ECLI:NL:RBOBR:2015:6397

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
15_1536
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Projectomgevingsvergunning voor een woonwijk in Vlijmen met betrekking tot het afwijken van het bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een projectomgevingsvergunning voor de ontwikkeling van de woonwijk "De Grassen" in Vlijmen, waarbij de vergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Het bestreden besluit betreft een omgevingsvergunning die is verleend op 14 april 2015, met een bijbehorende ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank heeft vastgesteld dat het projectgebied niet kan worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied, ondanks dat het gebied als zodanig is aangemerkt in de provinciale ruimtelijke structuurvisie. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand gelaten, omdat verweerder heeft gemotiveerd dat er binnen Vlijmen geen mogelijkheden zijn voor een ontwikkeling van de aard en omvang die in het besluit is voorzien.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat de ontwikkeling niet voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de regionale behoefte aan woningen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende inzicht biedt in de gemeentelijke en regionale woningbouwbehoefte en dat de eisers niet hebben aangetoond dat er geen actuele regionale behoefte is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gevolgen van de ontwikkeling voor de privacy en het woongenot van de eisers niet onevenredig zijn.

De rechtbank heeft het beroep van eisers 1 en 4 gegrond verklaard voor zover het betreft de strijd met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, maar heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers 1 en 4.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1536, SHE 15/1537, SHE 15/1561 en SHE 15/1613

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2015 in de zaak tussen

[eisers 1]te Vlijmen, eisers 1
(gemachtigde: mr. D. van de Weerdt),

[eiser 2] , te Vlijmen, eiser 2

(gemachtigde: drs. H.P.W. Havens),

[eiser 3] , te Vlijmen, eiser 3

(gemachtigden: mr. drs. C.R. Jansen en drs. H.P.W. Havens),

[eisers 4] , te Vlijmen, eisers 4

(gemachtigde: mr. J. Schoneveld),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden, verweerder

(gemachtigden: R.M.W.B. Flipsen en J.E.W. van Baardwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de omgevings-vergunning voor De Grassen, fase 1, vrije kavels, voor de activiteit “afwijken van het bestemmingsplan” verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende ruimtelijke onderbouwing, tekeningen en overige stukken, zoals vervat in het digitale gebiedsgerichte besluit met identificatie: NL.IMRO.0797.De Grassen 1e fase VK-0001. Tevens heeft verweerder besloten geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6:12 Wro vast te stellen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep van eisers 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 15/1536, dat van eiser 2 onder zaaknummer SHE 15/1537, dat van eiser 3 onder zaaknummer SHE 15/1561 en dat van eisers 4 onder zaaknummer SHE 15/1613.
Bij brief van 15 juni 2015 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het beroep
versneld zal worden behandeld omdat op de zaak de Crisis- en Herstelwet (Chw) van toepassing is.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Van of namens eisers zijn verschenen [eiser 1] , [persoon A] , [persoon B] , [eiser 2] en [persoon C] bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting hebben eisers 1 en 4 gereageerd op stukken die verweerder voorafgaand aan de zitting had toegezonden maar die niet naar hen waren doorgezonden. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De nieuwe woonwijk “De Grassen” wordt gerealiseerd aan de oostzijde van de kern Vlijmen tussen de bestaande dorpsbebouwing en de Voordijk. Het plangebied ligt in de zuidwesthoek van de ontwikkelingslocatie en grenst aan de percelen langs de Verdilaan en Wilhelminastraat/Meliestraat. Het gebied is kadastraal bekend als: Vlijmen, sectie N, nummers 1342, 1734, 1337, 1126, 3479, 1131, 3491, 4834, 1132, 3910.
Het plangebied is thans volledig onbebouwd en heeft in hoofdzaak een agrarische bestemming. Eisers wonen allen aan de Verdilaan in de directe nabijheid van het plangebied. Het merendeel van hun percelen grenst aan het plangebied.
