2.3.2.Bij het schatten van de waarde van het onteigende zijn deskundigen van het volgende uitgegaan.
a. De waarde van het onteigende dient ingevolge artikel 40a Onteigeningswet bepaald te worden op basis van de prijs die zonder onteigening op de peildatum in het vrije economische verkeer tot stand zou zijn gekomen tussen een redelijk handelend koper en verkoper. De waarde van het onteigende dient daarbij in beginsel te worden bepaald met inachtneming van onder meer de bestemming, de ligging en de huidige en toekomstige bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van het onteigende. Indien sprake is van meerdere bouw- of gebruiksmogelijkheden kunnen [gedaagden] in beginsel aanspraak maken op de hoogste waarde. Ingevolge artikel 40c Onteigeningswet mag echter geen rekening worden gehouden met hetgeen de gemeente reeds eerder heeft aangelegd in het kader van het werk waarvoor onteigend is. De invloed daarvan op de waarde van het onteigende dient te worden geëlimineerd.
b. In een eerdere onteigeningsprocedure tussen de gemeente en [gedaagden] hebben de deskundigen op 15 januari 2008 een advies uitgebracht over de waarde van een eveneens in het plangebied van het uitwerkingsplan “ [naam 2] ” gelegen, aan het thans onteigende perceel grenzend perceel, dat toen reeds werd onteigend met het oog op de aanleg van de westelijke ontsluitingsweg van het plangebied “ [naam 3] ”. Bij de waardering van dat perceel gold als peildatum 2 maart 2005. Op dat moment was nog slechts sprake van een globale (woon)bestemming. Deskundigen hebben toen overwogen dat het perceel onderdeel uitmaakte van een complex ruwe bouwgrond dat samenviel met het hele plangebied van het globale bestemmingsplan “ [naam 3] ” en hebben de (complex)waarde van het perceel geschat op € 41,00 per m². Bij vonnis van 24 december 2008 heeft de rechtbank dit advies gevolgd en de schadeloosstelling voor [gedaagden] met inachtneming van deze waarde vastgesteld.
c. Tijdens de descente hebben deskundigen vastgesteld dat het onteigende op dat moment reeds (grotendeels) bouwrijp was. Dit bouwrijp maken is echter geschied ter realisering van het plan waarvoor onteigend is en dient daarom op grond van artikel 40c Onteigeningswet bij het bepalen van de waarde van het onteigende te worden weggedacht. Dan resteert te waarderen een perceel bouwgrond met een onherroepelijke woonbestemming dat nog volledig bouwrijp gemaakt dient te worden.
d. Deskundigen zijn eerst nagegaan of het thans onteigende perceel op peildatum onderdeel uitmaakte van een groter complex van gronden. Wanneer immers het onteigende op peildatum deel uitmaakte van zo’n complex dient ingevolge artikel 40d Onteigeningswet bij het bepalen van de waarde van het onteigende rekening te worden gehouden:
Met ter plaatse geldende voorschriften en gebruiken betreffende lasten en baten, welke uit de exploitatie van de zaak of van een complex, waarvan zij deel uitmaakt, naar verwachting zullen voortvloeien en betreffende de omslag daarvan, voor zover een redelijk handelend verkoper en koper hiermee rekening plegen te houden;
Met alle bestemmingen die gelden voor zaken, die deel uitmaken van het complex, in dier voege dat elke bestemming van een zaak de waardering van alle zaken binnen het complex beïnvloedt.
