ECLI:NL:RBOBR:2015:6941

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
15/6217
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting loods wegens hennepknipperij

Op 3 december 2015 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, eigenaar van een loods, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een besluit van de burgemeester van Veghel. De burgemeester had op 22 oktober 2015 een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de loods voor de duur van een jaar, vanwege de aanwezigheid van een hennepknipperij. Verzoeker betwistte de sluiting en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de hennepknipperij en dat hij voldoende maatregelen had getroffen om zijn pand te beschermen tegen illegaal gebruik. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om bestuursdwang toe te passen op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter vond de sluiting van de gehele loods niet disproportioneel, aangezien de hennepknipperij zich in een niet afgesloten ruimte bevond en de loods als een functionele eenheid moest worden beschouwd. De sluitingsduur van een jaar was in overeenstemming met het beleid van de gemeente Veghel. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/6217
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 december 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
de burgemeester van de gemeente Veghel, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A. Muller).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van het pand [loods] (hierna: de loods) voor de duur van een jaar, met ingang van 9 december 2015.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bij verweerder bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen en heeft ten aanzien van het politierapport van de eenheid Oost-Brabant van
20 augustus 2015 ten aanzien van derden, niet zijnde verzoeker, een beroep gedaan op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij beslissing van 11 november 2015 heeft de rechtbank de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. Bij faxbericht van 13 november 2015 heeft verzoeker toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2015, waar verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 26 augustus 2015 heeft verweerder een rapportage ontvangen van de Politie-eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Maas en Leijgraaf. In deze rapportage
is vermeld dat op 20 augustus 2015 in een loods aan [adres] een in werking zijnde hennepknipperij is aangetroffen. Op het moment dat de politie het bedrijfspand binnentrad werden elders geoogste hennepplanten bewerkt (toppen geknipt) voor de handel. De politie trof een zogenoemde “big bag” aan vol met henneptakken met toppen, drie vuilniszakken met henneptoppen die al geknipt waren en drie emmers met eveneens reeds geknipte henneptoppen. Verder werd een grote gripzak met gedroogde henneptoppen gevonden. In totaal ging het om 13 kilo en 39 gram niet-gedroogde henneptoppen. De henneptakken die nog niet waren geknipt, hadden een gewicht van 20 kilogram en 437 gram. Aan technische apparatuur werden een airco, een koolstoffilter en een zogenoemd “slakkenhuis” voor de luchtafvoer aangetroffen.
Verzoeker is eigenaar van de loods. Hij heeft de achterzijde van de loods verhuurd aan Cleaningservice Veghel en Cleaningservice Polen, die de loods voor opslag gebruiken. Verzoekers zoon gebruikt het voorste deel van de loods voor opslag ten behoeve van zijn handelsonderneming. Verzoeker zelf maakt gebruik van het voorste deel van de loods voor hobbymatige activiteiten. De hennepknipperij is aangetroffen in een niet afgesloten ruimte in het voorste deel van de loods.
2. Als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
3. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening, gelet op de laatste dag van de termijn waarbinnen tot sluiting van het bedrijfspand zou moeten worden overgegaan, voldoende spoedeisend.
4. Verzoeker kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Verzoeker benadrukt dat hij noch zijn huurders op de hoogte waren van de aanwezigheid van de hennepknipperij en dat hij er alles aan doet om zijn pand te beschermen tegen met de wet strijdig gebruik. Zo heeft hij meerdere camera’s aan de gevels bevestigd, die continu opnamen maken van wat zich rondom het pand afspeelt. Verzoeker kan van de aanwezigheid van de hennepknipperij in zijn pand dan ook geen enkel verwijt worden gemaakt. Verzoeker vindt dat hij met het permanente cameratoezicht en de eigen controles in voldoende mate invulling heeft gegeven aan de op hem rustende zorgplicht. De hennepknipperij kan volgens verzoeker ook maar zeer kort in het pand hebben gezeten, nu hij enkele dagen voor de ontdekking daarvan door de politie niets in het pand heeft aangetroffen dat de aanwezigheid van een hennepknipperij deed vermoeden. Verweerder heeft niet onderzocht hoe lang de hennepknipperij in het pand aanwezig is geweest en is overgegaan tot sluiting van het gehele pand, terwijl slechts een gedeelte van het pand als hennepknipperij in gebruik was. Verzoeker benadrukt verder dat het pand niet bekend stond als drugspand en dat geen sprake was van een loop, die eruit moet worden gehaald. De openbare orde is dan ook op geen enkele wijze gediend met de sluiting van het pand. Verweerder heeft hieraan ten onrechte geen betekenis toegekend.