1.2
Voor de woonwijk is door de gemeenteraad op 17 december 2013 het masterplan ‘De Grassen’ vastgesteld met daarin de hoofdstructuur van wegen, groen en water. Ook worden hier meerdere fasen in onderscheiden. Het bestreden besluit heeft betrekking op de eerste fase.
1.3
Het ontwerp van de omgevingsvergunning heeft ter inzage gelegen en eisers hebben allen tijdig zienswijzen ingediend.
2.1
Het bestreden besluit betreft een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid onder a sub 3, van de Wabo. Bij het bestreden besluit behoort een ruimtelijke onderbouwing. Aan het bestreden besluit is een verbeelding gehecht waarop gebieden met specifieke bestemmingen staan, alsmede voorschriften waarin zowel algemene als gebied gebonden bouw- en gebruiksregels zijn gesteld, alsmede een begrippenkader en een wijze van meten.
2.2
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting bevestigd dat hij aan zichzelf de vergunning heeft verleend met toepassing van artikel 2.7, eerste lid, tweede volzin, van de Wabo zoals dat luidt met ingang van 25 april 2013. De rechtbank houdt het ervoor dat verweerder zelf de vergunning heeft aangevraagd en dat verweerder de vergunning aan zichzelf heeft verleend. Het is overigens verweerders bedoeling dat toekomstige kopers van kavels binnen het projectgebied zelf de benodigde omgevingsvergunning voor het bouwen van bijvoorbeeld een woning aanvragen met inachtneming van de voorschriften behorende bij het bestreden besluit.
2.3
Verweerder heeft ter zitting van de rechtbank te kennen gegeven dat ervoor is gekozen om de eerste fase van de Grassen mogelijk te maken vanwege de snelheid van besluitvorming ten opzichte van de vaststelling van een bestemmingsplan. Verweerder heeft genoegzaam uiteen gezet dat een project met een omvang als dat van de Grassen de gemeenteraad uitvoerig wordt betrokken. Anders dan eisers ter zitting hebben gesteld, is dan ook niet gebleken dat verweerder deze wijze van vergunnen ten behoeve van de ontwikkeling van de woonwijk enkel heeft gekozen om aldus de gemeenteraad te omzeilen.
4. De rechtbank stelt bij zijn beoordeling voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS: 2014:1376) de beslissing om al dan niet met toepassing van deze bepaling een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen. Volgens vaste rechtspraak moeten, naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie groter is, zwaardere eisen worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van een project
5.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat in de toelichting van het plan onvoldoende is onderbouwd dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en daarmee niet voldoet aan de ladder van de duurzame verstedelijking. In reactie op stukken van verweerder, hebben eisers 1 verder opgemerkt dat de ‘regio’s in de stukken niet gelijk zijn, dat de monitor is gedateerd en daarmee niet actueel en dat de conclusies in de diverse stukken niet eenduidig zijn. Ook eisers 4 vragen zich af hoe de woninguitbreiding in dit landbouwgebied zich verhoudt tot de ladder van duurzame stedelijke ontwikkeling, of sprake is van een actuele regionale behoefte en of binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor deze ontwikkeling. De rechtbank verstaat deze beroepsgronden aldus dat eisers 1 en 4 stellen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
5.2
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de locatie al langere tijd in beeld is als locatie voor woningbouw. De ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte hetgeen blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing en de daarin opgenomen verwijzingen naar de gemeentelijke structuurvisie, de regionale woningbouwafspraken, zoals die voor de regio Noordoost Brabant zijn vastgesteld respectievelijk de regionale woningbouwafspraken die zijn vastgelegd in de Regionale Agenda’s Wonen, onderdeel van het Regionaal Ruimtelijk Overleg. Ook in de regio Langstraat worden de woningbouwplannen zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar afgestemd. Dit vindt zijn weerslag in de woningmarktmonitor. Daarmee wordt gekeken of de woningbouwplannen elkaar aanvullen en samen voorzien in de regionale behoefte. Deze 27 woningen maken deel uit van deze afstemming. Verweerder stelt dat sprake is van een uitbreiding in bestaand stedelijk gebied omdat het projectgebied als zodanig is aangewezen in de provinciale Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 (Structuurvisie). Ter zitting heeft verweerder ook opgemerkt dat het projectgebied ligt in de bebouwde kom.
