ECLI:NL:RBOBR:2015:5279

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
15_472
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade bij windturbineplaatsing en de beoordeling van schade aan bedrijfswoning en opstallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil over een tegemoetkoming in planschade. Eiseres, Eneco wind B.V., had een verzoek ingediend voor schadevergoeding in verband met de plaatsing van windturbines nabij de bedrijfswoning en opstallen van een derde-partij. De rechtbank oordeelde dat de schade aan de bedrijfswoning en de opstallen niet los van elkaar konden worden beoordeeld, omdat er een functionele samenhang bestaat tussen deze objecten. De rechtbank verwierp het argument van eiseres dat de taxatie van de planschade onjuist was, en concludeerde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, voldoende gemotiveerd had dat een gesplitste verkoop van het perceel niet reëel was. De rechtbank oordeelde dat de taxatie van de schade door verweerder correct was en dat er geen aanleiding was om de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen afzonderlijk te beschouwen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/472

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 september 2015 in de zaak tussen

Eneco wind B.V., te Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E. Appünn en ir. F.P. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder
(gemachtigden: A.L.A. Juliger, ing. B.R.M. van Groenendaal en J.P.M. Pijnenburg).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [persoon 1] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een tegemoetkoming in planschade van € 8.700,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, toegekend.
Bij besluit van 5 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Namens eiseres zijn haar gemachtigden verschenen, alsmede mr. drs. C.M.L. van der Lee. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Derde-partij is eigenaar van het perceel [adres 1] te [woonplaats] kadastraal bekend gemeente Reusel, [nummering] .
1.2
Aan de [adres 2] is een windturbinepark gerealiseerd. De afstand van de woning van derde-partij tot de dichtstbijzijnde windturbine bedraagt 485 meter. Om het windturbinepark mogelijk te maken is op 14 maart 2012 vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009". Op grond van dit bestemmingsplan heeft [perceel 1] de bestemming "Agrarisch".
1.3
Op 1 februari 2013 heeft derde-partij verweerder verzocht om een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in verband met schade die hij stelt te lijden als gevolg van het realiseren van een windturbinepark aan de [adres 2] . Bij het vaststellen van de planschade heeft verweerder [perceel 2] buiten beschouwing gelaten. Verweerder heeft de aanvragen voor advies voorgelegd aan Tog Nederland Zuid b.v. (Tog). Deze heeft op 24 april 2014 een herzien conceptadvies uitgebracht (nadat eerder was geadviseerd op basis van een onjuiste planologische vergelijking). Op 13 juni 2014 is het definitieve advies uitgebracht waarop het primaire besluit is gebaseerd. Tog concludeert dat derde-partij als gevolg van de vrijstelling van het bestemmingsplan in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, waardoor hij schade heeft geleden in de vorm van waardevermindering van zijn woning. Tog gaat daarbij uit van een waardedaling van de woning met werktuigstalling, stal en tuin op het kadastrale [perceel 1] Op het [perceel 2] het perceel met landbouwgrond en een schuur, ondervindt derde-partij volgens Tog geen planschade als gevolg van het vrijstellingsbesluit.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder op basis van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie het primaire besluit gehandhaafd. Het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie is mede gebaseerd op een reactie van Tog van
2 oktober 2014 op het bezwaarschrift van eiseres.
3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat Tog het kadastrale perceel ten onrechte in het geheel als grondslag voor de taxatie van de planschade heeft genomen. Eiseres heeft advies ingewonnen bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). Volgens eiseres worden de eigen gebruiksmogelijkheden van de stalling en de stal niet aangetast als gevolg van de planologische maatregel. Uitgaande van de berekening van Tog van de planschade voor het gehele kadastrale perceel is de planschade voor de woning, na aftrek van 2% normaal maatschappelijke risico, volgens SAOZ € 6.480,00.
3.2