De deskundigen zijn van oordeel dat het onteigende op de peildatum deel uitmaakte van een complex bouwgrond, dat in casu samenvalt met het plangebied van het bestemmingsplan “ [naam 3] ”, welk complex op de peildatum hoofdzakelijk een (niet meer uit te werken) onherroepelijke woonbestemming had.
e. De deskundigen zijn van oordeel dat bij de keuze voor de methode van waardering van het onteigende zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij de uitgangspunten die partijen ter plaatse in het vrije economisch verkeer hanteren bij hun onderhandelingen.
f. De gemeente placht ten tijde van de peildatum bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties uit te gaan van een zgn. actieve grondpolitiek. Dit beleid impliceert dat de gemeente in beginsel alle benodigde grond binnen een plangebied zelf aankoopt, dit plangebied zelf bouwrijp laat maken en vervolgens de uitgeefbare gedeelten ook zelf verkoopt aan gegadigden. Consequente toepassing van dit beleid bood de gemeente de meeste waarborg dat zij de regie over de ontwikkeling van het plangebied in eigen hand kon houden en voorts dat een eventueel positief saldo tussen de aan- en verkoopprijs van de betrokken gronden (na aftrek van kosten) aan de gemeente ten goede kwam.
Naar aanleiding van het concept-rapport hebben [gedaagden] erop gewezen dat de gemeente jarenlang als beleid heeft gehanteerd dat in ruil voor de (vrijwillige) verkoop van gronden in het plangebied “ [naam 3] ” bouwkavels zijn aangeboden, zowel aan professionele partijen (projectontwikkelaars) als aan particulieren (waarvan met name door [gedaagden] zijn genoemd de families [naam 4] , [naam 5] [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] en in 2012 nog [naam 11] . Met de door [gedaagden] aangehaalde transacties wordt bevestigd dat de gemeente in het onderhavige complex consequent een actieve grondpolitiek heeft gevoerd, waarbij de gemeente alle (ruwe
bouw-)gronden binnen het complex heeft aangekocht voor in beginsel steeds een vaste koopprijs en daarbij met diverse grondeigenaren afspraken heeft gemaakt over een verkoop van of ruil tegen bouwkavels elders binnen het plangebied en een daarop te realiseren bouwvolume. Naar het oordeel van deskundigen kan uit dergelijke “samengestelde transacties” niet rechtstreeks de complexwaarde van bouwgrond binnen een groter complex of plangebied worden afgeleid. Met name voor zover in die transacties naast de prijs voor de betrokken gronden nog bijzondere afspraken zijn gemaakt, al dan niet gerelateerd aan de bijzondere omstandigheden van een individueel geval, zijn (de financiële effecten van) deze afspraken voor het bepalen van de complexwaarde enkel relevant, indien en voor zover ook redelijk handelende partijen in het vrije economisch verkeer bij het bepalen van de waarde/koopprijs van de grond binnen het complex met deze/dergelijke afspraken rekening zouden houden.
Aldus leidt de omstandigheid dat aan diverse (voormalige) grondeigenaren uit het complex/plangebied in het kader van met hen gesloten grondtransacties elders in de gemeente een of meer bouwkavels zijn aangeboden, er ook niet “automatisch” toe dat daarmee de waarde van alle gronden binnen dat complex of plangebied stijgt. De vraag blijft of en in hoeverre redelijk handelende partijen in het vrije economisch verkeer ten tijde van de peildatum bij het bepalen van de waarde/koopprijs van de grond binnen dat complex met (de wetenschap omtrent) die omstandigheid rekening zouden houden. Dit zal onder meer afhangen van de mate waarin de toekenning van die bouwkavels tot financiële voordelen voor de betreffende grondeigenaren heeft geleid en partijen in het vrije economisch verkeer erop konden rekenen dat zij bij verkoop van hun gronden soortgelijke voordelen zouden kunnen realiseren.
g. Voor het beoordelen van de complexwaarde per peildatum achten deskundigen met name relevant de prijzen uit transacties, die in het onderhavige plangebied kort voor de peildatum met betrekking tot vergelijkbare gronden tot stand zijn gekomen en – voor zover die transacties onvoldoende houvast bieden – transacties in zo veel mogelijk vergelijkbare plangebieden in de gemeente of de omgeving daarvan.