5.3
Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, van het Bro wordt verstaan onder bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
5.4
Niet in geschil is – en ook de rechtbank is dat van oordeel - dat het project waartoe het bestreden besluit is verleend moet worden gekwalificeerd als een stedelijke ontwikkeling. Naar het oordeel van de rechtbank is in de ruimtelijke onderbouwing voldoende beschreven en aangetoond dat deze stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. In de ruimtelijke onderbouwing is verwezen naar de Nota Volkshuisvesting 2030 van de gemeente Heusden en de Woonvisie Heusden 2014-2024. In het verweerschrift wordt daarnaast verwezen naar onderliggende regionale woonagenda’s en afspraken. De onderliggende stukken zijn in de procedure gebracht. Verweerder heeft daarmee voldoende inzicht geboden in zowel de gemeentelijke als de regionale woningbouwbehoefte. Eisers 1 en 4 hebben, in het licht van deze beschrijving, niet onderbouwd dat géén sprake is van een actuele regionale behoefte. Dat de regio’s verschillende gebieden betreffen acht de rechtbank onvoldoende. Een stuk dat ten tijde van het bestreden besluit 14 maanden oud was, acht de rechtbank niet gedateerd en biedt voldoende inzicht in de actuele behoefte. Beide stukken reppen over een woningbouwbehoefte van meer dan 2.000 woningen. Weliswaar is in de monitor de behoefte wat minder groot dan in de regionale agenda maar, zeker in het licht van de omvang van deze ontwikkeling van 27 woningen, rechtvaardigt deze afwijking niet de conclusie dat de ontwikkeling niet voorziet in een actuele regionale behoefte. Dat genoemde getallen uit de regionale agenda’s en afspraken niet in de ruimtelijke onderbouwing zelf zijn opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Eisers 1 en 4 hadden genoemde documenten kunnen opvragen en inzien.
5.5
In het voorheen geldende planologische regime heeft het - thans onbebouwde - projectgebied een agrarische bestemming die bebouwing ten behoeve van wonen niet mogelijk maakt. Het gebied kan op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan niet worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het projectgebied wordt overeenkomstig de bestemming in het voorheen geldende bestemmingsplan gebruikt. Het projectgebied grenst weliswaar aan twee zijden aan woonbebouwing en is gelegen aan een doorgaande weg maar maakt overigens deel uit van het agrarisch gebied rondom Vlijmen. De rechtbank is van oordeel dat het projectgebied niet valt aan te merken als bestaand stedelijk gebied. De enkele omstandigheid dat het gebied als zodanig is aangemerkt in de provinciale ruimtelijke structuurvisie, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank hecht voorts geen waarde aan het achterliggende masterplan van de gemeenteraad, nu verweerder ter zitting heeft benadrukt dat het zijn bedoeling is dat de eerste fase onafhankelijk van overige fasen realiseerbaar is en realiseerbaar moet zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1340). Dit betekent dat voor de toepassing van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro ervan moet worden uitgegaan dat het plangebied een nieuw beslag legt op de ruimte. Het betoog van eisers 1 en 4 slaagt.
6.1
Eisers 1 en eiser 3 vrezen een tekort aan parkeerplaatsen. Eisers 1 wijzen er in dit kader op dat niet valt in te zien hoe verweerder denkt realisatie van parkeerplaatsen in de openbare ruimte af te dwingen van de kopers van de kavel.
6.2
Verweerder stelt dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Als het bestreden besluit onherroepelijk is, dan start de gemeente Heusden met het bouwrijp maken van de openbare ruimte en het inrichten van het openbare gebied. Deze wordt gefinancierd met de gelden uit de grondaankopen. Ter zitting heeft verweerder uitdrukkelijk gegarandeerd dat de gemeente zorgdraagt voor de aanleg van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte ter nakoming van voorschrift 5.3.2, onder a, van het bestreden besluit, ook indien niet alle kavels zijn verkocht.
