ECLI:NL:RBOBR:2015:7348

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
14_4151
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de waardering van onroerende zaken en de vergoeding van het taxatierapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een natuurlijk persoon die zich bezighoudt met de bedrijfsmatige verhuur van onroerend goed, en de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden. Eiser had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2014, waarin de waarden van zijn onroerende zaken waren vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de vergoeding van het taxatierapport terecht niet heeft verhoogd met BTW, omdat eiser de in rekening gebrachte BTW als voorbelasting kan aftrekken. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld dat eiser zich bezighoudt met de bedrijfsmatige verhuur van onroerend goed, wat betekent dat hij zakelijke kosten kan maken en de BTW kan aftrekken. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij de BTW niet kan aftrekken, waardoor zijn beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe, aangezien er geen aanleiding voor is. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/4151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M.P.C. van Limpt),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder

(gemachtigden: J.W.A. Roest en S. Schopenhouer).

Procesverloop

Bij beschikkingen van 28 februari 2015, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder, voor zover hier van belang, op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres 1] en [adres 2] (hierna: de onroerende zaken), per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het kalenderjaar 2014, vastgesteld op € [bedrag] , respectievelijk € [bedrag] . In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2014 bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 oktober 2014 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder de waarden van de onroerende zaken gewijzigd in € [bedrag] voor
[adres 1] en € [bedrag] voor [adres 2] en tevens de daarop gebaseerde aanslagen dienovereenkomstig verminderd. Daarbij is eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 746 per object, in totaal € 1.492.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek ter zitting geschorst, waarbij eiser in de gelegenheid is gesteld een nadere verklaring in het geding te brengen. Zijn gemachtigde heeft bij brieven van 5 oktober en 6 oktober 2015 gereageerd.
Partijen hebben schriftelijk toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting, als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb, zodat uitspraak zal worden gedaan op grond van de zitting van 21 september 2015 en de gedingstukken. Het onderzoek is op 15 december 2015 gesloten.

Overwegingen

FeitenEiser is eigenaar van de onroerende zaken. In verband met de gegrondverklaring van de bezwaren tegen de waardering van beide onroerende zaken is aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 746 per object. De vergoeding per object bestaat uit € 243 voor het indienen van een bezwaarschrift, € 243 voor het bijwonen van de hoorzitting en € 260 (4 uren à € 65 per uur, exclusief BTW) voor een deskundigenverslag.
Geschil en beoordeling
1. Ter zitting is namens eiser naar voren gebracht dat naast de BTW die volgens hem ten onrechte niet is vergoed, ook de rentevergoeding in geschil is. De rechtbank stelt vast dat blijkens de gedingstukken eiser niet eerder dan ter zitting hierover een beroepsgrond naar voren heeft gebracht, zodat deze beroepsgrond als tardief ingebracht wordt beschouwd. De rechtbank geeft hierover daarom geen oordeel.
2. Partijen houdt nog verdeeld de vraag of de reeds toegekende vergoeding voor het taxatierapport had moeten worden verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting.
3. De rechtbank overweegt dat naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0904) een dergelijke verhoging alleen aan de orde is als een belanghebbende de in rekening gebrachte omzetbelasting niet als voorbelasting in aftrek kan brengen.
4. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiser zich bezig houdt met de bedrijfsmatige verhuur van onroerend goed, waaronder ook de onderhavige objecten. Doorgaans brengt de omstandigheid dat sprake is van ondernemerschap met zich dat sprake zal zijn van zakelijke kosten, waarbij de in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek kan worden gebracht. Eisers gemachtigde is in de gelegenheid gesteld de onjuistheid van deze vooronderstelling door middel van een verklaring van eiser, dat hij de omzetbelasting verbonden aan het in bezwaar ingebrachte taxatierapport niet in aftrek kan brengen, aan te tonen. Eisers gemachtigde heeft geen verklaring van eiser in geding gebracht, maar heeft volstaan met de reeds eerder naar voren gebrachte stelling dat de aanslag zich richt tot eiser in persoon, en nader onderzoek heeft uitgewezen dat eiser ter zake van het uitgebrachte taxatierapport omzetbelasting is verschuldigd. De rechtbank acht deze enkele stelling onvoldoende om de vooronderstelling, dat eiser de omzetbelasting desondanks als voorbelasting kan aftrekken, te ontkrachten. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.