ECLI:NL:RBOBR:2015:5677

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
15_1674
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschade en risicoaanvaarding in verband met bestemmingsplan Kempisch Bedrijvenpark

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een perceel en woning aan de [adres 1], een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade als gevolg van het bestemmingsplan dat de aanleg van het Kempisch Bedrijvenpark mogelijk heeft gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel heeft dit verzoek afgewezen, wat door de rechtbank is bevestigd. De rechtbank oordeelt dat de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van eisers al onder het oude bestemmingsplan beperkt waren door nabijgelegen geurgevoelige objecten, waaronder de woning van eisers zelf. De rechtbank stelt vast dat eisers geen concrete stappen hebben ondernomen om hun bedrijf uit te breiden voordat het nieuwe bestemmingsplan werd vastgesteld, en dat zij derhalve het risico hebben aanvaard dat hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt zouden worden.

De rechtbank concludeert dat het advies van Tog Nederland, dat de planschade heeft getaxeerd, zorgvuldig en objectief is. Eisers hebben niet aangetoond dat de taxatie onjuist is en hebben geen eigen deskundigenadvies overgelegd om hun standpunt te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de risico's van een nabijgelegen bedrijf niet voldoende zijn onderbouwd door eisers en dat de afwijzing van hun verzoek om planschade terecht is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat eisers voldoende gelegenheid hebben gehad om te reageren op het advies van Tog. De rechtbank bepaalt dat het door eisers betaalde griffierecht vergoed moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1674