6.3
In voorschrift 5.3.2 onder a. van het bestreden besluit is bepaald dat voor vrijstaande woningen per woning 2,0 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein én 0,3 parkeerplaats in de openbare ruimte.
6.4
De rechtbank stelt voorop dat de norm van een goede ruimtelijke ordening voor zover deze noodzaakt tot de aanleg van voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling, strekt tot bescherming van de belangen van eisers die immers in de directe omgeving van het projectgebied wonen en bij schending van deze norm zelf kunnen worden geconfronteerd met parkeeroverlast.
6.5
Eisers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het voorziene aantal parkeerplaatsen in het projectgebied, dat in overeenstemming met de CROW richtlijnen is bepaald, onvoldoende toereikend is. Eisers 1 stellen terecht dat toekomstige bewoners het niet in hun macht hebben om parkeerplaatsen aan te leggen in openbaar gebied. Weliswaar richt het hierboven genoemde voorschrift zich ook tot de toekomstige bewoners. Maar gelet op de garantie ter zitting van verweerder, de omstandigheid dat verweerder het zelf in de macht heeft deze garantie na te komen en omdat er geen belemmeringen zijn om deze garantie na te komen, kan naar het oordeel van de rechtbank het voorschrift niet als een impliciete weigering van de vergunning worden beschouwd en is het bestreden besluit in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Deze beroepsgrond faalt.
7.1
Eisers 1 en eiser 3 vrezen voorts voor verkeersoverlast door de voorgestane ontwikkeling. Een en ander is onvoldoende onderzocht. Eiser 3 vreest nog dat de ruimte in het projectgebied ter hoogte van de Verdilaan als ontsluiting kan worden gebruikt. Het, in de nota beantwoording zienswijzen genoemde, onderzoek naar “Verkeerseffecten realisatie woningen de Grassen in 2016, 2014” heeft niet ter inzage heeft gelegen. Eisers 1 kunnen de hierin opgenomen wijziging ten opzichte van een eerder onderzoek niet controleren.
Eisers bestrijden dan ook dat de effecten voor het verkeer als gevolg van deze beoogde ontwikkeling voldoende onderzocht zijn en, gelet op de conclusies van Goudappel uit 2013, dat er verkeerstechnisch geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van dit plan. Eisers 1 handhaven hun standpunt dat door het ontbreken van een begripsbepaling van het begrip erftoegangswegen onvoldoende duidelijk is wat binnen de bestemming “verkeer-verblijfsgebied” mogelijk is.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plangebied voor De Grassen, fase 1 zal worden ingericht als een 30 km-gebied. Gelet op de zeer beperkte hoeveelheid extra verkeersbewegingen als gevolg van de nieuwe woningen zal er geen sprake zijn van een onevenredige verkeerstoename. De wegen rond het plangebied bieden voldoende capaciteit voor de (veilige) afwikkeling van extra verkeer. De berekening is integraal opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing. Er is geen ontsluiting naar de Verdilaan, de door eisers bedoelde strook heeft de bestemming ‘groen’ gekregen. Verweerder stelt dat de term erftoegangsweg niet als begrip is gedefinieerd in de regels. Ze hebben als functie om de aanliggende percelen te ontsluiten (30 km/u gebieden).
7.3
Ingevolge voorschrift 3.1 aanhef en onder e., van het bestreden besluit zijn de voor “Groen” aangewezen gronden bedoeld voor: voorzieningen voor langzaam verkeer.
7.4
In de ruimtelijke onderbouwing is over de verkeersafwikkeling van en naar het projectgebied opgemerkt dat Goudappel-Coffeng een studie heeft uitgevoerd naar de verkeerseffecten van de realisatie van 25 woningen binnen De Grassen (Verkeerseffecten realisatie woningen De Grassen in 2016’2014). Omdat binnen onderhavige ontwikkeling twee extra woningen zijn voorzien is een aangepaste onderbouwing opgenomen. De studie van Goudappel-Coffeng is wel als basis gebruikt. In paragraaf 5.1 zijn de etmaalintensiteiten van de relevante wegvakken weergegeven. Als conclusie is opgenomen dat toename van de intensiteiten op het omliggend wegennet als gevolg van de ontwikkeling van fase 1 van De Grassen op de verschillende wegvakken dusdanig gering is dat deze niet van significante invloed is op de verkeersafwikkeling.