Volgens verweerder kunnen de onderdelen van het bedrijf die zijn gelegen op het perceel met kadastraal [perceel 1] , zoals de bedrijfswoning, de tuin, de ondergrond en de bedrijfsgebouwen, niet los van elkaar worden gezien. Het betreft één kadastraal perceel, er is één entree tot het object en bij toekomstige verkoop zal het object als geheel worden verkocht, aldus verweerder. Splitsing van het perceel in een bedrijfsgedeelte en een woongedeelte levert volgens verweerder een planologische strijdigheid op hetgeen een belemmering vormt voor afzonderlijke verkoop van de objectonderdelen. Het object moet dus als één geheel worden gezien. Dat betekent volgens verweerder niet dat alle tot het object behorende onderdelen op eenzelfde wijze nadelig door de planologische wijziging getroffen worden. In deze zaak heeft het planologische nadeel dat voortkomt uit het nieuwe planologische regime uitsluitend betrekking op de bedrijfswoning en de tuin. Er is volgens verweerder geen schade getaxeerd ten aanzien van de bedrijfsmatige onderdelen die niet worden getroffen.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank bestond in deze zaak geen aanleiding om de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen los van elkaar te zien. In de eerste plaats bestaat een functionele samenhang tussen de bedrijfswoning en de opstallen. Samen vormen zij het bedrijf. Bovendien heeft de derde-partij verzocht om een tegemoetkoming in geleden planschade vanwege schade aan de woning en de bedrijfsopstallen. Voorts heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat gesplitste verkoop van het perceel niet reëel is. Overigens resulteert verweerders handelwijze van een taxatie van de gezamenlijke opstallen in een hogere totale waarde en daarmee een hogere aftrek van het wettelijke forfait van het normaal maatschappelijk risico in het voordeel van eiseres. Deze beroepsgrond faalt.
4.1
Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat de schade te hoog is getaxeerd gelet op de taxatie van de schade van een nabijgelegen object.
4.2
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het betreffende object wezenlijk andere kenmerken heeft. Zo ligt het aan de andere kant van de weg en zijn de zichtlijnen anders.
4.3
De derde-partij ondervindt wel nadeel van de windturbines door geluidsoverlast en slagschaduw, maar kan zich vinden in het advies van Tog.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de taxatie van het nabijgelegen object geen concreet aanknopingspunt hoeven zien voor twijfel aan de juistheid van het advies van Tog. Ter zitting is voldoende gemotiveerd waarom in beide gevallen tot andere uitkomsten is gekomen.
5.1
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in het besluit op bezwaar weinig aandacht heeft besteed aan het aspect normaal maatschappelijk risico.
5.2
Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat deze beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde omdat eiseres deze grond noch in de reactie op het conceptadvies van Tog, noch in het bezwaarschrift heeft aangevoerd.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank staat het eiseres vrij om ten opzichte van de bezwaarfase nieuwe gronden naar voren te brengen. Dit neemt niet weg dat in het advies van Tog wel aandacht is besteed aan het normaal maatschappelijk risico. In hoeverre hieraan te weinig aandacht is besteed, zal hieronder worden beoordeeld.
6.1
Eiseres heeft aangevoerd dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, niet past in de structuur van de omgeving maar wel past binnen het gemeentelijk beleid. De afstand tussen het object en de windturbines is betrekkelijk kort en de schade is "beperkt" te noemen. Volgens eiseres is bij een volledige toetsing van het maatschappelijk risico de conclusie uit het advies voor het object [adres 3] wellicht nog te plaatsen. Desgevraagd heeft de deskundige van eiseres aangegeven dat geen reden bestaat om van het forfait af te wijken.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank rust op verweerder geen uitgebreide motiveringsplicht ten aanzien van het normaal maatschappelijk risico bij uitsluitend toepassing van het wettelijk forfait van 2%. Dit is slechts anders indien verweerder zelf aanleiding ziet om af te wijken van het wettelijk forfait of indien dit in de procedure wordt aangevoerd. Nu eiseres zelf aangeeft dat er geen redenen zijn om af te wijken van het wettelijk forfait, valt niet in te zien dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Hetzelfde geldt voor de adviezen waarop dit besluit is gebaseerd.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. J.A.W. Huijben, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.