In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van onroerende zaken, specifiek kantoorruimtes in het kantorencomplex 'Kennedytoren' in Eindhoven. Eiseres, eigenaar van de kantoorruimtes, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven vastgestelde WOZ-waarden voor de objecten per waardepeildatum 1 januari 2013. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 2.723.000 voor het eerste object en € 5.517.000 voor het tweede object. Eiseres stelde dat de marktwaarde te hoog was en dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de marktomstandigheden.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de door hem gehanteerde vergelijkingsobjecten, ondanks dat deze op meer dan één jaar van de waardepeildatum waren verkocht, aan de waardebepalingen ten grondslag mocht leggen. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verkoopcijfers waren geïndexeerd naar de waardepeildatum. Het standpunt van eiseres dat de markt was ingestort, werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de WOZ-waarden, maar corrigeerde de waarde van het tweede object naar € 5.211.000.
De rechtbank oordeelde verder dat de door de heffingsambtenaar gebruikte methoden voor de waardering, waaronder huurwaardekapitalisatie, voldoende onderbouwd waren. De rechtbank stelde vast dat de huurwaarde en de kapitalisatiefactor door de heffingsambtenaar adequaat waren vastgesteld. Eiseres had geen proceskosten gevorderd, en de rechtbank kende geen vergoeding toe. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.