7.5
De rechtbank stelt vast dat op de verbeelding bij het bestreden besluit geen sprake is van een ontsluiting over gronden met de bestemming ‘verkeer-verblijfgebied’ van het projectgebied naar de Verdilaan. Wel is sprake van een perceel met de bestemming ‘groen’, maar hier is slechts langzaam-verkeer toegelaten en eiser 3 heeft niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke verbinding leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Eisers 1 hebben de berekeningen in de ruimtelijke onderbouwin
gniet betwist. Zij hebben de onderliggende stukken niet opgevraagd, laat staan dat zij een tegenonderzoek hebben verricht. In hetgeen eisers 1 hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor twijfel aan de uitkomsten van het onderzoek van Goudappel-Coffeng. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden besluit in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder terecht mogelijke verkeersoverlast als gevolg van verdere uitvoering van het masterplan in toekomstige fasen buiten beschouwing heeft gelaten, ongeacht of bij deze toekomstige fasen gebruik wordt gemaakt van verkeersvoorzieningen die in het bestreden besluit zijn vergund. De overige fasen vergen namelijk aparte besluitvorming waarbij alsdan moet worden beoordeeld of deze voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Het bestreden besluit heeft enkel en alleen betrekking op de verkeersafwikkeling ten behoeve van de ontwikkeling van de eerste fase van de woonwijk. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de begrippen ‘erftoegangsweg’ en ‘langzaam verkeer’ geen nadere definitie behoeven maar dat kan worden aangesloten bij in de eerste plaats de toelichting op het bestreden besluit, ofwel de nota beantwoording zienswijzen en voorts bij het algemeen spraakgebruik. Beide begrippen zijn overigens geen ongebruikelijke of zeldzame begrippen. Deze beroepsgrond faalt.
8.1
Eisers 1 stellen dat, hoewel in artikel 5.3.2 onderdeel b van de regels wel de verplichting is opgenomen om per woning 1,5 m3 waterberging te realiseren en in stand te houden, geen verplichting is opgenomen voor het realiseren en in stand houden van de 2 geplande wadi’s/bergingen. Daarmee is onvoldoende geborgd dat er door de uitvoering van het deelgebied geen verslechtering van de waterhuishouding zal optreden. Eisers betwijfelen verder of bij de uitgevoerde watertoets rekening is gehouden met de extreem natte grond van De Grassen. Mede gelet op het feit dat door de gemeente is aangegeven dat de wadi pas over 5 jaar gerealiseerd zal worden, bestrijden eisers dat er voldoende waterberging in dit deelgebied van de Grassen is om wateroverlast te voorkomen. Een sloot achter de percelen van eisers zou volgens hen een beter alternatief zijn.
8.2
Verweerder verwijst in de eerste plaats naar de waterparagraaf in de ruimtelijke onderbouwing bij het bestreden besluit. De omgevingsvergunning maakt het mogelijk dat de waterberging/wadi’s worden gerealiseerd binnen de bestemming “groen”, “verkeer-verblijfsgebied” en “woongebied”. De gemeente is eigenaar van de openbare ruimte en het is in haar eigen belang om de wadi’s/waterberging ter plaatse aan te leggen en in stand te houden. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat, anders dan eisers veronderstellen, in het bestreden besluit niet is besloten dat de watervoorzieningen ten behoeve van de ontwikkeling van deze fase pas over 5 jaar zullen worden aangelegd. In een toelichting op het waterstructuurplan ten behoeve van de totale ontwikkeling van de gehele woonwijk is de opmerking gemaakt dat alle benodigde watervoorzieningen voor de gehele woonwijk zullen worden aangelegd. Ter zitting heeft verweerder gegarandeerd dat de gemeente zorgdraagt voor de tijdige aanleg van de wadi(‘s) ten behoeve van het projectgebied. Verweerder ziet in de sloot geen reëel alternatief, onder meer omdat deze gepaard moet gaan met een onderhoudszone en ten koste gaat van optimaal ruimtegebruik.