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel, verweerder

(gemachtigden: P.A.M. Stapparts en E.J. Schellekens).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2015. [eiser] is verschenen in persoon en bijgestaan door [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door [persoon 2] werkzaam bij Tog Nederland Zuid B.V. (Tog) en C.A. van Beukering, register makelaar en taxateur te Baarn.
Partijen hebben na afloop van de zitting nadere stukken ingediend.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling in deze zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers zijn sinds 1989 eigenaren van het perceel en de daarop gelegen woning en bijgebouwen aan de [adres 1] . Eisers hebben op 12 maart 2014 een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van het op 13 juni 2009 in werking getreden bestemmingsplan “KBP 2008” (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) dat de aanleg van het Kempisch Bedrijvenpark heeft mogelijk gemaakt.
1.2
Verweerder heeft Tog Nederland (Tog) gevraagd omtrent deze aanvraag te adviseren. In het advies van 22 september 2013 heeft Tog de waarde van de woning van eisers voorafgaande aan de planologische verandering getaxeerd op € 715.000,00 en de planschade voor eisers, door de zeer beperkt planologisch nadelige situatie, bepaald op € 8.000,00. Omdat dit minder is dan 2% van de waarde van de woning heeft Tog geadviseerd het verzoek af te wijzen. Tijdens de bezwaarprocedure heeft Tog op verzoek van verweerder bij brief van 26 november 2014 gereageerd op het door eisers gemaakte bezwaar en op verzoek van de bezwaarschriftencommissie op 25 maart 2015 een aanvullende motivering op het rapport gegeven.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften en het advies van Tog, de afwijzing van de tegemoetkoming gehandhaafd.
3.1
Eisers merken op dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op het nadere advies van Tog.
3.2
Verweerder heeft erkend dat hij is vergeten om eisers tijdens de bezwaarfase te laten reageren op het nader advies van Tog. Hij wijst er wel op dat eisers ervan op de hoogte waren dat Tog om nader advies zou worden gevraagd.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het advies van Tog valt aan te merken als een feit dat voor het op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang is. Ingevolge artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had het op de weg van verweerder gelegen om eisers in de gelegenheid te stellen daarover opnieuw te worden gehoord. Dat heeft verweerder ten onrechte nagelaten. Hierdoor zijn eisers benadeeld omdat zij in de bezwaarfase in reactie op het advies van Tog dan nog nadere omstandigheden hadden kunnen aanvoeren. Nu hebben eisers dat weliswaar in de beroepsfase gedaan, maar zij hebben hiertoe wel beroep moeten instellen en griffierecht moeten betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerders verzuim te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Deze beroepsgrond slaagt.
4.1
Eisers stellen dat zij door het nieuwe bestemmingsplan zijn beperkt in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. Ondanks de aanduiding van het perceel als ‘intensieve veehouderij’ was uitoefening en uitbreiding van een grondgebonden bedrijf mogelijk geweest welke mogelijkheid met de komst van een extra geurgevoelig object binnen de stankcirkel wordt beperkt. De woningen aan de [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] leverden voor de uitoefening van een rundveebedrijf geen beperkingen op.
3.2
Volgens verweerder was uitbreiding van het bedrijf reeds onder het oude bestemmingsplan niet mogelijk vanwege de aanwezigheid van nabijgelegen geurgevoelige objecten, in het bijzonder de woning aan de [adres 5] .
4.3
Ingevolge artikel 6.3 van de Wet ruimtelijke ordening dient verweerder de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak van planschade bij zijn beslissing op het verzoek om planschade te betrekken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eisers voorafgaand aan de planologische wijzigingen niet pogingen hadden moeten ondernemen om schade als gevolg van het verlies van uitbreidingsmogelijkheden te beperken. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van passieve risico-aanvaarding is van belang of de voortekenen van de nadelige planologische wijziging reeds enige tijd zichtbaar waren. Daartoe is, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 27 juli 2011 (ECLI:NL:RVS201: BR3201), voldoende dat, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het desbetreffende perceel zou gaan veranderen in een voor hem ongunstige zin. Daarbij moet rekening worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012: BV3187), bestaat er geen grond voor het aannemen van risicoaanvaarding, indien onder het oude planologische regime concrete pogingen zijn ondernomen tot realisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zijn komen te vervallen.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet onderbouwd dat de huidige bedrijfsvoering van eisers wordt beperkt door het nieuwe bestemmingsplan. Eisers kunnen hun bedrijf (een beperkte rundveehouderij) voortzetten. Naar het oordeel van de rechtbank was de woning [adres 5] op de peildatum geen onderdeel van de inrichting aan de [adres 1] . Dit volgt uit de melding van 22 december 1998 op basis van het Besluit melkrundveehouderijen Hinderwet waaraan tekeningen van de stallen en de woning [adres 1] zijn gehecht maar niet de woning [adres 5] . De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat artikel 1.1a van de Wabo ten tijde van de peildatum nog niet in werking was getreden. Dit heeft tot gevolg dat verweerder terecht heeft gesteld dat op de peildatum de woning [adres 5] een belemmering vormde van de uitbreidingsmogelijkheden van de inrichting van eisers en dat als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan geen verdere belemmering van de uitbreidingsmogelijkheden (en daaruit voortvloeiende schade) is ontstaan. Voor zover in geschil is of overige objecten reeds voor de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan een belemmerking