkheden. Dat is veel beperkter dan de handhaving van de openbare orde, terwijl van wanordelijkheden geen sprake is.
- Voor zover de Wom niet van toepassing zou zijn, is geen sprake is van het verstoren van de openbare orde in de zin van artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet. Uit rechtspraak van de Hoge Raad (verzoekers verwijzen naar ECLI:NL:HR:2007:AZ2104) blijkt dat het moet gaan om een verstoring van enige betekenis van de normale gang van zaken in of aan de desbetreffende openbare ruimte. De conferentie wordt gehouden binnen de muren van de moskee. Uitsluitend degenen die de conferentie zullen bezoeken, worden geconfronteerd met de uitlatingen van de gastsprekers. Die uitlatingen zullen geen verstoring van de normale gang van zaken
- Artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet is niet van toepassing omdat verweerder de bevoegdheid uit dat artikellid niet mag gebruiken ter voorkoming van uitingen die al strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van Strafrecht.
- Artikel 172a van de Gemeentewet is niet van toepassing omdat de gastsprekers in Nederland nimmer eerder de orde hebben verstoord.
- Dat de visa van de gastsprekers daadwerkelijk zijn ingetrokken, heeft verweerder niet onderbouwd.
- Het staat allerminst vast dat de gastsprekers wettelijke voorschriften zullen overtreden. Verweerder weet nog helemaal niet welke uitlatingen de gastsprekers zullen doen tijdens de conferentie. Zelfs als strafbare uitlatingen zouden worden gedaan, dan kan verweerder daarvan achteraf aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Het is niet aan verweerder om daarover op voorhand te oordelen, zelfs niet als hij daarover overleg heeft gehad met de minister van Veiligheid en Justitie, de NCTV en de IND.
- De conferentie wordt nu voor de 32e keer in Nederland georganiseerd en heeft nog nooit geleid tot een verstoring van de openbare orde. Het merendeel van de gastsprekers tegen wie nu volgens verweerder bezwaren bestaan, heeft al eerder in Nederland gesproken en daarbij is de openbare orde niet verstoord.
- Inbreuk op de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting is alleen bij hoge uitzondering gerechtvaardigd. In dit geval is de inbreuk ongeoorloofd; het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 6 en 7 van de Grondwet en de artikelen 9 en 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De aard van deze procedure: een voorlopige voorziening
4. De voorzieningenrechter constateert dat de publieke belangstelling voor deze zaak aanzienlijk is. Daarom hecht de voorzieningenrechter eraan de volgende inleidende opmerkingen te maken over de aard van de procedure.
5. Het gaat hier om een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van het besluit waartegen dat bezwaar is gericht niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid om zo'n voorlopige voorziening te treffen is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. Daarin is verwoord dat wanneer tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het karakter van een voorlopige voorziening is, zoals de term al zegt, dat het moet gaan om een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak, dat wil zeggen de beslissing op bezwaar of de eventuele uitspraak van de rechtbank op een daarop volgend beroep.
6. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard. De rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, wordt door het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebonden.
7. De voorzieningenrechter beoordeelt in de eerste plaats of het verzoek evident ieder spoedeisend belang mist, dan wel of verzoekers belangen evident zo weinig worden aangetast door uitvoering van het besluit, dat het treffen van een voorlopige voorziening niet passend zou zijn. Met andere woorden: als iemand geen (spoedeisend) belang heeft bij het treffen van de voorziening, moet het verzoek alleen al daarom worden afgewezen en beoordeelt de voorzieningenrechter verder niet of het bestreden besluit wel of niet rechtmatig is.
8. In het andere geval, dus wanneer niet vaststaat dat de verzoeker geen (spoedeisend) belang heeft bij het treffen van de voorlopige voorziening, zal de voorzieningenrechter bezien of een – zoals gezegd voorlopig – oordeel is te geven over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is. Daarbij geldt dat als de rechtmatigheid van dat besluit evident is, geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Andersom geldt dat als de onrechtmatigheid van het besluit evident is, die grond wel bestaat. Die twee uitersten zijn helder. De moeilijkheid ligt in de tussencategorie; bijvoorbeeld als op het besluit wel wat valt af te dingen, de rechtmatigheid of onrechtmatigheid niet klip en klaar is of als die rechtmatigheid niet zonder diepgravend onderzoek kan worden beoordeeld, zoals hierna ter sprake komt.
9. Als het gaat om die tussencategorie, moet de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Ook als het nodig is binnen heel korte tijd een beslissing te nemen, kan het nodig zijn dat de voorzieningenrechter zich beperkt tot zo'n belangenafweging.
10. In die belangenafweging betrekt de voorzieningenrechter verschillende elementen, waaronder: de vraag in hoeverre duidelijk is dat (en in hoeverre te beoordelen valt of) aan het bestreden besluit een gebrek kleeft, de vraag in hoeverre dat gebrek naar verwachting te herstellen valt in de beslissing op bezwaar, de mate van onomkeerbaarheid van het treffen of niet treffen van de gevraagde voorziening en de mate van spoedeisendheid. Bij zo'n belangenafweging moeten alle belangen pro en contra worden afgewogen; als de belangen aan de ene kant groot zijn, moeten de belangen aan de andere kant ook groot zijn om daar tegen op te kunnen wegen.
De inhoudelijke beoordeling
11. Tegen de achtergrond van het toetsingskader zoals hiervoor in rechtsoverwegingen 7 tot en met 10 is vermeld, komt de voorzieningenrechter tot de volgende beoordeling.
12. Over de vraag of ieder (spoedeisend) belang bij toewijzing van het verzoek ontbreekt, kan de voorzieningenrechter kort zijn: dat is niet het geval. Het bestreden besluit is twee dagen voor het begin van de conferentie genomen en met dat besluit is het een substantieel aantal van de uitgenodigde gastsprekers verboden te spreken. De voorzieningenrechter zal dan ook in het hierna volgende beoordelen of een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit kan worden gegeven.
13. Wat daarbij in de eerste plaats van belang is, is dat in dit geschil vragen voorliggen van (zeer) principiële aard. Zeker gezien het korte tijdsbestek waarbinnen deze uitspraak dient te worden gedaan, kunnen en behoren die vragen niet in het kader van deze voorlopige-voorzieningprocedure te worden beantwoord. De voorzieningenrechter doelt hierbij met name op de door verzoekers aangevoerde grond dat het bestreden besluit strijdig is met de artikelen 6 en 7 van de Grondwet en met de artikelen 9 en 10 van het EVRM. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter overgaan tot het maken van een belangenafweging. Daarbij wordt beoordeeld wiens belang moet prevaleren: het belang van verweerder bij het onverkort uitvoeren van het bestreden besluit, of het belang van verzoekers bij schorsing van dat besluit. De voorzieningenrechter zal de gronden van verzoekers hieronder bespreken en deze vervolgens betrekken in de belangenafweging.