8.3
Ingevolge voorschrift 5.3.2. onder b, van het bestreden besluit wordt een omgevingsvergunning voor bouwen op eigen terrein niet verleend indien op eigen terrein niet wordt voorzien in niet minder dan 1,5 m3 waterberging en deze duurzaam in stand gehouden.
Ingevolge voorschrift 1.25, van het bestreden besluit wordt onder waterhuishoudkundige voorzieningen verstaan: voorzieningen die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop.
8.4
In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat in het plangebied 2 wadi’s/waterbergingen zijn voorzien met een inhoud van respectievelijk 440 m3 en 130 m3.
8.5
De rechtbank is van oordeel dat eisers 1 onvoldoende hebben aangevoerd voor twijfel aan de juistheid van de waterparagraaf in de ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het bestreden besluit slechts dient te zijn onderbouwd dat sprake is van een goede waterhuishouding in het projectgebied en daarbuiten in verband met de vergunde ontwikkeling van een wijk van 27 woningen. Het bestreden besluit ziet niet op de waterhuishouding ten behoeve van de gehele woonwijk. De overige fasen vergen namelijk aparte besluitvorming waarbij moet worden beoordeeld of de waterhuishouding in deze fasen voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. In zoverre is het bestreden besluit op dit onderdeel aanvaardbaar. Eisers 1 hebben niet aannemelijk gemaakt dat het door hen genoemde alternatief resulteert in een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren, mede gelet op het door verweerder opgeworpen belemmeringen. Deze beroepsgrond faalt.
9.1
Eisers 1 hebben nog gewezen op een pad dat sinds jaar en dag zou liggen aan de achterzijde van de woningen van de Verdilaan, in het projectgebied. Door het bestreden besluit zou een ontsluiting aan de achterzijde van hun tuin komen te vervallen.
9.2
Verweerder stelt dat het aangrenzende pad, voor zover daarvan sprake is, eigendom is van de gemeente. Het pad heeft in de huidige situatie, een agrarische bestemming. Deze bestemming voorziet niet in een ontsluiting van de woningen aan de Verdilaan in de vorm van een achterpad. Uit onderzoek is verder gebleken dat er geen erfdienstbaarheden (o.a. recht van overpad) op het perceel gevestigd zijn. Overigens is het pad niet meer dan een loopspoor naast het weiland.
9.3
Eisers 1 hebben niet aannemelijk gemaakt dat hen een recht van overpad toekomt ten behoeve van de percelen ten laste van de percelen van het projectgebied. Verweerder heeft in dit verband uit kunnen gaan van de vastgelegde kadastrale situatie. Reeds daarom is geen sprake van een private belemmering die evident aan verwezenlijking van het project in de weg staat. Verweerder heeft er van kunnen afzien om in het bestreden besluit een achterontsluiting van de percelen aan de Verdilaan (die overigens in strijd is met het geldende bestemmingsplan) te vergunnen. Deze beroepsgrond faalt.
10.1
Eiser 2 heeft aangevoerd dat het bestreden besluit ten onrechte voorziet in de mogelijkheid van realisering van hoge bijgebouwen tegen zijn perceelgrens. Eiser 2 heeft daaraan toegevoegd dat de woningen aan de Verdilaan afwijken van de andere woningen in Vlijmen.