vormden, overweegt de rechtbank het volgende. Desgevraagd hebben eisers ter zitting aangegeven dat zij in de periode voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan geen concrete stappen hebben genomen om het bedrijf uit te breiden. Het was reeds langere tijd bekend dat het bestemmingsplan zou worden ontwikkeld. Dit blijkt onder meer uit de vaststelling en bekendmaking op 22 juni 2006 van de gemeenschappelijke regeling Kempisch bedrijvenpark. Daarnaast zijn reeds in 1998 studies verricht en is in 2005 de inspraakprocedure op het voorontwerp bestemmingsplan gestart. De terinzagelegging van het voorontwerp bestemmingsplan valt aan te merken als een concreet beleidsvoornemen. De rechtbank is van oordeel dat, door niets te doen in een periode dat eisers er van op de hoogte hadden kunnen zijn dat het bestemmingsplan zou wijzigen, eisers het risico hebben aanvaard dat zij door deze wijziging in hun uitbreidingsmogelijkheden zouden kunnen worden beperkt. Onder deze omstandigheden dient een daaruit voortvloeiende schade, voor zover hiervan sprake is, voor risico van eisers te blijven. In het midden kan daarom blijven of het nieuwe bestemmingsplan daadwerkelijk heeft geleid tot een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden. Deze beroepsgrond faalt.
5.1
Volgens eisers is het rapport van Tog onzorgvuldig en is Tog niet objectief en onpartijdig. Eisers merken op dat geen specificatie van de taxatie heeft plaatsgevonden en dat Tog geen vergelijkbare referentiepanden heeft genoemd. Daarbij komt dat eisers in 2009 een aanbod van de gemeente Bladel hebben ontvangen om de grond te verkopen voor € 7,50 per m2. Volgens eisers is de gemiddelde markwaarde van agrarische grond veel hoger en volgt reeds hieruit dat zij schade hebben geleden.
5.2
Verweerder heeft opgemerkt dat Tog valt aan te merken als een objectief en onpartijdig deskundige. Evenals de gemeentelijke bezwaarcommissie wijst zij erop, dat eisers hebben nagelaten te onderbouwen door middel van een eigen deskundigenadvies dat sprake is van een hogere planschade.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS2012:BX3290) van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht. De rechtbank stelt vast dat geen dergelijke concrete aanknopingspunten zijn aangevoerd, en twijfelt ook overigens niet aan de deskundigheid, objectiviteit of onpartijdigheid van Tog. Zij verwijst in dit verband naar de uitspraak van 8 september 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:5279).
5.4
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het advies van Tog op onjuiste wijze tot stand is gekomen en evenmin dat dit advies onjuist is. De door Tog gehanteerde vergelijkingsmethode is gebruikelijk. Het is niet noodzakelijk nader te specificeren op welke wijze de taxatie tot stand is gekomen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat eisers niet door middel van overlegging van een eigen deskundigenadvies aannemelijk hebben gemaakt dat de door Tog getaxeerde waarde van hun object op de peildatum onjuist is en dat eisers evenmin inzichtelijk hebben gemaakt dat de door Tog genoemde objecten die hebben gediend voor de waardebepaling van het object niet vergelijkbaar zijn. Deze beroepsgrond faalt.
6.1
Eisers merken verder op dat de risico’s verbonden aan een van de bedrijven op het Kempisch bedrijvenpark onvoldoende is betrokken bij de bepaling van het planologisch nadeel als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan.
6.2
In het advies van Tog is dit specifieke bedrijf niet genoemd. Wel is opgemerkt dat het bedrijventerrein is verdeeld in milieucategorieën met in achtneming van de bijbehorende afstanden en wordt geconcludeerd dat de veiligheid niet aantoonbaar in gevaar komt. De rechtbank gaat ervan uit dat hiermee is gedoeld op de afstanden genoemd in de VNG-Brochure ‘bedrijven en milieuzonering’.
6.3
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het door eisers genoemde bedrijf niet specifiek is bestemd in het nieuwe bestemmingsplan. Het bedrijventerrein voorziet wel in een bestemming aan de hand van milieucategorieën. Voorts zijn ingevolge artikel 3.1 van de planregels van het nieuwe bestemmingsplan inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid en inrichtingen toegelaten met dien verstande dat de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico moet zijn gelegen binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichtingen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het standpunt heeft kunnen innemen dat de vestiging van een risicovol bedrijf met inachtneming van deze planregels geen planologisch nadeel tot gevolg heeft. Dat in de toelichting van het (onherroepelijke) bestemmingsplan [adres 1] een advies wordt geciteerd van de veiligheidsregio om mechanische ventilatie uit te kunnen zetten, leidt niet tot een ander oordeel. In de eerste plaats betreft het hier niet het bestemmingsplan dat eisers noemen als het schadeveroorzakende plan. In de toelichting van het bestemmingsplan [adres 1] is tevens bevestigd dat de woning van eisers ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour van het betreffende bedrijf en dat sprake is van een acceptabel groepsrisico. Bovendien kunnen eisers niet op basis van de toelichting worden verplicht de mechanische ventilatie aan te passen, nu zij zich slechts aan de regels van het bestemmingsplan hoeven te houden. Weliswaar is niet geheel ondenkbaar dat een advies kan leiden tot een invloed op de waarde, maar eisers hebben niet met een onderliggend taxatierapport onderbouwd dit advies tot een zodanig planologisch nadeel leidt dat de hieruit voortvloeiende planschade de ondergrens van 2% van de waarde van het object op de peildatum overstijgt. Deze beroepsgrond faalt.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, omdat eisers in beroepsfase voldoende in de gelegenheid zijn geweest te reageren op het nadere advies van Tog. Eisers kunnen dus geen aanspraak maken op een tegemoetkoming in geleden planschade.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. M.T. van Vliet en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.