Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Procesverloop
20 augustus 2015 ten aanzien van derden, niet zijnde verzoeker, een beroep gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Overwegingen
is vermeld dat op 20 augustus 2015 in een loods aan [adres] een in werking zijnde hennepknipperij is aangetroffen. Op het moment dat de politie het bedrijfspand binnentrad werden elders geoogste hennepplanten bewerkt (toppen geknipt) voor de handel. De politie trof een zogenoemde “big bag” aan vol met henneptakken met toppen, drie vuilniszakken met henneptoppen die al geknipt waren en drie emmers met eveneens reeds geknipte henneptoppen. Verder werd een grote gripzak met gedroogde henneptoppen gevonden. In totaal ging het om 13 kilo en 39 gram niet-gedroogde henneptoppen. De henneptakken die nog niet waren geknipt, hadden een gewicht van 20 kilogram en 437 gram. Aan technische apparatuur werden een airco, een koolstoffilter en een zogenoemd “slakkenhuis” voor de luchtafvoer aangetroffen.
op de hiervoor als vaststaand vermelde feiten, op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd is bestuursdwang toe te passen.
Anders dan verzoeker heeft betoogd, acht de voorzieningenrechter sluiting van de gehele loods niet disproportioneel. De ruimte waarin de hennepknipperij werd aangetroffen en de overige ruimten behoren tot hetzelfde pand. Verder, zo is ter zitting vastgesteld, beschikten de beide Cleaningservices ten tijde van de overtreding over een afstandsbediening waarmee zowel de roldeur aan de achterzijde als de roldeur aan de voorzijde van de loods kon worden geopend en waren zij in het bezit van een sleutel waarmee de loopdeur aan de voorzijde kon worden geopend. Nu de beide Cleaningservices, zo is eveneens ter zitting vastgesteld, ten tijde van de overtreding niet alleen van het achterste deel, maar desgewenst ook van het voorste deel van de loods gebruik konden maken om spullen op te slaan, is sprake van één functionele eenheid die in zijn geheel mocht worden gesloten. Dat het achterste deel van de loods door middel van een wand is afgesloten van het voorste deel van de loods, waarin de hennepknipperij is aangetroffen, maakt dit niet anders.
of verhuurder geen rol bij de beoordeling of zich een situatie voordoet die tot sluiting noopt. Dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd, betekent daarom evenmin dat verweerder niet tot sluiting van het bedrijfspand mocht overgaan. De eigenaar of verhuurder van een pand is verantwoordelijk voor de gang van zaken in dat pand en dient afdoende maatregelen te treffen om feiten als hier aan de orde te voorkomen. Nu in de loods een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen, heeft verzoeker – de maatregelen die hij stelt te hebben getroffen ten spijt – klaarblijkelijk geen afdoende maatregelen getroffen (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4091, 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1070 en 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2400). Dat de loods volgens verzoeker slechts korte tijd als hennepknipperij kan zijn gebruikt en niet als drugspand bekend stond, is niet onderbouwd en behoefde gelet op de hoeveelheid softdrugs die op 20 augustus 2015 in de loods zijn aangetroffen, voor verweerder ook overigens geen aanleiding te zijn om in het onderhavige geval met een waarschuwing te volstaan of tot een kortere sluitingsduur te komen.