10.2
In het bestreden besluit heeft verweerder voorschriften gesteld met betrekking tot het bouwen van bijgebouwen. De hierin gestelde maximale hoogte van de bijgebouwen behorend bij de nieuwe woningen is gelijk aan de maximale hoogte van bijgebouwen in de rest van de gemeente Heusden. In de zienswijzennota is opgenomen dat de geplande achtertuinen van de nieuwe woningen een diepte hebben van 10 meter terwijl de achtertuinen aan de Verdilaan een diepte van circa 20 meter hebben. Tussen de hoofdgebouwen zou er zo een afstand van 30 meter liggen. Verweerder acht dit een acceptabele afstand. Het is niet duidelijk waarom privacy verder zou worden aangetast, wanneer er een woonfunctie in de aan- en bijgebouwen gerealiseerd mag worden. Overigens mogen in de bijgebouwen geen zelfstandige woningen worden opgericht.
10.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kunnen volstaan met de voorschriften met betrekking tot het realiseren van aan- en bijgebouwen in het bestreden besluit. Verweerder heeft aansluiting kunnen zoeken bij de planregels voor bijgebouwen in bestemmingsplannen voor woongebieden in de gemeente Heusden. Dat de bijgebouwen één meter hoger mogen worden gebouwd dan de bijgebouwen op de percelen aan de Verdilaan zelf, leidt niet tot een ander oordeel nu ter zitting is vast komen te staan dat de woningen aan de Verdilaan reeds langere tijd geleden zijn gerealiseerd en verweerder aansluiting heeft gezocht bij de meest recente stedenbouwkundige inzichten. Deze beroepsgrond faalt.
11.1
Eiser 3 kan zich er niet mee verenigen dat voor het plan geen welstandseisen gelden. Eiser is van mening dat bouwplannen ter invulling van de betreffende kavels dienen te worden getoetst aan redelijke eisen van welstand en dat hiervoor ook regels dienen te gelden. Eiser is van mening dat bouwplannen dienen te passen binnen het gebied. Ook dient daarbij te worden beoordeeld wat de gevolgen van de bouw van nieuwe woningen zijn voor de situatie van de omliggende percelen. Het loslaten van criteria om te bouwen leidt tot willekeur.
11.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning een planologisch kader geeft voor de beoogde ontwikkeling. De omgevingsvergunning regelt slechts wat ruimtelijk en functioneel is toegestaan en doet geen uitspraken over zaken als de inrichting van de openbare ruimte en het duurzaam materiaalgebruik en uiterlijk van gebouwen. Indien wordt beoogd welstandseisen te stellen dan wordt dat geregeld in de welstandsnota.
11.3
De rechtbank stelt voorop dat eerst bij het vergunnen van de activiteit bouwen ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo pleegt te worden getoetst aan de redelijke eisen van welstand. In aanmerking genomen de hem toekomende beleidsvrijheid, heeft verweerder kunnen afzien van het opnemen van welstandseisen in de voorschriften van het bestreden besluit, te meer nu verweerder toekomstige kopers een betrekkelijke vrijheid wil bieden. Deze beroepsgrond faalt.
12.1
Eiser 2, eiser 3 en eisers 4 vrezen een aantasting van hun privacy en woongenot als gevolg van het bestreden besluit. In de nieuwe situatie kijkt men vanuit de woningen op de percelen van eisers. Zij vrezen een beperking van de inval van zonlicht op de percelen en een verlies van uitzicht. Dit gaat volgens hen gepaard met een waardevermindering van de woning. Een groenstrook of buffer tussen de bestaande bebouwing en de nieuw op te richten bebouwing was beter geweest. Dit resulteert weliswaar in een lagere opbrengst van de (noodzakelijkerwijs kleinere) kavels maar volgens eisers zijn er in Vlijmen meer situaties waar een groene buffer aan de achterzijde van woningen aanwezig is, waaronder de woningen aan de Biesheuvellaan. De inbreuk op de huidige woon- en leefomgeving blijkt ook uit de gemaakte planschaderisicoanalyse. Eisers hebben geen bewijs voor de stelling dat in het verleden hen is aangeboden een strook grond te kopen.
