ECLI:NL:RBOBR:2015:6337

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
15_833
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reclamebelasting en de rechtvaardiging van gebiedsafbakening door de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, gevestigd in Budel, en de heffingsambtenaar van de gemeente Cranendonck over een opgelegde aanslag reclamebelasting voor het jaar 2014. De eiser ontving een aanslag van € 250,00, welke hij betwistte na de handhaving van de aanslag door de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad op 17 december 2013 een verordening heeft vastgesteld voor de heffing van reclamebelasting, die per 1 januari 2014 in werking trad. De eiser voerde aan dat de verordening onvoldoende bekend was gemaakt en dat de aanslag willekeurig was, omdat andere ondernemers in de buurt niet onder de heffing vielen.

De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van de verordening via het weekblad De Grenskoerier een geschikte wijze was en dat de eiser op de hoogte had kunnen zijn van de inwerkingtreding. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat de verordening in strijd was met de algemene uitgangspunten van vrij ondernemen. De rechtbank benadrukte dat het de gemeente vrijstaat om reclamebelasting in te voeren en dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging moet zijn voor de beperking van de heffing tot een bepaald gebied. De rechtbank concludeerde dat de gemeenteraad in redelijkheid had mogen aannemen dat de opbrengst van de belasting ten goede zou komen aan de ondernemers in het aangewezen gebied.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de aanslag reclamebelasting terecht was opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede bekendmaking van gemeentelijke verordeningen en de mogelijkheid voor gemeenten om belastingheffingen te beperken tot specifieke gebieden, mits er een redelijke rechtvaardiging voor is.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/833

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M.R. Vlaar),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Cranendonck, verweerder

(gemachtigde: H. den Butter).

Procesverloop

Bij aanslagbiljet van 31 oktober 2014 (nummer [aanslagnummer] ) heeft verweerder eiser voor het jaar 2014 een aanslag reclamebelasting opgelegd van € 250,00.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 februari 2015 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2015. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten

[eiser] (eiser) is gevestigd in een pand aan de [adres] . Dit adres ligt in het aangewezen gebied als bedoeld in artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting Budel-Centrum 2014 (de Verordening) en weergegeven in bij de Verordening behorende bijlage met de titel “Als aangewezen gebied, bedoeld in artikel 2 van de Verordening reclamebelasting 2014, geldt het op de bijgevoegde kaart afgebakende gebied binnen de blauwe lijn” (de bijlage). De Verordening en de bijlage zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 17 december 2013 en per 1 januari 2014 in werking is getreden. Naast de voordeur van het pand is een bord aangebracht met daarop onder meer vermeld “ [naam] , [persoon] , Advocaat, mediator en bewindvoerder” (het bord). Het bord is zichtbaar vanaf de openbare weg. Voor eisers vermelding op dit bord heeft verweerder hem een aanslag reclamebelasting opgelegd.
Geschil en beoordeling
1. In geschil is of verweerder eiser terecht een aanslag reclamebelasting voor het belastingjaar 2014 heeft opgelegd.
2. Eiser heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat sprake is van schending van de hoorplicht ingetrokken. Deze grond zal de rechtbank dan ook niet meer bespreken.
3. Eiser heeft – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verweerder de Verordening onvoldoende bekend heeft gemaakt.
4. De rechtbank stelt vast dat nadat de gemeenteraad de Verordening had vastgesteld, dit in weekblad De Grenskoerier van 18 december 2013 bekend is gemaakt. Deze wijze van bekendmaking is naar het oordeel van de rechtbank een geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser had er dan ook van op de hoogte kunnen zijn dat de Verordening was vastgesteld en per 1 januari 2014 in werking zou treden. Wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, bijvoorbeeld dat hij De Grenskoerier nooit heeft aangetroffen en dat de doelgroep ten minste een brief had moeten ontvangen, waarin de inwerkingtreding van de Verordening werd aangekondigd, kan hieraan niet afdoen. Als eiser de gebiedsaanduiding niet kon vinden op de website van de gemeente, zoals hij stelt, had het op zijn weg gelegen hierover contact op te nemen met de gemeente. Eisers beroep op artikel 9 (Vrijstellingen), aanhef en onder a, van de Verordening faalt. Het bord is, onweersproken, langer dan 13 weken op de gevel van het pand aanwezig geweest. Dat de aanslag pas in november 2014 aan eiser is toegezonden, maakt, gelet op de geschikte wijze van bekendmaking van de Verordening, niet dat eiser de mogelijkheid is ontnomen om gebruik te maken van de vrijstelling. De beroepsgrond faalt.
5. Eiser heeft – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat sprake is van willekeur bij het heffen van de reclamebelasting omdat hij wél onder de gebiedsaanduiding valt en zijn overbuurman en een andere fysiotherapeut, [bedrijf] en meer winkels aan de rand van het gebied niet. Ook heeft eiser aangevoerd dat het aan hem opleggen van deze reclamebelasting onredelijk en onbillijk is omdat hij er geen enkel belang bij heeft. Ten slotte is eiser van mening dat de Verordening in strijd is met de algemene uitgangspunten van vrij ondernemen.
6. De rechtbank stelt voorop dat het de gemeente op grond van artikel 227 van de Gemeentewet vrij staat om een reclamebelasting in te voeren en dat zij voorts niet verplicht is om de opbrengst aan te wenden voor een bepaald doel (zie het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6253). Dat een reclamebelasting het karakter heeft van een algemene belasting staat er niet aan in de weg staat dat een gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat (zie het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR4564). Van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de beperking tot het afgebakende gebied is sprake indien de gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken.
7. Uit informatie op de website van de gemeente Cranendonck blijkt dat de reclame-belasting op initiatief van de ondernemers tot stand is gekomen als onderdeel van het ingestelde Centrummanagement. Na de inning van de belasting stelt de gemeente deze, na aftrek van de voor de inning gemaakte kosten, in de vorm van een subsidie beschikbaar aan de ondernemers. Via het Centrummanagement worden de gelden vervolgens ingezet om het centrum van Budel te verbeteren. Uit informatie van het Centrummanagement, weergegeven in een flyer, blijkt dat actie wordt ondernomen op het gebied van ruimtelijk economische structuur & toegankelijkheid; sfeer, beleving, schoon, heel en veilig, en marketing, promotie en communicatie. Omdat de invoering van de reclamebelasting wordt gekoppeld aan het oprichten van het Centrummanagement, dat zich uitsluitend richt op het centrum en kernwinkelgebied van Budel, is er een rechtvaardigingsgrond voor het beperkte gebied waarbinnen de reclamebelasting wordt geheven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de raad van de gemeente Cranendonck in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze de opbrengst van de reclamebelasting in zijn algemeenheid alle ondernemers in het betreffende gebied tot profijt zal strekken. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat er bij de gebiedsafbakening in het kader van de reclamebelasting voor is gekozen dit gebied gelijk te houden aan het centrumbied van Budel. Dit betekent dat de gebiedsafbakening niet willekeurig is gebeurd, zoals eiser stelt. Eisers stelling dat de zogenaamde blauwe zone een andere afbakening heeft waar zijn pand wel buiten valt, doet daaraan niet af nu beide afbakeningen een ander doel hebben. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor een beperking van de reclamebelasting tot het afgebakende gebied, waarbinnen de onderneming van eiser ligt.
8. Eisers stelling dat hij als individuele ondernemer geen profijt heeft van de bedoelde activiteiten, kan hem niet baten. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd is de rechtvaardiging van het heffen van de reclamebelasting gelegen in het feit dat deze in het algemeen ten goede komt aan de ondernemers in het aangewezen gebied en is deze niet gelegen in het individuele profijt van een bepaalde belastingplichtige. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV6158.
9. Eisers stelling dat verweerder geen ondergrens heeft gedefinieerd voor wanneer een object als reclameobject moet worden aangemerkt, volgt de rechtbank niet. In artikel 1 (Begripsomschrijvingen), aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat onder een reclameobject wordt verstaan een openbare aankondiging in letters, cijfers, tekens, symbolen of kleuren, of een combinatie daarvan, zichtbaar vanaf de openbare weg. In onderdeel d van dat artikel is bepaald dat onder een vestiging wordt verstaan de onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken die, of een deel daarvan dat door één organisatie of bedrijf wordt gebruikt. In artikel 4 (Belastingplicht) van de Verordening is bepaald dat de reclamebelasting wordt geheven van de gebruiker van de vestiging, waarop, waaraan en/of waarbij één of meer reclameobjecten zijn aangebracht. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang gelezen, niet onredelijk dat verweerder het bord heeft aangemerkt als een reclameobject als bedoeld in de Verordening. Het bord met daarop cijfers en letters is namelijk zichtbaar vanaf de openbare weg en is aangebracht aan de vestiging van eiser, zijnde een bedrijf. Eisers vergelijking met huisnummers met namen op woningen van particulieren gaat niet op omdat daar geen sprake is van een organisatie of bedrijf. Dat niet eiser maar de verhuurder van het pand het bord heeft aangebracht en eiser het bord niet heeft gewild, zoals de gemachtigde van eiser heeft aangevoerd, is in het kader van de Verordening niet relevant.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de Verordening in strijd is met de algemene uitgangspunten van vrij ondernemen, zoals eiser heeft gesteld. Het enkele feit dat eiser reclamebelasting moet voldoen, maakt niet dat hij daardoor (ontoelaatbaar) in zijn vrijheid tot ondernemen wordt beperkt. De beroepsgronden falen.
10. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, rechter, in aanwezigheid van
P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 november 2015.
de griffier is buiten staat om rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.