Verzoeker wijst verder op het financieel nadeel dat hij door de sluiting zal lijden en wijst er verder op dat ook de huurders, onder wie zijn zoon, door verweerders besluit onevenredig worden getroffen. Volgens verzoeker is een sluiting van de gehele loods voor de duur van twaalf maanden in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verzoeker heeft tot slot benadrukt dat uit een door verweerder aan hem verstrekt overzicht van Opiumwetzaken over de jaren 2013-2015 blijkt dat verweerder niet altijd tot sluiting en verzegeling overgaat. Verweerder handelt volgens verzoeker dan ook willekeurig door in zijn geval wel tot sluiting over te gaan.
5. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennis te hebben genomen van de door verweerder ingezonden stukken, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoeker niet betwist dat verweerder, gelet
op de hiervoor als vaststaand vermelde feiten, op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd is bestuursdwang toe te passen.
7. De last strekt zich volgens verweerders toelichting ter zitting uit tot de gehele loods.
Anders dan verzoeker heeft betoogd, acht de voorzieningenrechter sluiting van de gehele loods niet disproportioneel. De ruimte waarin de hennepknipperij werd aangetroffen en de overige ruimten behoren tot hetzelfde pand. Verder, zo is ter zitting vastgesteld, beschikten de beide Cleaningservices ten tijde van de overtreding over een afstandsbediening waarmee zowel de roldeur aan de achterzijde als de roldeur aan de voorzijde van de loods kon worden geopend en waren zij in het bezit van een sleutel waarmee de loopdeur aan de voorzijde kon worden geopend. Nu de beide Cleaningservices, zo is eveneens ter zitting vastgesteld, ten tijde van de overtreding niet alleen van het achterste deel, maar desgewenst ook van het voorste deel van de loods gebruik konden maken om spullen op te slaan, is sprake van één functionele eenheid die in zijn geheel mocht worden gesloten. Dat het achterste deel van de loods door middel van een wand is afgesloten van het voorste deel van de loods, waarin de hennepknipperij is aangetroffen, maakt dit niet anders.
8. De sluitingsduur van één jaar is conform de door verweerder vastgestelde beleidsregel “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente Veghel”. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er in verzoekers geval geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van deze beleidsregel zou moeten worden afgeweken. De stelling van verzoeker dat de aanwezigheid van de hennepknipperij in de loods hem niet kan worden aangerekend, heeft niet als zodanig te gelden. Volgens vaste rechtspraak speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de eigenaar
of verhuurder geen rol bij de beoordeling of zich een situatie voordoet die tot sluiting noopt. Dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd, betekent daarom evenmin dat verweerder niet tot sluiting van het bedrijfspand mocht overgaan. De eigenaar of verhuurder van een pand is verantwoordelijk voor de gang van zaken in dat pand en dient afdoende maatregelen te treffen om feiten als hier aan de orde te voorkomen. Nu in de loods een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen, heeft verzoeker – de maatregelen die hij stelt te hebben getroffen ten spijt – klaarblijkelijk geen afdoende maatregelen getroffen (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4091, 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1070 en 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2400). Dat de loods volgens verzoeker slechts korte tijd als hennepknipperij kan zijn gebruikt en niet als drugspand bekend stond, is niet onderbouwd en behoefde gelet op de hoeveelheid softdrugs die op 20 augustus 2015 in de loods zijn aangetroffen, voor verweerder ook overigens geen aanleiding te zijn om in het onderhavige geval met een waarschuwing te volstaan of tot een kortere sluitingsduur te komen.
9. De omstandigheid dat verzoeker en de huurders door de sluiting geen gebruik meer kunnen maken van de loods met alle (financiële) gevolgen van dien, vormt geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de loods voor de duur van een jaar te sluiten. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat het gebruik van de loods als bedrijfspand in strijd is met het bestemmingsplan, omdat ter plaatse enkel intensieve veehouderij is toegestaan. In zoverre is dan ook geen sprake van gerechtvaardigd financieel belang. Daarnaast wordt een financieel nadeel als direct gevolg van de sluiting geacht te zijn meegewogen bij de vaststelling van het beleid en noopt dit verweerder ook in zoverre niet tot afwijking van zijn beleid (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8721).
10. Verweerder heeft in reactie op het door verzoeker aangehaalde overzicht van zaken, waarin niet tot sluiting en verzegeling zou zijn overgegaan, te kennen gegeven dat zijn beleidsregel “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet” op 6 maart 2015 in werking is getreden en daarbij onweersproken gesteld dat verzoeker geen gevallen heeft genoemd die dateren van na de bekendmaking van dit beleid. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat, anders dan in het onderhavige geval, in geen van de door verzoeker genoemde gevallen sprake was van gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zich geen gelijke gevallen voordoen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt daarom. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het oordeel dat verweerder willekeurig handelt door in verzoekers geval wel tot sluiting over te gaan.
10. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Manie, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.