12.2
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat inderdaad als gevolg van deze woningbouwontwikkeling sprake zal zijn van enige vermindering van privacy en uitzicht. De woningbouw die ter plaatse wordt toegestaan heeft een beperkte woningdichtheid, vergelijkbaar met de woningdichtheid van de bestaande aangrenzende woonomgeving. De afstand tussen de bouwblokken bedraagt 30 meter. Gezien deze afstand en de resultaten uit de bezonningsstudie vormen deze bebouwingsmogelijkheden echter geen onevenredige aantasting van woongenot en privacy. Met een afvaardiging van de buurtvereniging van de Verdilaan hebben er verschillende overleggen plaatsgevonden waarin het aanbod tot koop van grond verschillende keren is gedaan en besproken. Van dit aanbod is geen gebruik gemaakt. Door geen “buffer” aan te leggen tussen de bestaande en de nieuwe woonbuurt ontstaat een natuurlijke aansluiting van dit nieuwe deel van Vlijmen met de bestaande kern. Een openbare groenzone aan de achterzijde van de woningen aan de Verdilaan en het projectgebied kan bovendien leiden tot een sociaal onveilige situatie. De gevolgen voor lichtinval/bezonning in de bestaande woningen/tuinen zijn minimaal vanwege de ligging op het westen, wat ondersteund wordt door de bezonningsstudie die is verricht. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van het woongenot.
12.3
De rechtbank is van oordeel dat in de ruimtelijke onderbouwing de gevolgen van het bouwplan voor eisers voldoende in kaart zijn gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de door hem beoogde ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voorts kan niet worden gezegd dat verweerder geen oog heeft gehad voor de belangen van eisers, maar heeft verweerder in redelijkheid aan deze belangen niet de waarde gehecht die eisers daaraan hechten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eisers geen onbeperkt recht hebben op vrij uitzicht of een bebouwingsvrij gebied achter hun woningen. Eisers hebben ter zitting blijk gegeven dit ook wel te beseffen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van het door eisers voorgestane alternatief van een groenzone. Dat hij in het verleden een aanbod heeft gedaan voor aankoop van een strook grond, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat dit niet resulteert in een openbare groenstrook, is dit aanbod afgeslagen en is verweerder hier niet aan gebonden. Deze beroepsgrond faalt.
13.1
Gelet op het bovenstaande is het beroep van eisers 1 en 4 gegrond voor zover aangegeven, en zijn de overige beroepen ongegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.12, eerste lid onder a sub 3, van de Wabo.
13.2
De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten en overweegt hiertoe het volgende. Ter zitting heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat binnen Vlijmen geen mogelijkheden zijn voor een ontwikkeling van de aard en omvang in bestaand stedelijk gebied als is voorzien in de Grassen als geheel. De mogelijk beschikbare inbreidingslocaties kunnen niet voorzien in vergelijkbaar aantal woningen, dus evenmin voor de eventuele andere fasen die in de Grassen zijn voorzien, aldus verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen, temeer nu eisers 1 en 4 hier niet op hebben gereageerd. In de ruimtelijke onderbouwing is voldoende beschreven in hoeverre wordt voorzien in de behoefte aan woningbouw ter plaatse alsmede in een passende ontsluiting van het projectgebied. Verder kan daaraan worden ontleend dat het beleid van de gemeente voor nieuwe ontwikkelingen op een gebied dat met het oog op een adequate verkeerscirculatie en aanvaardbare afstand tot voorzieningen en het openbaar vervoer, aansluit op de bestaande bebouwde kom. Vanwege de actuele behoefte aan woningbouw, heeft de gemeente gekozen met het oog op de leefbaarheid gekozen voor een samenhangende ontwikkeling in de Grassen, met een inwaartse hofjesachtige structuur. Gelet hierop voldoet de ruimtelijke onderbouwing, in combinatie met de ter zitting gegeven toelichting aan de in artikel 3.1.6, tweede en derde lid, van het Bro gestelde eisen alsmede artikel 2.12, eerste lid onder a sub 3, van de Wabo.
14.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers 1 en 4 het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 1 en 4 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,00 aan eiser 1 en eiser 4 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser 1 en 4 tot (elk) een bedrag van
€ 980,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.