De deskundigen zien daarbij geen bijzondere reden om in dit geval de complexwaarde vast te stellen volgens de zogenaamd topdownmethode. In het algemeen achten deskundigen deze waarderingsmethode minder geschikt in het geval sprake is van omvangrijke, langlopende transacties, nu de uitkomsten van dergelijke topdownberekeningen sterk bepaald worden door de aannames in de betreffende exploitatieopzet. Daarbij komt dat de uitkomst van een dergelijke berekening geenszins “zonder meer” gelijk te stellen is aan de waarde van de gronden in het betreffende exploitatiegebied; ook partijen in het vrije economische verkeer gaan daar niet vanuit.
h. De gemeente heeft aan deskundigen meegedeeld dat zij sinds 1 januari 2008 geen gronden in het plangebied van het bestemmingsplan [naam 3] meer heeft aangekocht. Wel was zij in juli 2011 doende om gronden te verwerven in het aangrenzende plangebied van het bestemmingsplan “ [naam 12] ”. Daarbij ging de gemeente voor niet-bebouwde gronden uit van een waarde van € 45,00 per m².
De deskundigen hebben een aantal door [gedaagden] aangedragen transacties van de gemeente met andere eigenaren (familie [naam 8] en familie [naam 9] ) geanalyseerd en geprobeerd uit de beschikbare gegevens de bij die transacties gehanteerde prijs voor de ruwe bouwgrond te herleiden door een eigen inschatting te maken van de waarde van de diverse bij de transacties betrokken gronden, opstallen en voorzieningen. Door de vele onzekerheden biedt deze methode niet meer dan een globale indicatie van de bij deze specifieke transacties gehanteerde grondprijs. Deze indicatie is geenszins zonder meer gelijk te stellen aan de ten deze relevante complexwaarde per peildatum. De deskundigen hebben globaal en indicatief herleid dat partijen bij beide genoemde transacties een (ruwe bouw)grondprijs hebben gehanteerd in de orde van grootte van € 55,00 tot € 65,00 per m².
i. Met betrekking tot de grondprijsontwikkeling in het plangebied “ [naam 2] ” nemen deskundigen enerzijds in aanmerking de gunstige ligging van het plangebied (grenzend aan het buitengebied en goed bereikbaar vanaf onder meer de snelweg A50), het feit dat de planontwikkeling sinds de laatste minnelijke grondtransactie in 2008 is voorgeschreven en het onteigende op peildatum direct “aan snee” was. Anderzijds nemen zij in aanmerking de relatief lage woningbouwdichtheid binnen het plangebied, de oppervlakte voor onrendabele bestemmingen in het plangebied en de ernstige stagnatie in de woningbouw en de grondprijsontwikkeling sinds medio 2008 onder invloed van de economische omstandigheden.
j. Voor meer actuele gegevens over het prijsniveau/de waarde van sec ruwe bouwgrond voor woningbouwdoeleinden ten tijde van de peildatum zijn deskundigen aangewezen op transacties met betrekking tot gronden buiten de gemeente, met name in de gemeenten [woonplaats 2] en [woonplaats 1] . In deze gemeenten zijn in 2009 en 2010 nog wel concreet transacties met betrekking tot ruwe bouwgrond voor woningbouw gedaan met prijzen tussen € 40,00 en
€ 62,50 per m². Deze transacties geven een indicatie voor het algemene prijsniveau in die jaren.
k. Met inachtneming van alle in het rapport genoemde algemene en bijzondere omstandigheden en aldus mede gelet op de ligging, gesteldheid, de daadwerkelijk tot stand gekomen prijzen bij vergelijkbare transacties en de grondprijsontwikkeling sedert 2 maart 2005 (de peildatum bij de vorige onteigening) tot aan 14 april 2011, schatten deskundigen de waarde van de onteigende grond als onderdeel van het complex per de peildatum op
€ 53,00 per m². Daarmee komt de totale waarde van het onteigende per peildatum op 3200 m² grond à € 53,00 = € 169.600,00.